Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxvij. Capittel.

Verstooringe der vyanden van Godes Kercke, vers 1. ende dat hy sijn volck soude beschutten, ende zegenen, 2, etc. als sy souden ophouden van sondigen, 9. Hier by voeght de Propheet een dreygement, belangende de verstooringe van Ierusalem, 10. Ende eeniger Ioden wederkomste uyt de landen daer in sy verstroyt waren, 13.

1

Ga naar margenoot1 TE dien dage sal de HEERE Ga naar margenoot2 met sijnen harden, ende grooten, ende stercken sweerde Ga naar margenoot3 besoecken Ga naar margenoot4 den Leviathan, de Ga naar margenoot5 langh-wemelende slange, ja den Leviathan, de kromme slomme slange: ende hy sal de Ga naar margenoot6 drake die in der zee is, dooden.

2

Te dien dage salder Ga naar margenoot7 een wijngaert van rooden wijne zijn, Ga naar margenoot8 singht van den selven by beurte.

3

Ick de HEERE behoede dien, alle oogenblick sal ick hem bevochtigen: op dat [de vyant] Ga naar margenoot9 hem niet en besoecke, sal ick hem bewaren nacht ende dagh.[kolom]

4

Ga naar margenoot10 Grimmigheyt en is by my niet, wie soude my [als] een doorne [ende] distel in oorloge stellen, dat ick Ga naar margenoot11 tegen hem soude aenvallen, [ende] hem te gelijcke verbranden soude?

5

Ga naar margenoot12 Ofte hy moeste mijne sterckte Ga naar margenoot13 aengrijpen, hy sal vrede met my maken; vrede sal hy met my maken.

6

Ga naar margenoot14 In het toekomende sal Ga naar margenoot15 Iacob wortelen schieten, Ga naar margenoota Israël sal bloeijen ende groeijen: ende Ga naar margenoot16 sy sullen de werelt met Ga naar margenoot17 inkomsten vervullen.

7

Heeft Ga naar margenoot18 hy Ga naar margenoot19 hem geslagen, Ga naar margenoot20 gelijck hy Ga naar margenoot21 dien geslagen heeft, die hem sloegh? is Ga naar margenoot22 hy gedoot, gelijck Ga naar margenoot23 sijne gedoodde gedoot zijn geworden?

8

Ga naar margenootb Ga naar margenoot24 Met mate hebt Ga naar margenoot25 ghy Ga naar margenoot26 met hem getwist, wanneer ghy hem Ga naar margenoot27 wech stiett: [als] Ga naar margenoot28 hy [hem] wech nam door sijnen harden wint, in den dage Ga naar margenoot29 des oosten wints.

9

Daerom sal Ga naar margenoot30 daer door de ongerechtigheyt Iacobs Ga naar margenoot31 versoent worden, ende dit is de gantsche Ga naar margenoot32 vrucht, dat Ga naar margenoot33 hy Ga naar margenoot34 des selven sonde sal wech doen, wanneer hy alle de steenen Ga naar margenoot35 des altaers Ga naar margenoot36 maken sal als verstroyde kalcksteenen: Ga naar margenoot37 de Ga naar margenoot38 bosschen ende Ga naar margenoot39 de sonnebeelden en sullen niet bestaen.

10

Ga naar margenoot40 Want Ga naar margenoot41 de vaste stadt sal eensaem, de Ga naar margenoot42 woonstede sal verstooten ende verlaten worden, gelijck een woestijne: daer sullen de kalveren weyden, ende daer sullen sy neder liggen, ende sullen Ga naar margenoot43 hare tacken verslinden.

11

Als hare tacken verdorret sullen zijn, sullense afgebroken worden, [ende] de wijven, komende, sullense Ga naar margenoot44 aensteken: want het en is geen Ga naar margenoot45 volck van eenigh verstant; daerom en sal hy Ga naar margenoot46 die ’t gemaeckt heeft, Ga naar margenoot47 sich desselven niet ontfermen; ende Ga naar margenoot48 die ’t geformeert heeft, en sal aen ’t selve geen genade bewijsen.

12

Ende ’t sal Ga naar margenoot49 te dien dage geschieden, dat de HEERE Ga naar margenoot50 dorschen sal, Ga naar margenoot51 van den Ga naar margenoot52 stroom der riviere af, tot aen de riviere van Egypten: Ga naar margenoot53 doch ghylieden Ga naar margenootc sult opgelesen worden Ga naar margenoot54 een by een, O ghy kinderen Israëls.

13

Ende het sal te dien dage geschieden, datter met Ga naar margenoot55 een groote basuyne geblasen sal worden: dan sullen Ga naar margenoot56 die komen, Ga naar margenoot57 die in den lande Assur Ga naar margenoot58 verloren zijn, ende die

[Folio 14r]
[fol. 14r]

henen-gedrevene Ga naar margenoot59 in den lande van Egypten: ende Ga naar margenoot60 sy sullen den HEERE aenbidden Ga naar margenoot61 op den heyligen bergh te Ierusalem.

margenoot1
T.w. als Godt sijn volck uyt de Babylonische gevangenisse verlossen sal.
margenoot2
D. door de Persen ende Meden, Iesa. cap. 13. vers 17. ende 21.2.
margenoot3
D. straffen, verdelgen. siet Gen. 21. op vers 1.
margenoot4
Hier by verstaen eenige den Koningh te Babel, listigh als een slange: vergiftigh, ofte schadelick, als een drake. Andere verstaen oock hier door Leviathan, den Duyvel, Antichrist, ende alle soo geestelicke als lichamelicke vyanden der Kercke Godes. Siet breeder van het woort Leviathan Iob 40. op vers 20. ende Psalm 74.14.
margenoot5
Siet Iob 26.13. met de aenteeck.
margenoot6
Ofte, de zee-drake.
margenoot7
De roode wijn wiert in het Ioodsche lant voor den besten ende stercksten wijn gehouden. Siet Genes. 49.12. Prov. 23.31. Doch de woorden deses vers zijn te verstaen, van de Gemeynte der geloovigen, die treffelicke vruchten der Godtsaligheyt dragen soude. Van de geestelicke beteeckenisse des wijngaerts, siet Iesa. 5. de aent. op vers 1.
margenoot8
’t Hebreeusch woort beteeckent eygentlick, antwoorden, als Exod. 15.21. siet de aenteeck. aldaer. Het beteeckent oock by beurte singen in den reije, als andersins, 1.Sam. 18.7. als oock hier, ende elders meer. Het is hier een vermaninge aen alle Godtsalige, datse haer verblijden van wegen hare verlossinge door Iesum Christum.
margenoot9
D. hem en beschadige. siet Genes. 21. op vers 1.
margenoot10
Dit spreeckt de Propheet in den persoon Godes, als of hy seyde, Ick ben nu met mijn volck gantschelick versoent, om Christi wille. Soo dat niemant my wederom tot toorn tegen het selve alsoo aenstoocken en sal, dat ick daer tegen oorlogende, het selve als een distel ende doorn soude worden, ofte het selve verbranden soude: O dat zy verre van my. Sommige verstaen, dat Godt gesproken hebbende van sijne liefde tot de Kercke, hier nu spreeckt van sijnen toorn ende de straffen der vyanden, ’t en zy sake dat sy haer oprechtelick tot hem bekeeren: ende setten ’t aldus over, Soo wie my [als] een doorn ende distel in oorloge sal stellen, ick sal tegen hem aenvallen, ick sal hem te gelijcke verbranden: Ofte hy moeste mijne sterckte aengrijpen, hy moest vrede met my maken, etc.
margenoot11
T.w. tegen mijnen wijngaert.
margenoot12
And. Of hy mijne sterckte aengrepe? T.w. de wijnstock, D. mijn volck, de Kercke.
margenoot13
D. hy sal sich vaste houden aen mijne sterckte, hy salder sich op verlaten ende rusten, T.w. met berouw over sijne sonden, beteringe des levens, ende door een vast geloove.
margenoot14
And. O ghy nakomelingen, Iacob sal wortelen schieten. And. Aengaende de nakomelingen, Iacob sal wortelen schieten, D. de Kercke Godes sal vaste staen, groeijen ende bloeijen.
margenoot15
D. de nakomelingen Iacobs.
margenoota
Psalm 72.16.
margenoot16
T.w. de nakomelingen Iacobs, of Israëls.
margenoot17
Of, vruchten.
margenoot18
T.w. de Heere.
margenoot19
T.w. Iacob, D. ’t volck Godes.
margenoot20
D. soo hart.
margenoot21
Hebr. gelijck hy sijnen (T.w. Iacobs) slager (T.w. den Babylonier) geslagen heeft?
margenoot22
T.w. Iacob.
margenoot23
T.w. des Koninghs van Babel. And. sijne gedoode,] T.w. Godes, die Godt in sijnen toorn gedoodet heeft. De sin is, Dat Godt veel genadelicker met sijn volck handelt, als hy ’t kastijt, dan hy met de vyanden sijnes volcks omme gaet.
margenootb
Ier. 30.11. ende 46.28.
margenoot24
Siet van ’t Hebr. woort Gen. 18. op vers 6.
margenoot25
O Heere.
margenoot26
Met uwen wijnstock, met u volck.
margenoot27
T.w. door de Babyloniers. Hy spreeckt van een sake die noch geschieden soude, als ofse alreets geschiet ware. And. Doe hem de [vyant] wech nam, door sijnen harden wint, D. door den krijgh, of andere sware plagen.
margenoot28
T.w. de Heere. De Propheet verandert den persoon, ’t welck wat duysterheyt in sijne reden veroorsaeckt.
margenoot29
D. der vyanden, welcker een groot deel uyt Oosten quam, ende was een hart wreet volck, gelijck de ooste wint in die landen een harde, scherpe, schadelicke wint is. Siet Iob 15.2. Psalm 48.8. Hos. 12.2.
margenoot30
T.w. door sulcke straffen, ende vaderlicke kastijdingen, als daer is de Babylonische gevangenisse.
margenoot31
Ten dien aensien, dat de uytverkorene daer door tot berouw ende leetwesen over hare sonden sullen gebracht worden, ende tot beteringe hares levens, ende alsoo souden sy vergevinge harer sonden verkrijgen door een oprecht geloove aen Iesum Christum.
margenoot32
T.w. die van de Babylonische gevangenisse komen sal.
margenoot33
T.w. Godt de Heere.
margenoot34
T.w. Iacobs.
margenoot35
Verstaet dat hier gesproken wort van de steenen dier altaren, die hier en daer op de hooghten gesticht waren, ter eere der afgoden.
margenoot36
De sin is, Na dat hy alle de afgoderije, die een oorspronck is van alle andere sonden, sal wech gedaen hebben.
margenoot37
And. Alsser geen bosschen noch sonnebeelden en sullen staende gebleven zijn: verstaet hier by, maer al te samen sullen afgehouwen ende verbroken zijn.
margenoot38
Van de afgodische bosschen siet Iud. 3. op vers 7.
margenoot39
Siet de aent. Lev. 26. op vers 30.
margenoot40
Hier keert de Propheet wederom tot de beschrijvinge der straffen met dewelcke Godt de Heere die van Iuda te huys soecken soude.
margenoot41
T.w. Ierusalem. siet Ies. 22.2. ende 24.10. Ezech. cap. 21.
margenoot42
Of, wooningen.
margenoot43
Verst. de tacken, die in haer (T.w. in de stadt van Ierusalem) wassen sullen aen de boomen, die in hare verlatene huysen, ende op hare straten, in hare hoven en tuynen, van selfs souden opschieten ende wassen. siet de aent. Iob 18. vers 16.
margenoot44
T.w. de tacken, of, de stadt.
margenoot45
Verstaet het Ioodsche volck, by ’t welcke nu geen verstant en was te soecken, noch te vinden.
margenoot46
D. Godt de Heere. Hebr. haren Maker.
margenoot47
Verstaet hier by, maer hy salse verdelgen, T.w. door de Babyloniers, gelijck stracks volght, vers 12.
margenoot48
Hebr. haren Formeerder.
margenoot49
T.w. als ’t Ioodsche volck in de Babylonische gevangenisse zijn sal.
margenoot50
Hebr. uytslaen, of, uytkloppen sal. Vergel. ond. 28.27. alwaer dorschen ende uytslaen onderscheyden worden, maer hier wort het woort dorschen klarigheyts halven gebruyckt.
margenoot51
And. van den ruyschenden stroom. And. van den gront. And. van ’t canael dier riviere.
margenoot52
D. van de riviere Euphrates af, tot de riviere van Egypten toe, genaemt Sichor. siet Ios. 13. op vers 3.
margenoot53
De sin is, Na dat ghylieden eenen tijt langh hier en daer sult zijn verstroyt geweest, soo sult ghy weder in u lant gebracht, ende by malkanderen versamelt worden, gelijckmen de aren op het velt in den oogst na leest, of op leest.
margenootc
Iesa. 17.5.
margenoot54
Ofte, tot een toe, ofte, een voor een, elck in het bysonder.
margenoot55
Verstaet door dese groote basuyne, voor eerst, het edict ende openbare toelatinge des Koninghs Cyri, die de Ioden heeft toegelaten wederom in haer vaderlant te komen, 2.Chron. 36.22. Ezra cap. 1. vers 1. Ten anderen, geestelicker wijse van de basuyne des Euangeliums, door dewelcke Godt sich een Kercke te samen geroepen ende versamelt heeft uyt alle volckeren ende natien der werelt.
margenoot56
Sy sullen in haer vaderlant, in het Ioodsche lant weder komen.
margenoot57
D. de gevangene der tien stammen des Koninckrijcks van Israël.
margenoot58
D. die gins en weer omdwalen.
margenoot59
Daer henen waren de overgeblevene van den stamme Iuda gevlucht, 2.Reg. 25.26.
margenoot60
Siet Gen. 24. de aent. op vers 26.
margenoot61
Hebr. op den bergh der heyligheyt, T.w. in den nieuw-herbouwden Tempel, ende voortaen in uwe Heylige, ende Christelicke Gemeynte.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken