Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxxij. Capittel.

Prophetie het Rijcke Christi aengaende, vers 1. ende verhael der weldaden die hy sijne Kercke sal aenbrengen, 2, etc. Een dreygement over de sorgeloose wijven, 9. Ende over het gantsche landt, 12. ’t welck verwoest sal worden, 14. daer na spreeckt de Propheet weder van het Rijcke Christi, ende wijst aen wat hy in de herten der uytverkorenen te wege brengen soude door den Heyligen Geest, 15, etc. Dreygementen over de godtloose, 19. Aensprake aen de Leeraers des Nieuwen Testaments, 20.

1

SIet Ga naar margenoot1 een Ga naar margenoota Koningh sal regeeren in gerechtigheydt: ende Ga naar margenoot2 de Vorsten Ga naar margenoot3 sullen heerschen na recht.

2

Ende Ga naar margenoot4 [dien] man Ga naar margenoot5 sal zijn, Ga naar margenoot6 als een verberginghe tegen Ga naar margenoot7 den windt, ende een schuylplaetse tegen den vloet: Ga naar margenoot8 als waterbeken in een dorre plaetse, als de schaduwe eenes swaren rotzsteens in Ga naar margenoot9 een dorstig lant.

3

Ende de Ga naar margenootb oogen Ga naar margenoot10 der gener die sien, en sullen Ga naar margenoot11 niet te rugge sien, ende de ooren der gener die hooren, Ga naar margenoot12 sullen opmercken.

4

Ende het herte Ga naar margenoot13 der onbedachtsamen sal de wetenschap verstaen: ende de tonge der stamelenden sal veerdigh zijn, om Ga naar margenoot14 bescheydentlick te spreken.

5

Ga naar margenoot15 De dwaes en sal niet meer genoemt worden miltdadigh: ende de gierige en sal niet [meer] Ga naar margenoot16 milde geheeten worden.

6

Want Ga naar margenoot17 een dwaes spreeckt dwaesheyt, ende sijn herte doet ongerechtigheyt, om huychelerije te plegen, ende om Ga naar margenoot18 dwalinge te spreken tegen den HEERE, Ga naar margenoot19 om de ziele des hongerigen ledigh te laten, ende Ga naar margenoot20 den dorstigen dranck te doen ontbreken:

[Folio 16v]
[fol. 16v]

7

Ende Ga naar margenoot21 eens gierigaerts gantsche Ga naar margenoot22 gereetschap is quaet: Ga naar margenoot23 hy beraetslaeght schendelicke verdichtselen, om de elendige te bederven met valsche redenen, ende Ga naar margenoot24 het recht, als de arme spreeckt.

8

Maer een Ga naar margenoot25 miltdadige Ga naar margenoot26 beraedtslaeght miltdadigheden, Ga naar margenoot27 ende staet Ga naar margenoot28 op miltdadigheden.

9

Ga naar margenoot29 Staet op, Ga naar margenoot30 ghy geruste wijven, hoort mijn stemme: ghy dochters die soo seker zijt, neemt mijne redenen ter oore.

10

Ga naar margenoot31 [Veel] dagen over ’t jaer sult Ga naar margenoot32 ghy Ga naar margenoot33 beroert zijn, ghy [dochters] die soo seker zijt: want Ga naar margenoot34 de wijn-oogst Ga naar margenoot35 sal uyt zijn, Ga naar margenoot36 daer en sal geen insamelinge komen.

11

Bevet Ga naar margenoot37 ghy geruste [wijven,] weest beroert [dochters] die soo seker zijt, Ga naar margenoot38 treckt u uyt, ende ontbloott u, ende gordet [sacken] om uwe lendenen.

12

Men sal rouwklagen Ga naar margenoot39 over de borsten, over de gewenschte ackers, over de vruchtbare wijnstocken.

13

Op het landt mijnes volcks sal de doorn [ende] de distel op gaen: jae Ga naar margenoot40 op alle vreughde-huysen, [in] Ga naar margenoot41 de vrolick-huppelende stadt.

14

Want Ga naar margenoot42 het palleys sal Ga naar margenoot43 verlaten zijn, Ga naar margenoot44 het ghewoel der stadt sal Ga naar margenoot45 ophouden, Ga naar margenoot46 Ophel ende Ga naar margenoot47 de wacht-torens sullen Ga naar margenoot48 tot speloncken zijn, Ga naar margenoot49 tot in der eeuwigheyt, Ga naar margenoot50 een vreughde der woudt-ezelen, een weyde der kudden.

15

Tot dat over ons Ga naar margenoot51 Ga naar margenootc uyt gegoten worde Ga naar margenoot52 de Geest Ga naar margenoot53 uyt der hooghte: dan sal Ga naar margenoot54 de Ga naar margenootd woestijne tot Ga naar margenoot55 een vruchtbaer velt worden, Ga naar margenoot56 ende het vruchtbaer velt sal voor een woudt geacht worden.

16

Ende Ga naar margenoot57 het recht sal in de woestijne woonen, ende de gerechtigheyt sal Ga naar margenoot58 op het vruchtbaer velt Ga naar margenoot59 verblijven.

17

Ende Ga naar margenoot60 het werck der gerechtigheyt sal Ga naar margenoot61 vrede zijn: ende Ga naar margenoot62 de werckinghe der gerechtigheydt, sal zijn gerustigheydt ende sekerheyt tot in eeuwigheyt.

18

Ende Ga naar margenoot63 mijn volck sal in Ga naar margenoote eene woonplaetse Ga naar margenoot64 des vredes woonen, ende in wel-versekerde wooningen, ende in Ga naar margenoot65 stille geruste plaetsen.[kolom]

19

Maer Ga naar margenoot66 het sal hagelen Ga naar margenoot67 daermen af gaet in het woudt, ende Ga naar margenoot68 de stadt sal leege worden in de leeghte.

20

Ga naar margenoot69 Wel gelucksaligh zijt ghy-lieden, die aen alle wateren zaeyt: Ga naar margenoot70 ghy die den voet des osses ende des ezels [derwaerts] henen sendet.

margenoot1
T.w. Christus Iesus. Doch eenige verstaen hier door desen Koningh, den Koningh Hizkiam, voor soo veel hy een voorbeeldt op Christum geweest is.
margenoota
Psalm 45.7. Zach. 9.9.
margenoot2
D. De dienaers deses Koninghs in sijn geestelick Rijck.
margenoot3
T.w. door het woort Godes.
margenoot4
T.w. Iesus Christus.
margenoot5
T.w. den geloovigen.
margenoot6
D. als een plaetse daer men sich voor den windt verbergen kan. De sin is, De Messias sal zijn de rechte toevlucht aller uytverkorenen.
margenoot7
Verstaet hier den wint der geestelicker aenvechtinge, ende allerley vervolginge. Vergel. Matt. 11.28.
margenoot8
D. hy sal den beanghstighden eenen stercken troost aenbrengen door werckinghe ende kracht des Heyligen Geestes. Vergel. dese woorden met Matth. 5.6. Ioan. 4.10, 14. ende 7.37, 38, 39.
margenoot9
Ofte, moede lant: T.w. mat en moede van dorste. Siet Psalm 143.6. Prov. 25. vers 25. Iesa. 29.8.
margenootb
Iesa. 29.18. ende 30.21.
margenoot10
D. der geloovigen, die alle van den Heere sullen verlicht zijn, Iesa. 54. vers 13. Siet oock bov. 29.18. ende 30.21.
margenoot11
D. niet elders henen sien, niet mis sien. Verstaet hier by, maer sy sullen neerstelick op den Heere sien. Anders, niet bestreken zijn, ofte, niet schemeren, niet verduystert zijn.
margenoot12
T.w. op het gene dat de Heere seydt. Siet Matth. 7.28. Luce 4.22.
margenoot13
Ofte, der onvoorsichtigen. Hebr. der gener die haer vehaesten, alsoo onder 35.4.
margenoot14
Hebr. nette, T.w. woorden.
margenoot15
De sin is, de quade daden en sullen niet meer onder den name van de deughden schuylen, maer sy sullen door de predicatie des Heyligen Euangelii openbaer gemaeckt ende ernstlick bestraft worden, het quaet sal quaet, ende het goede sal goet genoemt worden.
margenoot16
Ofte, milde gevende. Het Hebr. woort beteeckent oock somtijts Rijcke, als Iob 34.19.
margenoot17
Anders, Maer het sal een dwaes zijn die, etc. ende soo in’t volgende.
margenoot18
D. valsche leere, die den mensche van den rechten wegh der saligheyt afleydt, ende tot dwalinge brenght.
margenoot19
D. om de menschen te verhinderen tot de kennisse der waerheyt Godes te komen: Verstaende door de ziele des hongerigen, die allegaer, die begeerte ende lust hebben, om de hemelsche ende salighmakende waerheyt te weten. Vergel. Matth. 5.6. Ioan. 6.32. etc.
margenoot20
Hebr. des dorstigen dranck, D. den dranck diemen den dorstigen behoort te geven, of, dien de dorstige behoeft, of dien hy wenscht ende begeert.
margenoot21
Dit is de beschrijvinge van den gierigaert.
margenoot22
Ofte, werck-tuygh is quaet. D. sijn raedtslagen ende handelingen, gewichte, mate, etc. zijn altemael schadelick. De gierigheyt is een wortel van alle quaet, 1.Tim. 6. vers 10.
margenoot23
Siet Iob 21. de aent. op vers 27.
margenoot24
De sin is, dat de gierigaert niet en past op de woorden die de arme tot haerder bescherminge ofte verschooninge by brengen, maer dat hy even stoutelick het recht bederft, of verkeert. Anders, ja oock vvanneer de arme spreeckt vvat recht is, D. of hy schoon recht heeft in’t gene dat hy seydt. And. vvanneer de nootdruftighe met oordeel spreeckt, Dat is, met goede reden en verstant.
margenoot25
Als bov. versen 5, 6.
margenoot26
Of, doet voorslagen, ofte, neemt voor hem.
margenoot27
D. hy is neerstigh om liefde ende weldadigheydt aen sijnen naesten te bewijsen.
margenoot28
Hebr. op liberaligheden.
margenoot29
T.w. ter eere van Godes woordt. siet Gen. 49.33. ende Iud. 3.20. Of, staet op, T.w. uyt den slaep der sonde, namelick om voor te komen de sware plagen met dewelcke Godt de Heere u is dreygende.
margenoot30
Of, Sorgeloose, sekere, vervvaende vvijven, die nu weeldigh en dertel zijt, geen quaet of ongemack nu gevoelende noch vermoedende. Eenige verstaen hier door de wijven, de steden in het landt Iuda, ende door de dochters verstaen sy de dorpen, D. de inwoonders der selven.
margenoot31
D. veel jaren achter een, T.w. seventigh jaren, want soo lange heeft de Babylonische gevangenisse geduert: sommige strecken het wijders uyt, tot de laetste verwoestinge der Ioden. Vergel. Hos. 3.4.
margenoot32
Ofte, ghy-lieden, Te weten, die nu dus gerust ende sorgeloos zijt.
margenoot33
T.w. van wegen de schrickelicke plagen die Godt over u-lieden sal senden.
margenoot34
Dit is het gene dat Godt dreyght Levit. 26.34, 43.
margenoot35
D. ophouden, niet zijn. Hebr. is uyt, D. hy sal sekerlick uyt zijn.
margenoot36
De sin is, het landt sal soo verwoest worden, datter niet van te halen sal zijn.
margenoot37
Als bov. vers 9.
margenoot38
Of, Treckt uwe kleederen uyt, T.w. uwe gewoonlicke cierlicke kleederen. Als of hy seyde, De tijt is nu voor handen, dat ghy sult moeten uwe schoone cierlicke kleederen uyt trecken, ende in plaetse der selver, sult moeten sacken, of treurkleederen aen doen. siet boven 3.24.
margenoot39
D. om dat de kinderen niet te suygen en hebben, de borsten der moeders, van wegen den grooten honger, verdrooght zijnde. Sommige meynen, dat hier door de borsten te verstaen zijn, de ackers ende wijnstocken (gelijck in den text volght) die als twee borsten zijn uyt dewelcke men voedtsel tot noodtdruft is suygende, ende dan is dit de sin, Gelijck de kinderen geen melck hebben en sullen, alsoo en sullen de volwassene geen spijse nochte dranck hebben.
margenoot40
D. op alle plaetsen daer de huysen gestaen hebben, in dewelcke men pleeght lustigh ende vrolick te zijn: Want alle die huysen souden van de vyanden afgebrandt ende vernielt worden. Siet 2.Reg. 25.9. ende 2.Chron. 36.19.
margenoot41
D. Ierusalem, siet boven 22.2.
margenoot42
T.w. des Koninghs palleys.
margenoot43
Ofte, ledigh staen.
margenoot44
Ofte, de menighte.
margenoot45
Ofte, nagelaten worden.
margenoot46
Siet 2.Chron. 27.3. ende de aenteeck. aldaer. ende 33.14. ende Neh. 3.26. ende 11.21.
margenoot47
Hebr. wacht-tooren: genoemt Nehem. 3.26. de uytstekende tooren.
margenoot48
D. tot plaetsen daer geen menschen, maer slangen en padden in woonen sullen.
margenoot49
Dat is, eenen langen tijdt.
margenoot50
De sin is, de woudt-ezels, die geern in woeste plaetsen zijn, sullen aldaer goede weyde hebben.
margenoot51
Hebr. ontblootet worde. Om dat de bodem eens vats ontbloot wordt, als het water daer uyt wordt gegoten.
margenootc
Ioël 2.28. Ioan. 7.37, 38. Actor. 2.17, 18.
margenoot52
T.w. de Heylige Geest, den welcken ons de Messias van den Vader senden sal. Siet Luce c. 24. vers 49. Ioan. c. 14. vers 26.
margenoot53
D. uyt den Hemel.
margenoot54
D. die van naturen onduchtigh zijn tot het goede, die sullen duchtigh gemaeckt worden, principalick de Heydenen.
margenootd
Ies cap. 29. vers 17.
margenoot55
Ofte, landt, ofte, landouwe. Hebr. tot een Carmel, siet de aenteeckinge 2.Reg. 19.23. ende Ierem. c. 2. op vers 7. ende Ies. 29.17.
margenoot56
Dat is, het Ioodtsche landt ende volck, het welck hier genoemt wort het vruchtbare veldt, om dat Godt het selve eer dan de Heydenen geroepen, ende tot sijn volck uytverkoren ende aengenomen heeft, ende om dat Godes wet lange by haer geweest was. Dat sal als woest ende onvruchtbaer zijn.
margenoot57
D. de Heydenen, die te voren als een woestijne waren, die sullen haer tot den Heere bekeeren, ende nae sijne rechten ende geboden leven, zijnde gerechveerdight ende gheheylight.
margenoot58
D. op de Gemeynte der geloovige Ioden ende Heydenen. Siet boven cap. 29. op vers 17.
margenoot59
Ofte, vvoonen, ofte, met de vvooninghe blijven.
margenoot60
Het vverck, ofte, maecksel, dat is, de vrucht. Siet Psalm 1.3.
margenoot61
T.w. vrede der conscientie, Rom. 5.1.
margenoot62
Ofte, de uytgevvrochte vrucht der gerechtigheyt.
margenoot63
De Propheet geeft in dit achtiende vers met andre woorden te kennen, even het selve dat hy boven in het 15, 16. ende 17. versen geseydt heeft.
margenoote
Ierem. 33.16.
margenoot64
Verstaet hier de vrede der conscientie, onder de bescherminge hares oppersten herders des Messiae.
margenoot65
Ofte, in stille ruste, ofte, in groote stilligheyt [ende] gerustigheyt.
margenoot66
D. Godt sal sijne straffen gaen laten over het woudt, D. over de wilde, woeste ongehoorsame menschen. Vergel. Ios. 10.11. Ezech. c. 38. vers 22. Apoc. 8. vers 7. ende 16.21. Sommighe nemen het aldus, Dat de hagel, D. de plage, so weynigh sal schaden, als of hy op het wout viele, daer hy weynigh schade kan doen.
margenoot67
Andre aldus, Het sal hagelen in den afgangh, ofte, in ’t onderste des vvouts, als of de Propheet woude seggen, daermen placht beschermt te zijn voor den hagel, daer sal hy (T.w. de hagel) evenwel doordringen tot den grondt, of tot het onderste toe. And. soo dat het vvout neder vallen sal. Vergel. Deut. 28.52.
margenoot68
D. het wederspannige Ierusalem, mitsgaders alle ongehoorsame ende ondanckbare, sullen vernedert worden. siet bov. vers 14. ende vergel. Matt. 11.23.
margenoot69
Hier wendt sich de Propheet tot alle getrouwe leeraers, ende hy vergel. deselve by de geluckige acker-lieden, die eenen waterigen of vruchtbaren acker bouwende, eenen goeden oogst verwachten: Als of hy seyde, Wel gelucksaligh zijt ghy-lieden, die het woort Godes met vrucht predickt in de Gemeynte des Heeren, die ten tijde Christi over al sal versamelt worden, ende die vele vruchten dragen sal, als eenen acker die aen het water gelegen is: Vergel. wijders Psal. 72. op vers 16. ende Luce 8.11. Sommige verstaen door de vvateren allerley volckeren (als elders meer geschiedt) den welcken het Euangelium in den Nieuwen Testamente soude gepredickt worden.
margenoot70
D. ghy-lieden die dien vruchtbaren acker bouwt, dewijle ghy daer van grooten nut ende voordeel sult te verwachten hebben: want in’t Ioodsche landt trocken de ossen ende de ezels den ploegh, ende deden het ackerwerck. Ende verstaet hier door den voet des ezels ende des osses, den ezel ende den osse selfs.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken