Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxxiij. Capittel.

Wort voorseyt de verstooringe Sanheribs, ende sijnes legers, versen 1, 3, 4. Een gebedt der Godtsaligen, 2. Vreught in Zion over de nederlage der Assyriers, 5. elendigen stant van Ierusalem eer Godt Sanherib sloegh, 7, 8, 9. De Heere staet op tot sijnes volcks hulpe, 10. ende bespot de Assyriers, 11. ende verweckt elck een tot verwonderinge over hare verdelginge, 13. leerende watmen doen sal om Godes zegen te verkrijgen, 15. Voordere belofte van victorie ende vrede, 17, etc. insonderheyt ten tijde des Messiae, 20. bespot ende aensprake Godes aen de Assyriers, 23. Ende troost-reden aen de Godtsalige, 24.

1

WEe u Ga naar margenoot1 ghy verwoester, die ghy niet verwoest en zijt, ende ghy die trouwlooslick handelt, daermen niet trouwlooslick tegen u gehandelt en heeft: Ga naar margenoot2 als ghy het verwoesten sult volbracht hebben, Ga naar margenoot3 sult ghy verwoest worden; als ghy het trouwlooslick handelen sult voleyndt hebben, Ga naar margenoot4 salmen trouwlooslick tegen u handelen.

2

HEERE, weest Ga naar margenoot5 ons genadigh, Ga naar margenoot6 wy hebben op u gewacht: weest Ga naar margenoot7 haren arm Ga naar margenoot8 alle morgen, daer toe onse behoudenisse ter tijdt der benauwtheyt.

3

Ga naar margenoot9 Van het geluyt des rumoers sullen Ga naar margenoot10 de volckeren wech vlieden: Ga naar margenoot11 van uwe verhooginghe sullen de Heydenen verstroyt worden.

4

Ga naar margenoot12 Dan sal Ga naar margenoot13 u-lieden buyt versamelt worden, Ga naar margenoot14 gelijck de kevers versamelt worden: men sal Ga naar margenoot15 daer in gins en weer huppelen gelijck de sprinckhanen gins en weer huppelen.

5

De HEERE is verheven, want hy woont Ga naar margenoot16 [in] der hooghte: Ga naar margenoot17 hy heeft Zion vervult met gerichte ende gerechtigheyt.

6

Ende het sal geschieden, dat Ga naar margenoot18 de vastigheydt Ga naar margenoot19 uwer tijden, Ga naar margenoot20 de sterckte van [uwe] behoudenissen, Ga naar margenoot21 sal zijn wijsheydt ende kennisse: de vreese des HEEREN Ga naar margenoot21 sal Ga naar margenoot22 sijnen schat zijn.

7

Siet, Ga naar margenoot23 hare Ga naar margenoot24 aldersterckste roepen Ga naar margenoot25 daer buyten, Ga naar margenoot26 de boden des vredes weenen bitterlick,

[Folio 17r]
[fol. 17r]

8

Ga naar margenoot27 De gebaende wegen Ga naar margenoot28 zijn verwoest, die door de paden gaet houdt op: Ga naar margenoot29 hy vernietight Ga naar margenoot30 het verbont, hy veracht Ga naar margenoot31 de steden, hy en acht geenen mensche.

9

Ga naar margenoot32 Het lant treurt, het queelt, Ga naar margenoot33 de Libanon Ga naar margenoot34 schaemt sich, Ga naar margenoot35 hy verwelckert: Ga naar margenoot36 Saron is geworden als een woestijne; soo Ga naar margenoot37 Basan als Ga naar margenoot38 Carmel Ga naar margenoot39 zijn geschuddet.

10

Nu sal ick Ga naar margenoot40 opstaen, seyt de HEERE, nu sal ick Ga naar margenoot41 verhooght worden, nu sal ick verheven worden.

11

Ga naar margenoot42 Ghylieden gaet met stroo swanger, Ga naar margenoot43 ghy sult stoppelen baren, Ga naar margenoot44 uwen geest sal u [als] vyer verslinden.

12

Ende Ga naar margenoot45 de volckeren sullen zijn [als] de verbrandingen des kalcks: [als] afgehouwene doornen sullen sy met den vyere verbrant worden.

13

Ga naar margenoot46 Hoort ghylieden die verre zijt, Ga naar margenoot47 wat ick gedaen hebbe: ende ghylieden die na by zijt Ga naar margenoot48 bekent mijne macht.

14

Ga naar margenoot49 De sondaren Ga naar margenoot50 te Zion Ga naar margenoot51 zijn verschrocken, bevinge heeft de huychelaren aengegrepen: [sy seggen,] Wie isser onder ons die Ga naar margenoot52 by een verteerende vyer woonen kan? wie isser onder ons die by eenen eeuwigen gloet woonen kan?

15

Ga naar margenoot53 Ga naar margenoota Die in gerechtigheden wandelt, ende die billickheden spreeckt: die Ga naar margenoot54 het gewin der onderdruckingen verwerpt, die sijne handen uytschuddet, datse Ga naar margenoot55 geen geschencken en behouden, die sijne oore stopt, Ga naar margenoot56 dat hy geen bloetschulden en hoore, ende sijne oogen toesluyt, dat hy’t quade Ga naar margenoot57 niet aen en sie:

16

Die sal Ga naar margenoot58 in de hooghten woonen, de sterckten der steenrotzen sullen sijn hooghvertreck zijn: Ga naar margenoot59 sijn broot wort hem gegeven, sijne wateren Ga naar margenoot60 zijn gewis.

17

Ga naar margenoot61 Uwe oogen sullen Ga naar margenoot62 den Koningh Ga naar margenoot63 sien in sijne schoonheyt: Ga naar margenoot64 sy sullen een verre gelegen lant sien.

18

Ga naar margenoot65 U herte Ga naar margenoot66 sal de verschrickinge overdencken, [seggende,] Ga naar margenoot67 Waer Ga naar margenoot68 is de schrijver? waer is Ga naar margenoot69 de betaelsheere? waer is hy Ga naar margenoot70 die de torens telt?[kolom]

19

Ghy en sult Ga naar margenoot71 niet [meer] Ga naar margenoot72 dat stuere volck sien, het volck dat soo diep Ga naar margenoot73 van sprake is, datmen ’t niet Ga naar margenoot74 hooren en kan, van Ga naar margenoot75 belacchelicke tonge, het welck men niet verstaen en kan.

20

Ga naar margenoot76 Schouwt Zion aen, Ga naar margenoot77 de stadt onser by een komsten: uwe oogen sullen Ierusalem sien, een geruste woonplaetse, Ga naar margenoot78 Ga naar margenootb een tente die niet te neder geworpen sal worden, welckes pinnen Ga naar margenoot79 in der eeuwigheyt niet Ga naar margenoot80 en sullen uytgetogen worden, ende welckes zeelen geene en sullen verscheurt worden.

21

Maer de HEERE sal aldaer by ons Ga naar margenoot81 heerlick zijn, Ga naar margenoot82 het sal zijn een plaetse van rivieren, van Ga naar margenoot83 wijde stroomen: geen roeyschuyte sal daer door varen, noch geen treflick Ga naar margenoot84 schip Ga naar margenoot85 sal daer over varen.

22

Want de HEERE is onse Richter, de HEERE is onse Wetgever: de HEERE is onse Koningh, hy sal ons Ga naar margenoot86 behouden.

23

Ga naar margenoot87 Uwe touwen Ga naar margenoot88 zijn slap geworden, Ga naar margenoot89 sy en sullen haren mastboom niet kunnen Ga naar margenoot90 recht stijf houden, Ga naar margenoot91 sy en sullen het zeyl niet uytspannen: Ga naar margenoot92 dan Ga naar margenoot93 sal de roof eenes overvloedigen buyts uytgedeylt worden, Ga naar margenoot94 [selfs] sullen de lamme den roof rooven.

24

Ende Ga naar margenoot95 geen inwoonder sal seggen, Ick ben Ga naar margenoot96 sieck, [want] het volck dat daer inne woont, Ga naar margenoot97 sal vergevinge van ongerechtigheyt hebben.

margenoot1
T.w. ghy Sanherib Koningh van Assyrien. Doch het wort oock gesproken tot alle vervolgers der Kercke Godes.
margenoot2
Als ghy aen het eynde, het welck u Godt gestelt heeft, sult ghekomen zijn, D. als ghy uwe mate sult vervult hebben, ende als de straffen, met dewelcke Godt sijn volck sal besoecken, een eynde nemen sullen.
margenoot3
T.w. voor eerst u heyr door den Engel: Daer nae ghy selfs door uwe sonen, siet 2.Reg. cap. 19. vers 35. etc. eyndelick uwe stadt Nineve door de Chaldeen.
margenoot4
’t Schijnt dat dit te duyden zy op de sonen Sanheribs, die hem in sijnen afgodischen Tempel hebben vermoort, 2.Reg. 19.37.
margenoot5
T.w. uwer heyliger kercke, of, ons,] die wy u volck zijn.
margenoot6
T.w. dat ghy ons soudt helpen ende verlossen.
margenoot7
T.w. der vromer Ioden arm. De sin is, weest uwes volcx voorvechter ende beschermer, tegen de Assyriers.
margenoot8
Hebr. in de morgenstonden, D. alle morgen, steedts, altoos, als Psalm 90. vers 14. siet de aent. Psalm 73. op vers 14. Ofte, Als sy u ter tijdt des morgen-offers aenroepen.
margenoot9
T.w. als de Engel haer sal overvallen. Siet 2.Reg. 19.35.
margenoot10
T.w. het krijghsvolck in het heyr des Koninghs van Assyrien, bestaende uyt verscheydene volckeren ende natien.
margenoot11
Als ghy, O Heere, u als op uwen richterstoel setten, ende gerichte oeffenen sult over de vyanden uwes volcks.
margenoot12
Een aensprake tot de Assyriers. De sin is, Ghy Assyriers sult van den Engel des Heeren verslagen, ende dan van de Ioden berooft worden.
margenoot13
D. de buyt dien ghy Assyriers van andre volckeren gerooft hebt, dien sal van u-lieden weder genomen worden.
margenoot14
Hebr. met een versamelinge des kevers.
margenoot15
T.w. in uwen roof, D. in den roof diemen u sal afnemen. Daer in salmen onder en over, door en weer door huppelen en springen, met vreught, met blijdschap, en gejuych.
margenoot16
D. in den Hemel.
margenoot17
Ofte, hy sal Zion vervullen, etc. T.w. nae de verdelginge der Assyriers ten tijde van Hizkia.
margenoot18
Hier wendt de Propheet sijne reden tot den Koningh Hizkia. Andre verstaen, dat het eene aensprake is aen de Kercke Godes. Als of de Propheet seyde, Dat de Kercke sal doen vaste staen, sal zijn de kennisse van de goedertierenheydt ende gunste des Heeren.
margenoot19
D. uwer regeeringe, O Hizkia: Ofte, O Gemeynte Godes.
margenoot20
Ofte, [uwe] heylsame sterckte, ofte, de sterckte des veelvoudigen heyls.
margenoot21
Sal zijn] ofte, is.
margenoot21
Sal zijn] ofte, is.
margenoot22
T.w. des Koninghs Hizkia. Als of hy seyde, Om dat hy den Heere vreest, soo sal hy hem zegenen met rijckdom. Siet 2.Reg. 20.13. ende 2.Chron. 32.27, 28, 29. And. sijnen, ofte, haren, T.w. der Kercke Godes. Indien men dese woorden op den Koningh Hizkia duydet, soo wijsen sy te gelijcke aen, welck ende hoedanigh de wijsheyt des Koninghs Hizkia geweest zy, daer van te lesen is 2.Reg. 19.1, 14. ende 18.4, 5, 6.
margenoot23
T.w. Sanheribs, ende sijner Vorsten. Siet onder 36.13, etc. ende 37.10. etc.
margenoot24
Ofte, Ambassadeurs, Gesanten, T.w. die, welcke Sanherib aen den Koningh Hizkiam, ende de inwoonders van Ierusalem gesonden heeft, 2.Reg. 18.17, 18, etc.
margenoot25
T.w. buyten de stadt van Ierusalem, als te lesen is 2.Reg. cap. 18. versen 17, 18, etc.
margenoot26
T.w. die mannen die Hizkia hadde gesonden aen Sanherib, om hem den vrede af te bidden, 2.Reg. 18.14.
margenoot27
T.w. in ’t lant Iuda. De sin is, Niemant derf sich in het lant Iuda op de gewoonlicke heerstraten vinden laten, of reysen, van wegen den inval der Assyriers. Vergl. Iud. 5.6. ende de aent. aldaer.
margenoot28
T.w. van de Assyriers.
margenoot29
T.w. Sanherib.
margenoot30
T.w. het welck hy gemaeckt hadde, belovende af te trecken, als Hizkia hem de somme gelts, die hy hem opgeleyt hadde, soude betaelt hebben. siet 2.Reg. 18. vers 14. etc.
margenoot31
T.w. de steden in Iuda.
margenoot32
T.w. het Ioodsche lant, het welck van de Assyriers verwoest is.
margenoot33
De name eenes berghs ende door desen, als andere na benaemde plaetsen, liggende aen de palen des lants, wort te kennen gegeven, dat het gantsche lant verwoest was.
margenoot34
T.w. om dat hy van sijne schoone hooge cederboomen ontblootet is, die van de Assyriers zijn af gehouwen, daer mede hy te voren verciert, ende als opgepronckt was.
margenoot35
Ofte, hy is nedergehouwen.
margenoot36
Een lant daer goede tarwe pleecht te wassen. siet 1.Chr. cap. 27. vers 29. maer het was jammerlick verwoest als de Propheet dit schreef.
margenoot37
In Basan was goede weyde. Siet Deut. 32.14. Ps. 22. vers 13. Dit geberghte en lagh niet in de stamme Iuda, maer in de halve stamme Manasse, Ios. 13. vers 30.
margenoot38
Hier was oock goet weydelant. siet 1.Sam. 25.2.
margenoot39
Of, werpen af, T.w. hare vruchten. And. rucchelt, D. roept als een ezel, D. schreyt schrickelick, namelick om dat de beesten, die daer plechten te weyden, nu verdreven ende gerooft waren.
margenoot40
Of, my opmaken, T.w. tegen d’Assyriers.
margenoot41
T.w. door’t ombrengen der Assyriers.
margenoot42
Dit spreeckt de Heere tot d’Assyriers: als of hy seyde, Ghy hebt wel wat groots voor, T.w. Ierusalem in te nemen ende te verdelgen: maer het en sal u niet gelucken, ghy sult selfs te schande ende ten verderve komen.
margenoot43
Uwe aenslagen sullen soo weynigh vermogen, als ofse van stroo en stoppelen waren.
margenoot44
D. uwen hoogen moed sal my bewegen u-lieden te verdelgen, T.w. door mijnen slaenden Engel. siet 2.Reg. 18.19, etc. ende 19.9. etc.
margenoot45
T.w. ’t krijghsvolck in ’t leger des Assyriers, sal verdelght worden, gelijck de kalck in den kalck-oven gebrant wort. siet 2.Reg.19.35. And. sullen in kalck-ovens geleyt worden, namelick om tot kalck verbrant te worden.
margenoot46
Dit is een voorreden op ’t gene dat hier volght, namelick een vermaninge aen de vreemde natien, dat sy den waren Godt souden eeren van wegen ’t vernielen der Assyriers.
margenoot47
T.w. hoe wonderbaerlick dat ick de Assyriers door eenen Engel verdelght hebbe.
margenoot48
D. merckt ende roemt mijne groote macht.
margenoot49
D. de godtloose onder de Ioden, die alle vermaningen verachtt hebben.
margenoot50
D. te Ierusalem.
margenoot51
T.w. als ickse door de Assyriers besocht hebbe, die haer niet en verschrickten als ickse door den Propheet Iesaiam gedreyght hebbe. siet 2.Reg. 18.37. ende 19.14.
margenoot52
D. by Godt, als hy vertoornt is. siet Deut. 4.24. ende 9.3. Hebr. 12.29. sommige nemen dese woorden als gesproken zijnde van den Propheet. Vergl. Ps. 15.1.
margenoot53
Hier antwoort de Propheet, of Godt door den Propheet, op de voorgaende vrage der godtloose Ioden: Ende hy wijst aen, dat sy geen oorsake en hebben om over Godts gestrengigheyt te klagen, maer wel over haer godtloos leven, daer mede sy Godt tot straffen veroorsaken.
margenoota
Psal. 15.2. ende 24.3.
margenoot54
D. ’t onrechtveerdigh gewin, ’t welck men neemt om sijnen naesten te helpen onderdrucken.
margenoot55
T.w. die hem, als Richter, gegeven worden, om een goede sake quaet te maken.
margenoot56
D. dat hy de raetslagen van onschuldigh bloet vergieten niet by en woone. siet Psal. 51. op vers 16.
margenoot57
T.w. met lust, ende met een behagen. siet Psal. 22. op vers 18.
margenoot58
D. seker en vast, buyten perijckel, onder de beschuttinge des Alderhooghsten. Vergl. Psal. 91.1.
margenoot59
D. het broot ’t welck hy behoeft, of wenscht te hebben. De sin is, Hem en sal niet ontbreken.
margenoot60
D. de Heere sal hem gewisselick van dranck versorgen.
margenoot61
Hier spreeckt de Propheet die aen, die hy vers 15. beschreven heeft, T.w. de Godtsalige onder de Ioden.
margenoot62
Eenige verstaen hier den Koningh Hizkia, andere den Heere Christum.
margenoot63
Of, aenschouvven, met blijdschap, T.w. na de heerlicke victorie over de Assyriers, want te voren, doe hem de Assyriers in het lant gevallen waren, was hy in eenen treurigen ende bedroefden staet. siet 2.Chro. 32. versen 23, 27.
margenoot64
Hebr. het lant der verheden. De sin is, Sy, T.w. de burgers van Ierusalem, en sullen niet meer soo stricktelick binnen hare stadt moeten besloten, ende als gevangen blijven, maer sy sullen mogen reysen ende trecken waer het haer belieft door het gantsche lant.
margenoot65
Hier spreeckt de Propheet alle Godtsalige Ioden in’t besonder aen.
margenoot66
Of, het sal dichten van die verschrickinge, T.w. van die verschrickingen, daer mede ghy zijt bevangen geweest van wegen d’Assyriers, ende van dewelcke ghy wonderbaerlick, door Godes kracht ende genade, sult verlost worden.
margenoot67
Dit zijn woorden der Ioden, d’Assyriers trotsende, na verkregene victorie: als of sy seyden, Waer zijn nu alle die groote meesters ende officieren des Koninghs Sanheribs? Sy zijn nu alle vernielt ende verdelght, wy en passen nu niet langer op haer, sy en kunnen ons niet hinderen noch schaden. Sommige nemen dit als woorden van de Ioden, als of sy in de aenkomste der Assyriers uyt verbaestheyt ende radeloosheyt vraeghden: Waer zijn nu de Officieren die op onse bescherminge moesten letten, ende op alles ordre stellen?
margenoot68
T.w. monsterschrijver, ofte krijghs-secretaris, T.w. des Koninghs Sanheribs.
margenoot69
Of, de penninghmeester, thresorier, pagadoor. Hebr. de vveger, of, die daer vveeght, T.w. het gelt. D. die de soldaten hare soudye betaelt. Aengaende het wegen, siet Genes. 23. op vers 16.
margenoot70
D. de bouwmeester, of ingenieur, diens ampt het is te tellen ende te ordineeren, hoe veel torens, sterckten, schantsen, of bolwercken men moet maken tot verdedinge eener belegerde stadt, of om een stadt te belegeren ende te besluyten.
margenoot71
Want de Engel des Heeren salse ten deele verslaen, ten deele in de vlucht jagen. siet 2.Reg. 19. versen 35, 36.
margenoot72
Of, wreet volck, of, barbarisch volck. Hebr. gesterckte, verhardde volck. Siet Deut. 28.50. Iud. cap. 14. op vers 14. ende Psalm 114.1.
margenoot73
Hebr. van lippe, als Genes. 11.1. D. een volck dat een onbekende sprake heeft.
margenoot74
D. verstaen en kan. siet Gen. 11.7.
margenoot75
Siet Iesa. 28. op vers 11. And. van stamelende tonge.
margenoot76
Hier spreeckt de Propheet noch al de Godtsalige Ioden aen.
margenoot77
T.w. Ierusalem, alwaer het volck Godes gewoon was, insonderheyt op de hooge Feestdagen, t’samen te komen.
margenoot78
Verstaet hier de Christelicke Kercke, die steets vast blijft staende, of sy schoon hart wort bestreden van hare vyanden. Het aertsche Ierusalem is van de Romeynen verwoest.
margenootb
Psalm 46.6. ende 125.1, 2.
margenoot79
D. nimmermeer.
margenoot80
Hebr. niet en sullen verreysen.
margenoot81
Siet van ’t woort heerlick Psal. 8. op vers 2.
margenoot82
T.w. Ierusalem: wel verstaende het geestelicke Ierusalem, D. de Gemeynte der uytverkorenen.
margenoot83
Ofte, breede. Hebr. wijt van handen, D. wijt van ruymte, als Genes. 34.21. Iudic. 18.10. Psalm 104. vers 25. siet de aenteeck. aldaer.
margenoot84
Ofte, galeije.
margenoot85
Ofte, daer over komen. De sin deses vers is, De Kercke sal zijn als een stadt, rontom dewelcke wijde grachten gaen, alsoo dat de vyanden tegen deselve niet en sullen vermogen, maer alle uytverkorene sullen in deselve seker ende gewis zijn.
margenoot86
Ofte, verlossen, ofte, saligh maken.
margenoot87
De Propheet spreeckt hier de Assyriers aen, als of sy allegaer in een schip waren, ’t welck in groot perijckel is: als of hy seyde, O ghy Assyriers, al uwe macht ende voornemen tegen Godes Kercke, sal ydel ende te vergeefs zijn, Gelijck men niet zeylen en kan, nochte voort komen, als de touwen ende zeylen, by gebreck van wint, niet en kunnen stijf uyt staen; ofte door storm gebroken worden.
margenoot88
Ofte, los geworden, geslaeckt.
margenoot89
T.w. de vyanden, ofte, de touwen.
margenoot90
Ofte, recht over eynde houden.
margenoot91
Ofte, de vlagge, ofte, vane uytbreyden.
margenoot92
T.w. als de vyanden die Godes Kercke wouden verstooren, van den Heere sullen verslagen ende te schande gemaeckt worden.
margenoot93
And. dan salder uytgedeylt vvorden tot eenen grooten roof toe. De sin is, De burgers der Christelicker Kercke (T.w. de geloovige) sullen haer grootelicks verheugen. Vergelijckt dit met Iesa. 9.2.
margenoot94
De sin is, Het sal met de vyanden der Kercke Godes alsoo gestelt zijn, dat selfs de alderswackste machtigh genoegh sullen zijn om haer te berooven. Siet Psalm 68. op vers 13.
margenoot95
Te weten, der stadt Ierusalem, Dat is, der Christelicker Kercke.
margenoot96
Ofte, swack, ofte, kranck, want de Heere heelet alle onse gebreken, ende hy vergeeft ons onse misdaden.
margenoot97
Hebr. sal ontlast zijn van ongerechtigheyt, Godt sal haer ontlasten, Dat is, Godt sal hen hare sonden vergeven, ende derhalven maeckt hyse sterck ende wacker. Siet Psalm 32. de aenteeck. op vers 1.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken