Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het Lvij. Capittel.

De Heere verwijt de Ioden hare lichtveerdige sorgeloosheyt, om datse niet en achten den doot der vrome ende Godtsalige mannen, vers 1, etc. als oock, om dat sy de Propheten bespotten, 4. ende afgoderije bedreven, 5. ende om dat sy haer op menschelicke hulpe verlieten, 9. Daerom dreyght hyse te straffen, 12. doch hy troost de boetveerdige, ende belooft haer genade te bewijsen, 13. maer de godtloose en hebben geen vrede, 20.

1

Ga naar margenoot1 DE rechtveerdige komt omme, ende daer is niemant die het ter herte neemt: ende Ga naar margenoota de weldadige lieden Ga naar margenoot2 worden wech geraept, sonder datter yemant op let, Ga naar margenoot3 dat de rechtveerdige wech geraept wort Ga naar margenoot4 voor het quaet.

2

Ga naar margenoot5 Hy sal in gaen Ga naar margenoot6 [in] de vrede: sy sullen rusten op hare Ga naar margenoot7 slaepsteden, een yegelick die [in] sijn Ga naar margenoot8 oprechtigheyt gewandelt heeft.

3

Doch nadert ghylieden hier toe, Ga naar margenoot9 ghy kinderen der guychelersse: Ga naar margenoot10 ghy overspeligh zaet, ende ghy die hoererije bedrijft.

4

Ga naar margenoot11 Over wien maeckt ghy u lustigh, Ga naar margenoot12 over wien sperret ghy den mont wijt op? [ende] steeckt de tonge langh uyt? en zijt ghy niet Ga naar margenoot13 kinderen der overtredinge, Ga naar margenoot14 een zaet der valsheyt?

5

Die Ga naar margenoot15 hittigh zijt Ga naar margenoot16 in de eyckebosschen, onder allen Ga naar margenoot17 groenen boom: Ga naar margenoot18 slachtende de kinderen aen de beken, Ga naar margenoot19 onder de hoecken der steenrotzen.

6

Ga naar margenoot20 Aen de gladde [steenen] der beken Ga naar margenoot21 is u deel, die, die zijn Ga naar margenoot22 u lot: oock stortet ghy Ga naar margenoot23 den selven dranck-offer uyt, ghy offertse spijs-offer: Ga naar margenoot24 soude ick my over dese dingen troosten laten?

7

Ghy stelt Ga naar margenoot25 u leger op eenen hoogen ende verhevenen bergh: oock klimt ghy derwaerts op, Ga naar margenoot26 om slacht-offer te offeren.

8

Ga naar margenoot27 Ende achter de deure ende posten

[Folio 28r]
[fol. 28r]

sett ghy Ga naar margenoot28 u gedenck-teecken: want van my Ga naar margenoot29 [wijckende] ontdeckt ghy [u,] endeGa naar margenoot30 klimt op, Ga naar margenoot31 ghy maeckt uwen leger wijt, Ga naar margenoot32 ende maeckt u [een verbont met eenige] uyt deselve, ghy hebt Ga naar margenoot33 haer leger lief Ga naar margenoot34 [in] elcke Ga naar margenoot35 plaetse [die] ghy siet.

9

Ende Ga naar margenoot36 ghy treckt Ga naar margenoot37 met olie tot den Koningh, ende Ga naar margenoot38 ghy vermenighvuldight uwe welrieckende salven: ende ghy sendt uwe gesanten Ga naar margenoot39 verre wech, Ga naar margenoot40 ende vernedert u Ga naar margenoot41 tot der hellen toe.

10

Ga naar margenoot42 Ghy zijt vermoeyt door Ga naar margenoot43 uwe groote reyse, [maer] ghy en seght niet, Ga naar margenoot44 ’t Is buyten hope: Ga naar margenoot45 ghy hebt het leven uwer hant gevonden, daerom Ga naar margenoot46 en wort ghy niet sieck.

11

Ga naar margenoot47 Maer voor wien hebt ghy geschroomt ofte gevreest? want ghy hebt gelogen, ende Ga naar margenoot48 en zijt mijner niet gedachtigh geweest, ghy en hebt [my] op u herte niet geleyt: en is’t niet Ga naar margenoot49 [om] dat ick swijge, Ga naar margenoot50 ende dat van oudts af, ende ghy en vreest my niet?

12

Ick sal Ga naar margenoot51 uwe gerechtigheyt Ga naar margenoot52 bekent maken, ende uwe wercken, dat sy u geen nut doen en sullen Ga naar margenoot53.

13

Wanneer Ga naar margenoot54 ghy roepen sult, soo laet die, Ga naar margenoot55 die van u vergadert zijn, u redden: doch de wint salse alle wech voeren, de ydelheyt salse wech nemen: maer Ga naar margenootb die op my betrouwt, die sal het aerdrijck erven, ende Ga naar margenoot56 mijnen heyligen bergh erffelick besitten.

14

Ende Ga naar margenoot57 men sal seggen, Verhooght [de bane,] verhooght [de bane,] bereyt den wegh: neemt den aenstoot uyt den wegh mijnes volcks.

15

Want alsoo seyt de hooge ende verhevene, die in de eeuwigheyt woont, ende diens name heyligh is: Ick woone [in] de hooghte, ende [in] het heylige: ende by dien Ga naar margenoot58 die eenes verbrijselden ende nederigen geestes is, op dat ick levendigh make den geest der nederigen, ende op dat ick levendigh make het herte der verbrijselden.

16

Want Ga naar margenootc ick en sal niet Ga naar margenoot59 eeuwighlick twisten, noch ick en sal niet gedurighlick verbolgen zijn: want Ga naar margenoot60 de geest soude van voor mijn aengesichte Ga naar margenoot61 overstelpt worden, Ga naar margenoot62 ende de zielen Ga naar margenootd [die] ick gemaeckt hebbe.

17

Ick was verbolgen over de ongerechtigheyt Ga naar margenoot63 harer gierigheyt, ende sloeghse; [kolom] Ga naar margenoot64 ick verberghde my, ende was verbolgen: evenwel gingen sy afkeerigh henen Ga naar margenoot65 in den wegh hares herten.

18

Ga naar margenoot66 Ick sie hare wegen, ende ick salse genesen: ende ick salse geleyden, ende hen vertroostingen weder geven, namelick Ga naar margenoot67 hare treurigen.

19

Ga naar margenoot68 Ick scheppe de vrucht der lippen, vrede, vrede Ga naar margenoot69 den genen die verre zijn, ende den genen die na by zijn, seyt de HEERE, ende, Ick salse genesen.

20

Doch de godtloose zijn Ga naar margenoot70 als eene voort gedrevene zee, want die en kan niet rusten, ende hare Ga naar margenoot71 wateren Ga naar margenoot72 werpen slijck ende modder Ga naar margenoot73 op.

21

Ga naar margenoote De godtloose, seyt mijn Godt, Ga naar margenoot74 en hebben geenen vrede.

margenoot1
D. soodanige Godtsalige persoonen, die haer in haer leven bevlijtight hebben de wet des Heeren te onderhouden, sterven henen.
margenoota
Psalm 12.2. Mich. 7.2.
margenoot2
Hebr. worden versamelt, ofte, wech genomen, Dat is, sy worden uyt dit leven geruckt. siet Deut. c. 32. vers 50. Iud. 18. vers 25. Psalm 26.9. ende de aent. aldaer.
margenoot3
Anders, want de rechtveerdige wort wech geraept.
margenoot4
Hebr. voor het aengesichte des quaets, D. eer de elenden komen, die de Heere bestemt heeft in de werelt te senden, ofte, uyt het geselschap der boose menschen. Siet 2.Reg. 22.20. ende Sap. 4.10.
margenoot5
Verstaet hier elck rechtveerdige, die Godt tot sich roept.
margenoot6
D. in de vreught des Hemels, in de Hemelsche saligheyt, om de eeuwige vreught te genieten: Of, in vrede, D. in gerustigheyt, ende met een goede conscientie. vergelijckt Luce 2.29.
margenoot7
Of, bedden, of, slaepkameren, of, legers, ende alsoo hier na meer maels, D. in hare graven, daer sy rusten sullen tot hare weder opstandinge ten jonghsten dage.
margenoot8
Ofte, richtigheyt, namelick sonder van den rechten wegh ter rechter of ter slincker hant te wijcken. De sin is, Die al sijnen handel ende wandel op het nauwste na de wetten ende geboden des Heeren aenstelt. Of, die richtigh, of, op den rechten [wegh] gewandelt heeft. Of, die recht voor hem, T.w. voor den Heere, gewandelt heeft. siet Genes. 5. op vers 22.
margenoot9
D. ghylieden die met tooverije, ende met guychelerije om gaet.
margenoot10
D. ghy zaet, of kinderen der overspelers, of, kinderen der gener die tot overspel zijn begeven. Aldus noemt hy de Ioden, van wegen haer geestelick overspel, D. hare afgoderije, als af te nemen is uyt de naestvolgende versen. siet Ezech. cap. 16. Christus noemt oock de Ioden, een overspeligh geslachte, Matth. 12.39. om dat sy dickwils den waren Godt waren af gevallen, ende de afgoden der Heydenen dienden.
margenoot11
Of, aen wien hebt ghylieden uwen lust? D. met wien te bespotten houdt ghylieden uwe kortswijle. Met dese, ende de volgende woorden geeft de Heere te kennen, hoe sich de afgodische Ioden tegen de Propheten des Heeren gedragen hebben, als sy haer Godes woort predickten.
margenoot12
Of, tegen wien? als of hy seyde, En doet ghy my dit niet te spijte? siet Iob 16.10. Psal. 35.21.
margenoot13
D. booswichten, die u geheelick tot overtredinge hebt begeven?
margenoot14
D. menschen tot valsheyt, D. tot eenen valschen Godtsdienst begeven.
margenoot15
D. ghy boeleert ende drijft afgoderije.
margenoot16
In de welcke sy afgoderije bedreven. Siet Ies. 1.29. And. ghy zijt hittigh op de goden, D. afgoden.
margenoot17
Of, looverigen, of, geblaedden boom.
margenoot18
Vergel. Ezech. 16. versen 21, 36. ende 23.39. ende 24.7. ende vergel. wijders 2.Reg. 16.3. 2.Chron. 28.3.
margenoot19
Of, onder de uytstekende steenrotzen.
margenoot20
And. aen de gladde beecksteenen is u deel. Hebr. aen de gladdigheden [der steenen] der beke is uvve portie, D. ghy beneerstight u om schoone, gladde steenen uyt te kiesen, daer ghy eenen afgodt stelt, ofte eenen altaer ter eeren van de afgoden.
margenoot21
D. ghy hebtse soo lief, als oft u deel ware, dat u door het lot is toe gevallen. Het contrarie is Psalm 16.5. siet de aenteeck. aldaer.
margenoot22
Of, uvv’ portie.
margenoot23
T.w. afgoden, die ghy op die plaetsen stelt. Ofte, op die [plaetsen] stortet ghy, etc.
margenoot24
De sin is, Soude ick het hertzeer dat ick gehadt hebbe, ende noch hebbe, van wegen u-lieder afgoderije, soo kunnen vergeten? menschelicker wijse van Godt gesproken. Siet Genes. 24.67. ende 2.Sam. 13.39. De vrage loochent ende dreyght. Als of hy seyde, Ick en sal u-lieder afgoderije geensins vergeten, maer ick sal u om deselve wel dapper straffen. siet Ies. 1.24. Ezec. 5.13.
margenoot25
D. uwe altaren, of capellen, om met de afgoden aldaer geestelicke hoererije te bedrijven, gelijck een hoere op het bedde doet. siet Ezech. 16.24.
margenoot26
T.w. ter eere van de afgoden.
margenoot27
Eenige nemen dese woorden aldus, Ghy set uvve gedenck-teeckenen achter de deure, D. over al, in alle de hoecken uwer huysen set ghy een afgodisch beelt, zijnde een teecken uwer grouwelicker geestelicke afgoderije. Andere verstaen hier door de gedenck-teeckenen, ofte gedachtenisse, de wet Godes, die niet achter de deure behoorde gestelt te worden, maer Godt beveelt, dat mense voor aen de deuren, of op de posten der deuren soude schrijven, Deut. 6.9. ende 11.20.
margenoot28
Hebr. u gedachtenisse.
margenoot29
De sin is, My, uwen wettelicken man verlatende, ontdeckt ghy u, als eene ontuchtige vrouwe, voor andere. Hy blijft noch al in deselve allegorie van de geestelicke hoererije, T.w. de afgoderije.
margenoot30
T.w. op eenen hoogen bergh, als vers 7. And. ghy klimter op, T.w. op u bedde, als vers 3. ende verstaet het bedde der geestelicker hoererije.
margenoot31
D. ghy bedrijft hoererije met veel afgoden.
margenoot32
T.w. bysonderlick met eenige van de heydensche afgoden, hoewel ghyse alle lief hebt. And. ende maeckt [een verbont] meer dan sy, T.w. de Heydenen, van dewelcke ghy dit geleert hebt. Anders, ende houvvt u [boomen] af, meer dan gene, Ghy houwt u [boomen] af, T.w. om plaetse te maken in de bosschagie, daer ghy de beelden ende altaren der afgoden mooght setten, ofte, om afgoden daer van te maken. Vergelijckt boven 44.14.
margenoot33
T.w. der afgoden, D. ghy begaet met lust afgoderije.
margenoot34
Anders, aen de plaetse die ghy u uyt gesien hebt.
margenoot35
Hebr. hant. als Iesa. 56.5.
margenoot36
D. ghy sendt uwe Ambassadeurs als ghy in noot zijt, om hulpe te versoecken.
margenoot37
T.w. met kostelicke welrieckende balsem-olie (als Hos. 12.2.) tot een geschenck, soo sommige meenen, aen Tiglath Pilneser, den Koningh in Assyrien, 2.Reg. 16.7.
margenoot38
D. ghy bereyt deser olie veel, om dien Koningh overvloedelick daer mede te beschencken.
margenoot39
T.w. tot in Assyrien.
margenoot40
D. op dat ghy hulpe van hem soudt mogen verkrijgen, soo demoedight ghy u voor hem, tot der helle, D. op het aldernederighste, als Matth. 11.23. Het schijnt dat de Propheet hier siet op de woorden des Koninghs Achaz, doe hy den Koningh van Assyrien liet aenseggen, Ick ben u knecht, 2.Reg. 16.7.
margenoot41
D. op dat ghy hulpe van hem soudt mogen verkrijgen, soo demoedight ghy u voor hem, tot der helle, D. op het aldernederighste, als Matth. 11.23. Het schijnt dat de Propheet hier siet op de woorden des Koninghs Achaz, doe hy den Koningh van Assyrien liet aenseggen, Ick ben u knecht, 2.Reg. 16.7.
margenoot42
De sin is, Al hoewel ghy een beswaerlicke ende verre reyse gedaen hebt in Assyrien, om hulpe aldaer te soecken, soo en zijt ghy daer door noch niet afgeschrickt.
margenoot43
In Assyrien. Hebr. in de grootheyt, ofte, veelheyt uwes weeghs.
margenoot44
’t Is verloren arbeyt, ofte, ’t Is desperaet werck, derhalven wil ick het laten berusten.
margenoot45
D. het gene dat u heeft konnen by het leven, ofte by kracht ende in vigeur houden. And. ghy hebt een rot (of hoop, of schare) gevonden (D. ghy hoopt gevonden te hebben) uwer hant, D. die ghy aen de hant, of tot uwen gebiede meynt te hebben, T.w. de Assyriers. Anders, een versterckinge uwer hant, D. eene vertroostinge der hulpe, daer door uwe hant gesterckt sal worden. And. den kost uwer hant. De sin is, Dewijle ghy by de Assyriers vertroostinge gevonden hebt, ende sy beloven uwe hant met hulpe te verstercken, soo en laet ghy u die lange reyse niet berouwen, maer eer wort ghy daer door in uwe afgoderije gestijft ende gesterckt, ende ghy gaet al voort na Assyrien, om aldaer hulpe te soecken.
margenoot46
D. ghy en wort niet flaeuw, ghy en geeft den moedt niet verloren, ghy en beswijckt niet in u voornemen.
margenoot47
De sin is, Als mijne Propheten uwe sonden straffen, soo ontkent ghy deselve, ende bedecktse met leugens. Vergel. ond. 59.13. En schroomt noch en vreest ghy niemant, ja selfs uwen Godt niet, om dat hy u soo lange laet ongestraft henen gaen?
margenoot48
D. ghy en hebt op mijne wrake niet gedacht, noch gevreest, dat ick u soude straffen, van wegen uwe leugenen.
margenoot49
D. om dat ick u niet stracks en straffe, soo haest als ghy tegen my gesondight hebt? And. hebbe ick niet gesvvegen, of my stille gehouden, u sonder straffe laten henen gaen, van over langh, ende ghy en hebt my evenwel niet gevreest? ofte aldus: En svvijge ick niet, oock van oudts, ende sult ghy my niet vreesen?
margenoot50
Hebr. van eeuvvigheyt. Siet Iob cap. 22. op vers 15.
margenoot51
D. uwe schijn heyligheyt, uwe huychelije, daer ghy mede pronckt, als oft goede wercken waren: maer in der dat is ’t ongerechtigheyt. Want men moet weten dat dit ironicè, ofte spotswijse gesproken is, dewijle sy voor rechtveerdige vrome lieden wouden geacht ende gehouden wesen, maer in der daet en waren sy ’t niet
margenoot52
D. ick en salse niet langer verswijgen.
margenoot53
Verstaet hier by, maer ter contrarie sullense u grootelicks schadigen.
margenoot54
T.w. in noot zijnde, ende hulpe van my versoeckende.
margenoot55
Als of de Heere seyde, Ick en sal u niet verlossen, laet sien of de Assyrische soldaten, die ghy tot uwe hulpe vergadert hebt, u sullen kunnen redden.
margenootb
Psalm 34.9.
margenoot56
D. hy sal hier op aerden zijn een lidtmaet mijner Gemeynte, ende na dit leven het eeuwige leven be-erven. Hebr. den bergh mijner heyligheyt. Vergel. hier mede Psalm 37.9. ende Iesa. 2.2. ende 56.7.
margenoot57
Ofte, hy sal seggen, T.w. de roeper, ofte, de Koningh Cyrus, die uytroepen liet, dat het Ioodsche volck weder in sijn lant soude keeren, sonder dat yemant het selve soude beschadigen. Siet Ies. 40.3. ende 62.10. waer door wijders is afgebeelt de verlossinge door Iesum Christum.
margenoot58
Siet Psalm 34. de aent. op vers 19.
margenootc
Psalm 103.9.
margenoot59
Ofte, tot den eynde.
margenoot60
D. het herte, het gemoedt aller menschen, als ick altijt met haer soude twisten, of altijt op haer soude even toornigh blijven.
margenoot61
Siet Psalm 61. op vers 3. ende 102. op vers 1.
margenoot62
T.w. souden overstelpt worden, of in beswijminge vallen.
margenootd
Hebr. 12.9.
margenoot63
Hebr. sijner, alsoo staet dit 17. ende oock het 18. ende 19. vers, doorgaens in het getal van eenen.
margenoot64
D. ick ontrock haer mijne genade ende hulpe.
margenoot65
D. in den wegh die haer herte bedacht ende versierde.
margenoot66
And. [maer] als ick hare wegen aensagh, soo heelde, of genas, ickse. De sin is, Doe ick sagh dat sy gantsch verdorven waren, ende haer selven niet helpen en konden, soo hebbe ickse uyt loutere genade geholpen.
margenoot67
T.w. die bedroeft zijn, om datse my vertoornt hebben.
margenoot68
D. ick sal door de lippen mijner dienaren, die den vrede verkondigen, veel vruchts en vreughts, veel troosts ende danckbaerheyts verwecken, ende te wege brengen. And. ick scheppe ’t gene dat met de lippen is voort gebracht, of, voort gebracht wort.
margenoot69
D. allen uytverkorenen, het zy datse Ioden of Heydenen zijn. Siet Ephes. 2.17.
margenoot70
Als de zee, of meyren, die van de stercke winden beweeght ende beroert worden. Alsoo worden de godtloose tot alle boosheyt voort gedreven, soo van hare eygene quade conscientie, als van andere quade menschen.
margenoot71
D. golven, of baren.
margenoot72
Alsoo werpen de godtloose, ende brengen voort, uyt haer verdorven herte ende gemoedt, alle vuyligheyt ende verdorventheyt.
margenoot73
Ofte, uyt.
margenoote
Iesa. 48.22.
margenoot74
T.w. geen vrede der conscientie, ofte des gemoedts. Siet Iob cap. 18. op vers 11.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken