Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het Liij. Capittel.

Voor eerst wort in dit Capittel gesproken van de ongeloovigheyt der Ioden, ten tijde der verschijninge Christi in den vleesche, vers 1. Daer na van de vernederinge, van het lijden ende sterven Christi, als oock van sijne verhooginge ende heerlickheyt, ende van de vruchten die de Kercke daer van ontfanght ende geniet.

1

Ga naar margenoot1 Ga naar margenoota WIe heeft Ga naar margenoot2 onse predikinge gelooft? ende Ga naar margenoot3 aen wien is de arm des HEEREN geopenbaert?

2

Ga naar margenoot4 Want hy is als een rijsken Ga naar margenoot5 voor sijn aengesichte Ga naar margenoot6 op geschoten, ende Ga naar margenoot7 als een wortel Ga naar margenoot8 uyt een dorre aerde: Ga naar margenoot9 Hy en hadde geen gedaente noch heerlickheyt: als Ga naar margenoot10 wy hem aensagen, soo en wasser geen Ga naar margenoot11 gestalte Ga naar margenoot12 dat wy hem souden begeert hebben.

3

Ga naar margenoot13 Hy was Ga naar margenootb veracht, ende Ga naar margenoot14 de onweerdighste onder de menschen, Ga naar margenoot15 een man van smerten, ende Ga naar margenoot16 versocht in kranckheyt: ende [een yegelick] was Ga naar margenoot17 als verbergende het aengesichte voor hem; Ga naar margenoot18 hy was veracht, ende Ga naar margenoot19 wy en hebben hem niet geachtet.

4

Ga naar margenoot20 Waerlick Ga naar margenootc hy heeft onse kranckheden Ga naar margenoot21 op sich genomen, ende onse smerten die heeft hy Ga naar margenoot22 gedragen: doch Ga naar margenoot23 wy achteden hem, dat hy geplaeght, van Godt Ga naar margenoot24 geslagen, ende verdruckt was.

5

Maer, Ga naar margenootd hy is om onse overtredingen verwondet, om onse ongerechtigheden is hy verbrijselt: Ga naar margenoot25 de straffe die ons den vrede aenbrenght, was op hem, ende door sijne striemen Ga naar margenoot26 Ga naar margenoote is ons genesinge geworden.

6

Ga naar margenoot27 Wy dwaelden alle als schapen, wy

[Folio 26v]
[fol. 26v]

keerden ons een yegelick Ga naar margenoot28 na sijnen wegh: doch de HEERE heeft onser aller ongerechtigheyt Ga naar margenoot29 op hem doen aenloopen.

7

[Als] Ga naar margenoot30 deselve ge-eyscht wiert, doe wiert hy verdruckt: doch Ga naar margenoot31 Ga naar margenootf hy en dede sijnen mont niet op: als Ga naar margenootg een lam wert hy ter slachtinge geleyt, ende als een Ga naar margenoot32 schaep dat stom is voor het aengesichte sijner scheerders, alsoo en dede hy sijnen mont niet op.

8

Hy is Ga naar margenoot33 uyt den anghst, ende Ga naar margenoot34 uyt het gerichte wech genomen: ende wie sal Ga naar margenoot35 sijnen leeftijt uytspreken? want hy is Ga naar margenoot36 af gesneden Ga naar margenoot37 uyt het lant der levendigen: Ga naar margenoot38 om de overtredinge Ga naar margenoot39 mijnes volcks Ga naar margenoot40 is de plage op hem geweest.

9

Ende Ga naar margenoot41 men heeft sijn Ga naar margenoot42 graf Ga naar margenoot43 by de godtloose Ga naar margenoot44 gestelt, ende hy is by den rijcken Ga naar margenoot45 in sijnen doot geweest, om dat hy Ga naar margenoot46 geen onrecht gedaen en heeft, Ga naar margenooth noch bedrogh in sijnen monde geweest en is.

10

Doch het behaeghde den HEERE Ga naar margenoot47 hem Ga naar margenoot48 te verbrijselen, hy heeft [hem] Ga naar margenoot49 kranck gemaeckt: Ga naar margenoot50 als sijn ziele haer [tot] een schult-offer gestelt sal hebben, soo sal hy zaet sien, Ga naar margenoot51 hy sal de dagen verlengen: ende Ga naar margenoot52 het welbehagen des HEEREN sal Ga naar margenoot53 door sijne hant geluckelick voort gaen.

11

Om den arbeyt sijner ziele sal Ga naar margenoot54 hy het sien, [ende] Ga naar margenoot55 verzadight worden: door Ga naar margenoot56 sijne kennisse sal Ga naar margenoot57 mijn knecht, Ga naar margenoot58 de rechtveerdige, Ga naar margenoot59 vele Ga naar margenoot60 rechtveerdigh maken, want hy sal hare ongerechtigheden Ga naar margenoot61 dragen.[kolom]

12

Ga naar margenoot62 Daerom sal ick hem een deel geven van vele, ende Ga naar margenoot63 hy sal de machtige als een roof deylen, Ga naar margenoot64 om dat hy sijne ziele uyt gestort heeft in den doot, Ga naar margenooti ende Ga naar margenoot65 met de overtreders is getelt geweest: Ga naar margenoot66 ende hy veler sonde gedragen heeft, ende Ga naar margenootk Ga naar margenoot67 voor de overtreders gebeden heeft.

margenoot1
T.w. onder de Ioden. ’t Is soo veel als of de Propheet seyde, Daer zijnder seer weynigh, schier niemant. In de plaetsen Ioa.12.38. Rom. 10.16. wort het woort, O Heere, in het begin by gevoeght, om te toonen dat het is eene klaghte tot Godt.
margenoota
Ioan. 12.38. Rom. 10.16.
margenoot2
Hebr. ons gehoor, D. onse predicatien, als Rom. 10.16. Het zijn de woorden der Leeraers des Nieuwen Testaments, T.w. Christi, ende sijner Apostelen, gelijck af te nemen is uyt de woorden Christi Ioan. 12.37, 38.
margenoot3
D. hoe weynigh Ioden zijnder in welcker herten de H. Geest door de predicatie des Heyligen Euangelii krachtelick werckt, alsoo namelick, dat hyse begaeft met het ware geloove aen Iesum Christum.
margenoot4
Als of hy seyde, Uyt de nederigheyt ende uyt den verachtsamen staet in welcken Christus verschenen is, nemen sy occasie om Christum te verachten: Want de Ioden hadden haer selven ingebeelt eenen Messiam, die in Konincklicke pracht verschijnen soude: Maer dese Christus komt slecht ende geringe, als een spruytken of rijsken. Siet Iesa. 4.2. ende 11.1.
margenoot5
T.w. voor het aengesichte Godts sijns Vaders. Sommige verstaen het, voor het aengesichte deses ongeloovigen Ioodschen volcks, het welck niet en dacht, dat dit rijsken metter tijt tot eenen hoogen boom opwassen soude.
margenoot6
T.w. na sijne menschelicke nature.
margenoot7
Dit kan men duyden op den nederigen verachten staet des huyses Davids, als Christus daer uyt voort quam, ofte op de kleyne beginselen sijns Koninckrijcks, ten aensien van dewelcke men niet en soude gelooft hebben, dat hy tot eenen grooten vruchtbaren boom soude opwassen, maer veel meer, dat hy t’onder blijven soude, als het zaet, het welck in een dorre drooge lant geworpen wort, verdrooght, by gebreke van vochtigheyt: Ofte, gelijck de wortel eenes booms, die in dorre aerde geplant is, niet en kan op schieten, de boom af gehouwen zijnde.
margenoot8
Hebr. uyt een lant der drooghte.
margenoot9
Van wegen sijnen nederigen staet, ende de wonden ende striemen, het bloet, ende sweetdroppen, als oock andere menighvuldige elenden, die sijn gelaet hebben mismaeckt.
margenoot10
T.w. wy Ioden.
margenoot11
Ofte, aensien.
margenoot12
T.w. na de oogen des vleesches, ende des menschelicken vernufts.
margenoot13
Of, hy was verachtsaem ende verworpen van de mannen, T.w. van sulcke mannen, die in hoogheyt ende weerdigheyt verheven waren.
margenootb
Psal. 22.7, 8. Iesa. 49.7. ende 52.14. Marc. 9.12.
margenoot14
Soo onweert, dat hy van de menschen doorgaens verworpen wiert.
margenoot15
D. een man vol smerten.
margenoot16
Hebr. een bekende der kranckheyt, D. die wel versocht hadde wat kranckheyt zy, Hebr. 4.15. Of, die vermaert was door sijn elende ende swarigheyt, zijnde gantsch mat en swack geworden van wegen de pijnigingen hem aengedaen. Het Hebr. woort dat hier kranckheyt is overgesett, beteeckent oock generalick smerte ofte elende, als Eccles. 6.2. Ier. 10.19. ende alsoo kan het doorgaens in dit Capittel genomen worden.
margenoot17
And. ende als het aengesichte voor ons verbergende.
margenoot18
De sin is, Van wegen sijnen elendigen ende verachtsamen staet, en heeft men hem niet alleene sijne behoorlicke eere niet gegeven, maer men heeft hem geheelick veracht.
margenoot19
Wy Ioden, wy hebben hem bespott, of, niet gereeckent. Siet Matth. 27.39, etc.
margenoot20
Ofte, nochtans, als of hy seyde, Maer, om de waerheyt te seggen, wy hebben hem ongelijck gedaen, ende wy steken in groot misverstant: Want aldus is de Messias onsent halven gestelt, hy heeft alle onse geestelicke sieckten, D. sonden, op sich genomen, om voor deselve te betalen, waer van de lichamelicke gesontmakinge eene afbeeldinge was, Matth. 8.17.
margenootc
Matth. 8.17.
margenoot21
Als borge betalende de schult die wy gemaeckt hadden.
margenoot22
Of, op sich geladen, ende als eenen swaren last gedragen.
margenoot23
T.w. wy Ioden, stekende in groot misverstant, ende oordeelende na ons verkeert oordeel, soo meynden wy, dat hy dit al leet, om dat hy het met sijne eygene sonden ende overtredingen verdient hadde: Maer het is daer mede veel anders gelegen, gelijck vers 5. geseyt wort. Hebr. Wy achteden hem eenen geplaeghden, geslagenen Godts, ende verdruckten.
margenoot24
Ofte, geraeckt was. siet Iob 19. op vers 21.
margenootd
Rom. 4.25. ende 1.Cor. 15.3.
margenoot25
Hebr. de straffe onser vreden, Dat is, hy wert gestraft, op dat wy door hem volkomene vrede krijgen souden by Godt die met ons t’onvrede was van wegen onse sonden. Verstaet hier by, Ende de kastijdinge is op hem blijven liggen, tot dat hy volkomelick voor ons betaelt hadde.
margenoot26
Soo dat wy van sonde ende straffe gevrijt zijn.
margenoote
1.Petr. 2.24.
margenoot27
D. wy zijn alle af gedwaelt van den wegh dien ons Godt in sijne wet heeft voorgeschreven, om daer in te wandelen.
margenoot28
Niet na den wegh dien de HEERE ons hadde voor geschreven; Maer wandelende op den wegh dien sich een yeder verkoren hadde. siet 1.Petr. 2.25.
margenoot29
Ofte, hem doen ontmoeten. Of, hy, T.w. de Vader, dreef op hem, T.w. Christum, onser aller ongerechtigheyt, dewijle hy sich aen onse stede vrywilligh tot borge gestelt hadde.
margenoot30
T.w. onse ongerechtigheyt, Dat is, de straffe onser ongerechtigheyt, van Christo ge-eyscht wiert.
margenoot31
Met sijn stilswijgen betuygende, dat hy gewillighlick alles voor ons geleden heeft, sijnen mont niet openende, om de valsche aenklaghten sijner vyanden te wederleggen: Oock niet sprekende tot nadeel der gener die hem doodden, maer wel tot voordeel van ons: ende biddende voor de gene die hem kruycighden, Luce cap. 23. vers 34.
margenootf
Matth. 26.63, ende 27.12, 14. Marc. 14.61. ende 15.5.
margenootg
Actor. 8.32.
margenoot32
Eygentlick een oy-lam, of, zy-lam. Een lam en bijt noch en stoot den genen niet die het kelen sal, maer het volght sachtkens sijnen slachter, die het ter slachtbank leyt.
margenoot33
Ofte, uyt den kercker, ofte, uyt dit geweldigh benouwen. Hebr. uyt de besluytinge; T.w. uyt de helsche benauwtheyt, die Christus in den hof te Gethsemane, (daer hy bloet gesweet heeft) doch insonderheyt aen het kruyce, gevoelt heeft, doe hy riep, Mijn Godt, mijn Godt, waerom hebt ghy my verlaten? Verstaet dit oock van sijne opweckinge uyt den dooden, ende als hy tot sijnen hemelschen Vader ten Hemel is op gevaren.
margenoot34
Te weten, uyt het gerichte Godes, Dat is, uyt de verdoemenisse, die hy eenen tijt langh voor ons geleden heeft, zijnde voor ons eenen vloeck geworden, Gal. 3.13. Doch eenige verstaen hier door het gerichte, den doot des kruyces, daer toe hy van de Ioden ende Pilato veroordeelt was, in desen sin, Of schoon de Messias tot een schandelicke, ja vervloeckte doot verwesen wort, soo sal hy nochtans, wil de Propheet seggen, eyndelick ten Hemel op genomen worden, na dat hy voor onse sonden sal genoegh gedaen hebben.
margenoot35
Ofte, de gedurigheyt sijnes levens, ofte, sijne eeuwe. Verstaet hier, behalven de eeuwigheyt sijnes Goddelicken wesens, oock de eeuwighdurigheyt sijnes Rijcks, dewijle Godt hem opgeweckt, ende aen sijne rechter hant gestelt hebbende in de hemelsche plaetsen, soo leeft ende regeert hy in eeuwigheyt, ende de doot en heeft geen gewelt meer over hem, Luce 1.33. Rom. 6.9. Ofte, sijne generatie, Dat is, sijne kinderen die geestelick uyt hem sullen geboren worden.
margenoot36
Dat is, hy is door eene geweldige doot wech geruckt, gelijck men eenen boom met gewelt af houwt.
margenoot37
D. der gener die in de werelt leven. Siet de aenteeck. Iob 28.13. Psalm 27.13. Iesa. 38.11. De sin is, Hy is gedoot, ende in het graf geleyt.
margenoot38
D. van wegen de sonden, soo der Ioden, als der Heydenen, is hy aldus geslagen ende gemartelt, welcke andersins, met rechte, de straffe hadde moeten treffen.
margenoot39
Dit zijn woorden des Propheten.
margenoot40
Hebr. [was] hem de plage, T.w. die straffe, dat hy aen ’t kruyce is genagelt geworden: alsoo wort het Hebr. byvoeghsel mo oock in het eenvoudigh getal genomen, Gen. 9.26, 27. Iob 20.23. ende 22.2. Psal. 11.7. Ies. 44.15.
margenoot41
Ofte, het welck wel sijn graf, etc. het welck, T.w. volck van Ierusalem.
margenoot42
Ofte, begraeffenisse.
margenoot43
Ofte, met.
margenoot44
Ofte, verordineert, D. men heeft sijn graf met godtloose bestelt, die het bewaken ende bewaren souden. Siet Matth. 27.63, 64, 65, 66. Andre nemen ’t in desen sin, De boose Ioden meynden wel, dat men het lichaem Christi by, of, met der moordenaren lichamen soude wech doen, om sulcke ende andere oorsaken al soodanige doot van Pilato voorderende: Maer de voorsichtigheyt Godes hadde dit anders geordineert, want Christus is begraven geworden in Iosephs van Arimathaea, eenes eerlicken ende rijcken Raetsheeren, graf, Matt. 27.60.
margenoot45
Hebr. in sijne dooden, in’t getal van velen, D. na sijne geweltsame doot. Vergelijckt Ezech. 28.10. met d’aent. of, dooden, om dat Christus niet eene, maer als vele dooden voor ons geleden heeft.
margenoot46
Of, geen gewelt: maer ter contrarie, oprechtelick, rechtveerdelick, ende eenvoudelick gehandelt ende gewandelt heeft, soo in woorden, als in wercken.
margenooth
1.Petr. 2.22. 1.Ioan. 3.5.
margenoot47
T.w. Iesum Christum onsen Verlosser.
margenoot48
T.w. van wegen onse sonden, die op hem lagen, ende in hem moesten gestraft worden.
margenoot49
D. hy heeft hem velerley groote smerten aengedaen, ende als velerley kranckheden opgeleyt. Siet bov. op. vers 3.
margenoot50
De sin is, Als Christus sijn ziele (D. sijnen persoon) tot een schult-offer ter doot over gegeven sal hebben, (2.Cor. 5.21.) soo sal hy sijn zaet sien vermenighvuldigen, D. hy sal sien, dat de geloovige door de predicatie des H. Euangelii grootelicks sullen aenwassen, namelick als dan insonderheyt, na dat hy ten Hemel opgevaren zijnde, den H. Geest op sijne Apostelen, ende andere Leeraers des H. Euangelii, sal gesonden hebben. And. wanneer ghy sijne ziele tot een schult-offer sult gestelt hebben, soo sal hy zaet sien, D. een groot getal geloovige kinderen, geboren uyt het overganckelicke zaet des woorts Godes, Psalm 110.3. ende 1.Petr. 1.23.
margenoot51
Als of hy seyde, De vrucht die de Heere Christus uyt het voorverhaelde scheppen sal, die en sal niet kort, noch haest voor by passeerende zijn, maer sy sal eeuwelick duren. siet Psal. 23.6.
margenoot52
T.w. ’t werck onser verlossinge, ende het vergaderen der uytverkorenen uyt alle volckeren door de predicatie des H. Euangelii, ’t welck als dan principalick is aengegaen, na dat Christus ten Hemel was op gevaren, Matth. 28.19.
margenoot53
D. door sijnen dienst, of, door sijne macht. Siet Ephes. 4. versen 11, 12, etc.
margenoot54
Of, hy [het] T.w. zaet, sien. De sin is, Christus sal zaet, D. kinderen, T.w. geestelicke kinderen sien, D. verkrijgen, ende met lust en vreught aenschouwen, om sijnen arbeyt ende moeyte: Verstaet daer door die pijnen ende smerten, die hy aen der ziele ende aen den lichame gevoelt heeft, doe de sware toorn Godes van wegen de sonden des menschelicken geslachtes, op hem lagh. And. van den arbeyt sijner ziele sal hy [vrucht, of, sijnen lust] sien. siet Psal. 22. op vers 18.
margenoot55
D. hy sal sijnen arbeyt ten hooghsten, ende tot sijn genoegen volkomelick genieten, want het billick is, dat een getrouwe arbeyder geniete de vruchten sijnes arbeyts. Dit sal als dan geschieden in sijnen eygenen persoon, als Christus in de heerlickheyt sijnes Vaders sal opgenomen, ende aen de rechter hant sijnes Vaders sal verhooght worden. ’t Sal oock sijnen ledematen wedervaren, als hy deselve sijner heerlickheyt sal deelachtigh maken.
margenoot56
Verstaet die kennisse, door dewelcke hy soude bekent ende aengenomen worden als Heylant ende Middelaer tusschen Godt ende de menschen.
margenoot57
Dit spreeckt Godt de Vader. Vergl. dit met Ies. 42.1. ende 52.13.
margenoot58
T.w. hy rechtveerdigh lijdende voor de onrechtveerdige, 1.Petr. 3.18.
margenoot59
T.w. die allegaer die in hem gelooven. siet Rom. 5.19.
margenoot60
Haer te wege brengende de vergevinge der sonden, ende de gerechtigheyt die voor Godt bestaet.
margenoot61
T.w. op ’t hout des kruyces, 1.Petr. 2.24. als zijnde het Lam Godes het welck de sonden der werelt draeght, Ioan. 1.29.
margenoot62
Als of Godt de Vader seyde, Dewijle hy voor de menschen soo vele gedaen ende geleden heeft, (als boven verhaelt is) soo sal ick hem van vele (D. vele) mede deylen, D. ick sal hem vele geestelicke kinderen ende gaven geven. And. daerom sal ick hem een deel geven onder de groote] Alsoo dat hy met de groote ende machtige sal mogen vergeleken worden. And. daerom sal ick hem de geweldige ten deele geven, Nam. de boose geesten. Siet Col. 2.15.
margenoot63
T.w. de doot, de sonde, den duyvel ende helle, die te voren de overhant over de menschen hadden, sal hy als een roof deylen, D. overwinnen, ende sijne uytverkorene uyt hare hant verlossen. Andere nemen het van de heerschappije Christi over de machtige deser werelt, die haer sullen bekeeren ende hem dienen. Vergel. bov. 52.15.
margenoot64
D. om dat hy sich vrywilligh heeft laten vangen, martelen, ende dooden.
margenooti
Marc. 15.28. Luce 22.37.
margenoot65
Alsoo dat hy niet alleen tusschen twee moordenaers is gekruycight geworden, maer Barrabas, die van wegen eenen moort ende oproer gevangen satt, is weerdiger gehouden, dan Iesus Christus de Sone Godes.
margenoot66
Siet bov. vers 11.
margenootk
Luce 23.34.
margenoot67
Seggende, Vader vergeeft het haer, want sy en weten niet wat sy doen.Luce 23.34.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken