15
Alsoo sullense u zijn 46 met dewelcke ghy gearbeyt hebt, 47 uwe handelaers van uwer jeught aen, elck sal 48 sijns weeghs dwalen, niemant sal u verlossen.
|
-
1
- T.w. van uwen Konincklicken stoel; als of hy seyde, Uwen Konincklicken staet, uwe pracht, uwe heerlickheyt, sal u nu haest benomen worden.
-
2
- Of, set u in den stof, gelijck die te doen plegen die treuren, van wegen eenigh groot leet dat haer is over gekomen. Siet Iob 2. versen 8, 13.
-
3
- Aldus noemt de Propheet het Koninckrijcke der Babyloniers, dat doe ten hooghsten floreerde, ende dewijle het tot desen tijt toe noch van geene vyanden was overheert geweest, daer het seer hoovaerdigh op was, zijnde een voorbeelt van het Babel des Nieuwen Testaments, of het rijcke des Antichrists.
-
4
- D. ghy volck van Babel. siet 2.Reg. cap. 19. op vers 21.
-
5
- Of, daer geenen stoel en is, T.w. geenen Konincklicken stoel, of throon.
-
6
- D. Babylon, die van de Chaldeen bewoont wort.
-
7
- De sin is, Uwen wellust, dertelheyt, overdaet, sal haest een eynde nemen, ende in eenen elendigen bedroefden staet veranderen. Hebr. ghy en sult niet toe doen, datse u sullen noemen.
-
8
- D. slaet de hant aen de hantmeulen. Met dese woorden dreyght ende voorseyt de Heere de Babyloniers, dat sy der Persen lijf-eygene knechten ende maeghden worden souden, moetende den swaren arbeyt doen van het malen des koorns met hantmeulens. siet Exod. 11.5. Iudic. 16.21.
-
9
- T.w. gelijck de vrouwen plechten te doen, die tot een teecken van droeffenisse het hayr van het hooft af trocken, ende lieten hangen tot over het aengesichte: Ofte, ontbloot u hayr, T.w. gelijck de slavinnen.
-
10
- Of, de koten. De slaven, knechten, ende maeghden plechten baervoets te gaen.
-
12
- T.w. de rivieren van Persen. Een dreygement, datse souden gevangelick wech gevoert worden.
-
14
- D. Ick de Heere sal aen u, ghy dochter Babels, wrake doen, om dat ghy soo onbarmhertigh over mijn volck geweest zijt, vers 6.
-
15
- Maer als Godt. De sin is, Ick sal mijne sterckte aen u bewijsen, alsoo dat ghy sult moeten te gronde gaen. Ofte, Ick sal u aentasten, niet als een mensche, maer als een leeuw ofte beyr, of een ander wreet verscheurende dier: Alsoo datmen uyt de grootheyt of swarigheyt der straffen, die ick over u brengen sal, wel lichtelick sal kunnen af nemen, dat het meer dan eene menschelicke kracht is, die u t’onder brenght.
-
16
- Hebr. Onse Verlosser, Heere der heyrscharen is sijn name, etc.
-
17
- Verberght u gelijck de desolate menschen doen, die van nergens hulpe noch troost en verwachten: Ofte, weest in vergetenheyt gestelt, als yet dat van geener weerde en is.
-
18
- Dit is vervult geworden, als Cyrus de Babylonische monarchie op de Persen gebracht heeft.
-
19
- Of, Vrouwe, Regente, Souvereyne, Princesse, Overste Gebiedster. Siet Ier. c. 13. de aent. op vers 18.
-
20
- Ick lietse verstooren ende verwoesten, deselve niet anders achtende, als eene onheylige, ontreynighde, of ontwijede sake, deselve den onheyligen natien over gevende.
-
21
- D. mijn volck van Israël.
-
22
- De oude persoonen plechten wel somtijts van hare vyanden selfs verschoont te worden: Maer dese barmhertigheyt en is by de Babyloniers niet te vinden geweest.
-
23
- D. ghy hebtse seer beswaert, ende benauwt, ende wreedelick getracteert.
-
24
- T.w. in u herte, D. ghy dacht, als vers 10.
-
26
- T.w. wat het eynde wesen soude, na dat ick mijn volck soude gekastijt hebben in mijn rechtveerdigh oordeel. Hebr. aen het laetste.
-
27
- Siet Prov. cap. 1. de aenteeck. op vers 33.
-
28
- Of, ick ben’t, ende isser behalven my eenige meer? of, ick ben’t, ja noch ick alleenelick.
-
29
- D. ick en sal des Koninghs die als mijn man is, noch mijner burgeren, of ondersaten, die als mijne kinderen zijn, niet berooft worden. De sin is, Ick sal altoos in de Konincklicke weerdigheyt blijven, sy en sal nimmermeer van my genomen worden.
-
30
- Of, vveten, D. ondervinden.
-
31
- Hebr. in, of, na hare volmaecktheyt.
-
32
- Of, om der grooter menighte vville van uvve besweeringen.
-
33
- D. uwe tooverije ende sterrekonst, op dewelcke sich de Chaldeen seer verlieten, als of het de grootste wijsheyt ware geweest. Siet Dan. 2.2. ende 5. vers 7.
-
33[34]
- T.w. van den rechten wegh, of van wat goets te doen.
-
35
- D. sijnen oorsprongh, aenvangh, begin. Aldus bespot hy de Babyloniers, die op des hemels-loop, (D. op den opgangh ende ondergangh der sterren) achtinge gaven, om yets daer uyt te prognosticeeren.
-
36
- D. daer uyt ghy u selven niet sult weten te ontwickelen, noch uyt te redden, ofte, ghy en sult het niet kunnen versachten.
-
37
- And. waer mede, of, met devvelcke ghy u bemoeyt hebt van, etc.
-
38
- Dit is spotswijse gesproken, om de ydele hope der Babyloniers te openbaren.
-
39
- De menschen wijs makende, dat sy uyt het aenschouwen der sterren, toekomende dingen konden voorseggen.
-
40
- Of, die maentlick, of, na de maenden prognosticeeren. Hebr. te kennen geven.
-
41
- Hebr. sy zijn gevveest: beteeckenende de sekerheyt deser Prophetie.
-
42
- Hebr. hare ziele, als cap. 46. vers 2. Ende kunnen sy haer selven niet verlossen, veel weyniger sullen sy andre kunnen verlossen uyt de elenden die Babylon sullen over komen.
-
44
- D. des vyantlicken aenvals ende invals harer vyanden der Persen ende Meden.
-
45
- De sin is, Dat de vlamme in’t voorgaende vermelt, haer gewisselick verteeren sal, zijnde geen vyer om by te warmen, maer om te verteeren ende te verslinden. Ofte, als andere, Gelijck de stoppelen geenen bestendigen gloet noch warmte en geven: Alsoo en isser by de tooverije noch by de sterrekijckerije geen hulpe, noch bestendigen troost te soecken, noch te vinden. Anders, ’t en sal geen kole zijn haerder spijse, D. om daer by te koken.
-
46
- D. met dewelcke ghy soo lange groote moeyte gedaen hebt, haer vragende van toekomende dingen, dat ghy daer eyndelick moede van geworden zijt. Hy verstaet de sterrekijckers.
-
47
- Met dewelcke ghy dagelicks zijt om gegaen. Verstaende de Astrologijns.
-
48
- Ofte, sijnen pas, sijnen gangh.
|