Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxxiiij. Capittel.

Verstooringe van de vyanden der Kercke Godes, vers 2. onder den name der Edomiten, 5. welcker lant soo soude verwoest worden, dat het niet meer van menschen, maer wel van wilde schrickelicke gedrochten soude bewoont worden, 10. ende dese verwoestinge soude van stuck tot stuck volkomelick vervult worden, 16. ende eeuwelick dueren, 17.

1

NAdert ghy Heydenen, om te hooren, ende ghy volckeren luystert toe: de aerde hoore, ende Ga naar margenoot1 hare volheyt; de werelt, ende Ga naar margenoot2 alles wat daer uyt voort komt.

2

Want de verbolgentheyt des HEEREN is Ga naar margenoot3 over Ga naar margenoot4 alle de Heydenen; ende grimmigheyt Ga naar margenoot3 over al haer heyr: Ga naar margenoot5 hy heeftse verbannen, hy heeftse ter slachtinge over gegeven.

3

Ga naar margenoot6 Ende hare verslagene Ga naar margenoot7 sullen wech geworpen worden, ende van hare doode lichamen sal haren stanck op gaen: ende de bergen sullen Ga naar margenoot8 smelten Ga naar margenoot9 van haren bloede.

4

Ende al het heyr der Hemelen sal Ga naar margenoot10 Ga naar margenoota uytteeren, ende de Hemelen sullen Ga naar margenoot11 toe-

[Folio 17v]
[fol. 17v]

gerolt worden, gelijck een boeck, ende al Ga naar margenoot12 haer heyr sal af vallen, gelijck een bladt van den wijnstock af valt, ende gelijck [een vijge] af valt van den vijgeboom.

5

Ga naar margenoot13 Want mijn sweert Ga naar margenoot14 is droncken geworden in den Hemel: siet het sal Ga naar margenoot15 ten oordeele neder dalen Ga naar margenoot16 op Edom, ende op het volck Ga naar margenoot17 ’t welck ick verbannen hebbe.

6

Het sweert des HEEREN is vol van bloede, het is vet geworden van smeer, Ga naar margenoot18 van den bloede Ga naar margenoot19 der lammeren ende der bocken, van ’t smeer der nieren van de rammen: want de Ga naar margenootb HEERE heeft Ga naar margenoot20 een slacht-offer te Ga naar margenoot21 Bozra, ende een groote slachtinge in den lande der Edomiten.

7

Ende Ga naar margenoot22 de eenhoornen sullen Ga naar margenoot23 met haer Ga naar margenoot24 afgaen, ende de varren met Ga naar margenoot25 de stieren, ende Ga naar margenoot26 haer lant sal doordroncken zijn Ga naar margenoot27 van den bloede, ende haer Ga naar margenoot28 stof sal Ga naar margenoot29 van ’t smeer vet gemaeckt worden.

8

Want het sal zijn Ga naar margenoot30 de dagh der wrake des HEEREN, een jaer der vergeldingen, Ga naar margenoot31 om Zions twistsake.

9

Ende Ga naar margenoot32 hare beken Ga naar margenoot33 sullen in peck verkeert worden, ende Ga naar margenoot34 haer stof in swevel: ja hare aerde sal tot brandenden peck worden.

10

Ga naar margenoot35 Het en sal des nachts, noch des daeghs niet uytgebluscht worden, tot in der eeuwigheyt sal Ga naar margenootc Ga naar margenoot36 haren roock op gaen: van geslachte tot geslachte sal het woest zijn, tot in eeuwigheyt der eeuwigheden en sal niemant daer door gaen.

11

Maer Ga naar margenoot37 Ga naar margenootd de roerdomp ende nachtuyl sullen het erflick besitten, ende de schuyfuyt, ende de rave sal daer in woonen, want Ga naar margenoot38 hy Ga naar margenoot39 sal een richtsnoer der woestigheyt over haer trecken, ende Ga naar margenoot40 een richtloot der ledigheyt.

12

Ga naar margenoot41 Hare Ga naar margenoot42 Edele (doch sy en zijn daer niet) sullen Ga naar margenoot43 sy Ga naar margenoot44 [tot] het Koninckrijcke roepen, maer alle hare Vorsten Ga naar margenoot45 sullen niets zijn.

13

Ende in hare palleysen sullen doornen Ga naar margenoot46 op gaen, netelen, ende distelen in hare vestingen: ende Ga naar margenoot47 het sal een wooninge der draken zijn, een zale voor Ga naar margenoot48 de jongen der struyssen.

14

Ende Ga naar margenoot49 de wilde dieren der woestijnen sullen Ga naar margenoot49 de wilde dieren der eylanden [daer] ontmoeten, ende Ga naar margenoot50 de duyvel sal sijnen metgeselle toeroepen: oock sal Ga naar margenoot51 het nacht-gedierte sich aldaer neder setten, ende het sal een rustplaetse voor sich vinden.

15

Daer sal Ga naar margenoot52 de wilde meerle nestelen Ga naar margenoot53 ende leggen, ende hare jongen Ga naar margenoot54 uytbicken, ende Ga naar margenoot55 onder hare schaduwe vergaderen: oock sullen aldaer de gieren Ga naar margenoot56 met malkanderen versamelt worden.

16

Soeckt Ga naar margenoot57 in het boeck des HEE-[kolom]REN, ende leest: Ga naar margenoot58 niet een van dese en salder feylen, Ga naar margenoot59 het eene noch het ander en sal men missen: want Ga naar margenoot60 mijn mont selve heeft’et geboden, ende Ga naar margenoot61 sijn Geest selve Ga naar margenoot62 salse te samen brengen.

17

Want hy selve heeft Ga naar margenoot63 voor haer het lot geworpen, ende sijne hant heeft Ga naar margenoot64 het hen uytgedeylt met het richtsnoer: Ga naar margenoot65 tot in der eeuwigheyt sullen sy dat erflick besitten, van geslachte tot geslachte sullen sy daer in woonen.

margenoot1
D. al watter in is. Siet Psalm 24. op vers 1.
margenoot2
Ofte, al wat daer uyt spruyt, Hebr. alle hare uytspruytselen.
margenoot3
Ofte, tegen, ofte, op.
margenoot4
Te weten, die het volck Godes vervolgen: als daer zijn de Edomiten, Moabiten, Philistijnen, Syriers, Assyriers, Chaldeen, ende Babyloniers, onder dewelcke oock verstaen worden alle vyanden der Kercke Godts.
margenoot3
Ofte, tegen, ofte, op.
margenoot5
D. hy heeft besloten haer te verbannen, ende alsoo stracks wederom. Siet Deut. cap. 2. op vers 34.
margenoot6
De Propheet beschrijft in dit, ende in de volgende versen met allegorische ofte verbloemde woorden de nederlage der vyanden van Godes volck, die wel eerst is geschiet aen de Assyriers, Babyloniers, ende andere volckeren, die de Israëliten jammerlick hadden vervolght ende beschadight: maer sy sal eerst volkomelick voltrocken worden, wanneer Iesus Christus, als opperste Richter de gantsche werelt oordeelen sal.
margenoot7
Tot een aes der wilde dieren: Sy en sullen niet begraven worden.
margenoot8
Ofte, vervlieten, ofte, druppen.
margenoot9
Dat is, van wegen haer bloet.
margenoot10
Dat is, smelten, verwelckeren. De sin is, De menschen sullen van wegen de uytvoeringe deser oordeelen Godts alsoo ontstelt ende verbaest zijn, als of het heyr des Hemels, Te weten, Sonne, Mane ende Sterren souden vergaen ofte omgekeert worden.
margenoota
Apoc. cap. 6. versen 13, 14.
margenoot11
Dit moetmen verstaen na de wijse die eertijts by de Ioden ende andere natien is gebruyckelick geweest, die op lange bladeren van pargament schreven, die sy dan op rolden. Siet Iesa. cap. 8. vers 1.
margenoot12
T.w. het heyr der Hemelen.
margenoot13
Dit zijn de woorden des Heeren. Ende de Propheet beschrijft hier, ende versen 6, 7. etc. den ondergangh van de vyanden der Kercke Godes.
margenoot14
T.w. van het bloet der verslagenen. De sin is, Ick salder in mijnen rechtveerdigen toorn vele verslaen, achtervolgens het besluyt dat in den Hemel genomen is.
margenoot15
Ter straffe, ter wrake.
margenoot16
De Edomiten waren de naeste bloetverwanten der Israëliten: sy hadden ende onderhielden oock de besnijdenisse: maer evenwel waren sy der selver grootste vyanden ende vervolgers, ende sy zijn een voorbeelt van alle de vyanden der Kercke Godes, die haer wel beroemen uyt deselve gesproten te zijn, ende gebruycken deselve Sacramenten, maer in der daet de recht-geloovige haten.
margenoot17
Hebr. het volck mijns bans.
margenoot18
Een gelijckenisse genomen van de slacht-offeren des Ouden Testaments.
margenoot19
D. der menschen die kleyne ende geringe zijn: of lammeren, beteeckent de jonge, bocken de oude.
margenootb
Iesa. 63.1, 2.
margenoot20
Ofte, een slachtinge. ’t Hebr. woort ’t welck dickwils een slacht-offer beteeckent, is oock meermaels voor slachtinge genomen, als Gen. cap. 31. vers 54. 1.Sam. 28.24. ende 1.Reg. 19.21.
margenoot21
Dit was de hooftstadt in der Edomiten lant: ende sy is geweest een voorbeelt der stadt Romen. Vergel. hier mede Apocal. 18.2. van Bozra in Moab siet Ierem. 48.24.
margenoot22
D. de machtige ende hoogh-verhevene, die boven alle andre in wreetheyt uytsteken in ’t vervolgen der Godtsaligen.
margenoot23
T.w. met de lammeren ende bocken, vers 6.
margenoot24
T.w. ter slachtinge.
margenoot25
Siet Psal. 22. op vers 13.
margenoot26
T.w. der Edomiten lant, daer van bov. vers 6. gesproken is.
margenoot27
T.w. der verslagene eenhoornen, varren, ende stieren. Vergel. hier mede Apoc. 19.21.
margenoot28
D. hare aerde, of aertrijcke.
margenoot29
T.w. dat uyt de verslagene vlieten sal.
margenoot30
In welcken de Heere het onnoosel bloet sijnes volcks wreken sal.
margenoot31
D. van wegen de sake Zions, D. der Gemeynte Godes, die swaerlick van hare vyanden is vervolght geweest.
margenoot32
T.w. der stadt Bozra, ofte der Edomiten, ende vyanden der Kercke Godes.
margenoot33
Met dese ende de volgende woorden wort te kennen gegeven, dat het lant t’eenemael sal verdorven worden, alsoo dat het den lande van Sodoma ende Gomorra sal gelijck worden.
margenoot34
Siet Iob cap. 18. de aenteeck. op vers 15.
margenoot35
T.w. het brandende peck, ofte, het brandende lant, dat tot peck sal geworden zijn. Vergel. hier mede Apoc. 18.9. ende 19.3.
margenootc
Apoc. 14.11. ende 19.3.
margenoot36
T.w. der stadt Bozra.
margenoot37
De sin is, Haer lant sal in den gront soo verwoest ende verdorven worden, datter niet dan wilde ende verschrickelicke dieren in woonen en sullen. Siet Ies. 14.23. alwaer van dese ende diergelijcke ondieren oock gesproken wort, als oock Levit. 11.17.
margenootd
Iesa. 13.21, 22. Zeph. 2.14. Apoc. 18.2.
margenoot38
T.w. de Heere.
margenoot39
D. hy salse meten om te verderven. siet 2.Reg. 21.13. ende de aent. aldaer.
margenoot40
Hebr. steenen der ledigheyt, D. een meetsnoer daer een steen aen hanght. Zach. 4.10. staet, een steen des tins, D. een meetsnoer daer een tinnen gewichte aen hanght. Ende, een richtloot der woestigheyt, of, der ledigheyt, D. tot een teecken dat sy ledigh en woest sal gemaeckt worden.
margenoot41
T.w. des lants Edoms.
margenoot42
Hebr. witte, D. de gene die witte suyverlicke kleederen dragen, gelijck de Vorsten ende Groote des lants plechten te doen. siet 1.Reg. 21. de aent. op vers 8. ende Neh. 2. op vers 16.
margenoot43
T.w. de overgeblevene Edomiten, of de inwoonders der stadt Bozra.
margenoot44
D. tot de regeeringe des lants.
margenoot45
D. sy sullen alle te schande gekomen zijn, derhalven salse niemant met raet ofte daet ophelpen kunnen.
margenoot46
D. wassen.
margenoot47
T.w. Bozra.
margenoot48
Siet Iob 30. op vers 29.
margenoot49
Siet van dese ende diergelijcke gedrochten Iesa. 13. op vers 21.
margenoot49
Siet van dese ende diergelijcke gedrochten Iesa. 13. op vers 21.
margenoot50
Hebr. Sagnir. Siet Ies. 13. op vers 21.
margenoot51
Hebr. Lilith.
margenoot52
Hebr. Kippoz. Men kan niet sekerlick weten wat dit voor een vogel zy.
margenoot53
T.w. hare eijeren. And. voort brengen, T.w. de eijeren diese in ’t lijf heeft.
margenoot54
Hebr. splijten, klieven, namelick de eijerschalen, op datter de kieckens uyt komen.
margenoot55
D. onder hare vleugelen.
margenoot56
Hebr. de vrouwe [met] hare medgesellinne, of, vriendinne.
margenoot57
Hebr. uyt, D. in, of uyt het Boeck deser Prophetien, die ick uyt het bevel des Heeren beschrijve.
margenoot58
T.w. saken, of, voorverhaelde vvilde dieren.
margenoot59
Hebr. de vrouvve [met] hare vriendinne, als bov. vers 15.
margenoot60
Dit spreeckt de Heere.
margenoot61
T.w. des Heeren. Dit spreeckt de Propheet. And. de mont [des HEEREN.]
margenoot62
T.w. de boven-verhaelde dieren ende vogelen.
margenoot63
T.w. voor die dieren ende vogelen.
margenoot64
T.w. het lant der Edomiten. And. heeftse, T.w. de stadt Bozra.
margenoot65
De sin is, Na dat de Heere selve het lant der Edomiten, ende sijner anderer vyanden, den wilden ende vervaerlicken dieren, tot hare wooninge sal in gegeven ende uytgedeylt hebben: soo sullen sy altoos daer in blijven. Alsoo dat het steets een vervloeckt ende verwoest lant zijn, ende blijven sal: Alsoo sal oock de vloeck des Heeren steets over de vyanden sijner Kercke zijn ende blijven.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken