Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het Lviij. Capittel.

De Heere beveelt den Propheet, dat hy de Ioden hare huychelerije, insonderheyt in’t vasten, soude verwijten, vers 1, etc. ende haer leeren wat een recht vasten zy, ’t welck hy vereyscht, 6. belovende den genen die hem in oprechtigheyt des herten dienen, ende de boosheyt af leggen, insonderheyt die sijne Sabbathen oprechtelick onderhouden, allen welvaert ende zegen, 8, etc.

1

ROept uyt der kele, Ga naar margenoot1 en houdt niet in, verheft uwe stemme als een basuyne, ende verkondight mijnen volcke hare overtredinge, ende den huyse Iacobs hare sonden.

2

Ga naar margenoot2 Hoewel sy my Ga naar margenoot3 dagelicks Ga naar margenoot4 soecken, ende Ga naar margenoot5 eenen lust hebben aen de kennisse mijner wegen, als een volck dat gerechtigheyt doet, ende het recht sijnes Godts niet en verlaet, Ga naar margenoot6 vragen sy my na de rechten der gerechtigheyt, Ga naar margenoot7 sy hebben eenen lust tot Godt te naderen.

3

[Seggende,] Ga naar margenoot8 Waerom vasten wy, ende ghy en siet het niet aen? [waerom] Ga naar margenoot9 quellen wy onse ziele, ende Ga naar margenoot10 ghy en weet het niet? Ga naar margenoot11 siet, ten dage wanneer ghylieden vastet, Ga naar margenoot12 soo vindet ghy [uwen] lust, ende ghy eyscht strengelick Ga naar margenoot13 allen uwen arbeyt.

4

Siet, Ga naar margenoot14 tot twist ende gekijf vastet ghylieden, ende Ga naar margenoot15 om godtlooslick met de vuyst te slaen: en vastet niet Ga naar margenoot16 gelijck heden, Ga naar margenoot17 om uwe stemme te doen hooren in der hooghte.

5

Ga naar margenoota Soude ’t sulck een vasten zijn, Ga naar margenoot18 dat ick verkiesen soude, dat de mensche Ga naar margenoot19 sijne ziele eenen dagh quelle? dat hy sijn hooft kromme gelijck een biese, ende eenen sack ende assche onder [sich] spreyde? soudt ghy dat een vasten heeten, ende Ga naar margenoot20 eenen dagh den HEERE aengenaem?

6

Is niet dit het vasten dat ick verkiese? Dat ghy los maeckt Ga naar margenoot21 de knoopen der godtloosheyt, dat ghy ontdoet de banden Ga naar margenoot22 des jocks, ende dat ghy vry los latet Ga naar margenoot23 de

[Folio 28v]
[fol. 28v]

verpletterde, ende alle Ga naar margenoot24 jock verscheurt?

7

Ga naar margenootb Is’t niet dat ghy den hongerigen u broot Ga naar margenoot25 mede deylt, ende de arme Ga naar margenoot26 verdrevene in huys brenght? als ghy Ga naar margenoot27 eenen naeckten siet, dat ghy hem Ga naar margenoot28 deckt, ende dat ghy u Ga naar margenoot29 voor u vleesch Ga naar margenoot30 niet en verberght?

8

Dan sal Ga naar margenoot31 u licht voort breken als de dageraet, ende uwe genesinge sal snellick uyt spruyten: ende Ga naar margenoot32 uwe gerechtigheyt sal voor u aengesichte henen gaen: [ende] Ga naar margenoot33 de heerlickheyt des HEEREN Ga naar margenoot34 sal uwen achtertocht wesen.

9

Dan sult ghy roepen, ende de HEERE Ga naar margenoot35 sal antwoorden, ghy sult schreeuwen, ende hy sal seggen, Siet [hier] ben ick; soo ghy uyt het midden van u wech doet Ga naar margenoot36 het jock, Ga naar margenoot37 ’t uytsteken des vingers, ende Ga naar margenoot38 het spreken Ga naar margenoot39 der ongerechtigheyt.

10

Ende soo ghy Ga naar margenoot40 uwe ziele opent voor den hongerigen, ende Ga naar margenoot41 de bedruckte ziele verzadight: dan sal Ga naar margenoot42 u licht in de duysternisse op gaen, ende Ga naar margenoot43 uwe donckerheyt sal zijn als de middagh.

11

Ende de HEERE sal u gedurighlick Ga naar margenoot44 leyden, ende hy sal uwe ziele verzadigen Ga naar margenoot45 in groote drooghten, ende uwe beenderen Ga naar margenoot46 veerdigh maken: ende ghy sult zijn als een gewatert hof, ende als een Ga naar margenoot47 sprinckader der wateren, welckes wateren niet en Ga naar margenoot48 ontbreken.

12

Ende Ga naar margenoot49 die uyt u [voort komen] sullen bouwen Ga naar margenoot50 de oude verwoeste plaetsen: de fondamenten Ga naar margenoot51 van geslachte tot geslachte [verwoestet] sult ghy Ga naar margenoot52 oprichten: ende ghy sult genaemt worden, Ga naar margenoot53 Die de bressen toemuert, die de paden weder op maeckt, om te bewoonen.

13

Ga naar margenoot54 Indien ghy uwen voet van den Sabbath afkeert, [van] te doen uwen lust op mijnen heyligen dagh: ende Ga naar margenoot55 [indien] ghy den Sabbath noemt eene verlustinge, Ga naar margenoot56 op dat de HEERE geheylight worde, die te eeren is; ende [indien] ghy dien eeret, dat ghy Ga naar margenoot57 uwe wegen niet en doet, [noch] Ga naar margenoot58 uwen eygenen lust niet en vindet, Ga naar margenoot59 nochte een woort [daer van] en spreeckt:

14

Ga naar margenoot60 Dan sult ghy u verlusten in den HEERE, ende Ga naar margenoot61 ick sal u doen rijden op de hooghten der aerde: ende Ga naar margenoot62 ick sal u spijsigen met de erve uwes vaders Iacobs: want de mont des HEEREN heeft [het] gesproken.

margenoot1
En houdt uwe stemme niet op, of, niet in.
margenoot2
Of, want sy soecken my dagelicks.
margenoot3
Hebr. dagh, dagh. siet Psal. 61. op vers 9.
margenoot4
D. in den tempel komen, om my hare offerhanden te brengen, ende hare gebeden aldaer te doen: maer ’t en gaet haer niet ter herten, het geschiet al uyt hypocrisie.
margenoot5
D. haer gelaten als of sy daer eenen oprechten lust aen hadden, dat sy de Priesters hooren de Wet lesen ende verklaren.
margenoot6
T.w. door de Propheten.
margenoot7
Hebr. sy hebben lust tot de naderinge Godes, D. sy stellen haer uytwendelick alsoo aen, als of sy lust daer aen hadden, ende als of het hen ernst ware mijne geboden te weten, ende haer leven na deselve aen te stellen.
margenoot8
Dit zijn de woorden der huychelaers, die door haren huychelischen ende uyterlicken Godtsdienst, vele by Godt meenen te verdienen.
margenoot9
T.w. met vasten ende honger te lijden. siet Levit. 16.29.
margenoot10
D. houdt u als of ghy het niet en wist.
margenoot11
Dit is de antwoorde des Heeren op de voorgaende vrage der Ioden, als of hy seyde, Wilt ghy d’oorsake weten waerom u-lieder vasten my niet aengenaem en is? siet, ick salse u seggen: uwe hypocrisie isser oorsake van, want terwijle dat ghy vast, soo en laet ghy niet af van boose stucken te bedrijven.
margenoot12
D. soo richt ghy uyt wat u behaeght, als vers 13. Ofte, ghy beneerstight u om te vinden ende te genieten daer ghy lust ende genoeghte aen hebt.
margenoot13
Hebr. smerten, D. arbeyt die uwe knechten ende maeghden met smerte moeten doen. And. allen uvven arbeyt, D. al u goet dat ghy met arbeyt verkregen hebt, ende voorts uwe schulden die ghy van u goet hebt uyt staen, vordert ghy strengelick. Siet Prov. 5.10.
margenoot14
D. om met uwe knechten, maeghden, schuldenaers, ende andere te twisten.
margenoot15
Hebr. om met de vuyst der godtloosheyt te slaen, T.w. uwe knechten ende maeghden.
margenoot16
Hebr. als heden of, na desen dagh. ’t Welck eenige uytleggen, gelijck het desen dagh [vereyscht] in den welcken Godt doet blijcken, dat hy tegen u-lieden vertoornt is.
margenoot17
D. op dat u gebedt verhoort worde in den Hemel by Godt.
margenoota
Zach. 7.5.
margenoot18
D. dat my aengenaem soude wesen.
margenoot19
T.w. alleen uytwendelick, sonder innerlick met een rechtmatigh berouw sijner sonden geraeckt te zijn, ende sich alsoo oprechtelick voor Godt te verootmoedigen: ofte aldus, Een dagh dat de mensche sijn ziele quelle.
margenoot20
Hebr. eenen dagh der aengenaemheyt des Heeren, of, den Heere.
margenoot21
D. de sware dienstbaerheyt uwer broederen, die haer selven uyt armoede aen u verkocht hebben, ende die ghy onbarmhertelick tot swaren arbeyt aendrijft, als of het vreemde slaven waren, het welck Godt verbiet Lev. 25.39. siet de aent. aldaer.
margenoot22
T.w. des jocks, ofte der dienstbaerheyt, die ghy uwe verarmde broederen op leght, deselve onderdruckende met uwen woecker ende boose practijcken.
margenoot23
Ofte, gebrokene, D. tot verderf, of tot niet gebrachtte.
margenoot24
Iock) Dat is, sware, ende onverdragelicke lasten. In somma, de Heere leert in dit ende in het volgende vers, dat wanneer men recht ende wel vasten sal, soo en moet men sich niet alleen onthouden van lichamelicke spijse, maer men moet oock wercken des lichts doen.
margenootb
Ezech. 18.7, 16. Matth. 25.35.
margenoot25
Het Hebreeusch woort beteeckent eygentlick in twee stucken deelen, als wanneer yemant een broot midden door snede, ende gave sijnen nootdruftigen broeder d’eene helft.
margenoot26
De sin is, Die als rebelle uyt haer vaderlant t’onrechte verdreven zijn. And. de elendige, bedruckte, T.w. door de geweldige heerschappije der Grooten.
margenoot27
D. eenen qualick gekleedden. siet Iob 22. op vers 6.
margenoot28
T.w. met kleederen.
margenoot29
Voor uwen naesten, die eenerley vleesch ende bloet heeft gelijck ghy. siet Nehem. cap. 5. de aent. op vers 5.
margenoot30
Verstaet hier by, maer dat ghy door de armoede ende elende uwer broederen u tot barmhertigheyt laet bewegen.
margenoot31
D. u geluck en vreught. siet Esth. 8. op vers 16. ende Iob cap. 18. op vers 6.
margenoot32
D. de vrucht uwer gerechtigheyt, T.w. uwe gelucksaligheyt, die u de Heere uyt genade geven sal. Siet Psalm 24. op vers 5. Andre verstaen hier door de gerechtigheyt den Heere Christum selfs, als Ierem. 23.6.
margenoot33
D. de gelucksaligheyt, die haren oorspronck heeft uyt de goetheyt ende macht des Heeren, die daer mede sijne heerlickheyt te kennen geeft.
margenoot34
Hebr. sal u versamelen. siet de aent. Num. 10. op vers 25. Iesa. 52. op vers 12.
margenoot35
D. hy sal u verhooren.
margenoot36
Siet bov. vers 6.
margenoot37
D. het dreygen, als ghy yemant met de vinger dreyght: of, als ghy met het opsteken des vingers, ofte het opheffen van de vuyst te kennen geeft het voornemen dat ghy hebt om u gewelt in het werck te stellen.
margenoot38
T.w. als ghy uwen naesten scheldt ende smaet.
margenoot39
Of, ondeught, ydelheyt.
margenoot40
Of, uwe ziele voort brenght, D. u herte, u selven, uwe hertelicke goetgunstigheyt. De sin is, Soo ghy u herte den hongerigen opent, ende uyt mededoogentheyt den armen ende hongerigen goet doen sult.
margenoot41
D. den bedruckten mensche.
margenoot42
Verstaet hier door het licht, zegen ende welstant. siet bov. vers 8. gelijck door duysternisse allerley tegenspoet. siet Gen. c. 15. de aent. op vers 12.
margenoot43
D. uwe elenden ende swarigheden sullen in blijdschap verandert worden.
margenoot44
Gelijck een herder sijne schapen leyt.
margenoot45
Hebr. in dorrigheden, D. in diere tijden ende hongers noot.
margenoot46
Of, vet maken, D. stercken. siet Prov. 15.30.
margenoot47
Hebr. uytgangh.
margenoot48
Hebr. liegen, D. den welcken het nimmermeer aen water en ontbreeckt, ende derhalven niemant te vergeefs en komt om daer uyt te scheppen of putten. Vergel. Iob 6. op vers 15. ende 40. op vers 28.
margenoot49
Hebr. die uyt u] Dat is, uwe nakomelingen, die uyt u sullen geboren worden.
margenoot50
Hebr. de woestheden, of, dorre woeste plaetsen der eeuwigheyt, D. die plaetsen die lange woest gelegen hebben, T.w. de vervallene huysen binnen Ierusalem, ende wat daer om her lange vervallen, ongebouwt, verwoest, ende ledigh gelegen heeft. siet Iesa. 61.4.
margenoot51
Dat is, veel jaren langh.
margenoot52
Hebr. verwecken, ofte, doen op staen.
margenoot53
Hebr. een verbeteraer der bressen, of, der vervallene [mueren,] een wederbrenger der stegen, datmen [in ’t lant] vveder vvoonen moge.
margenoot54
D. indien ghy uwen voet op den Sabbath af houdt, dat ghy niet en doet wat u behaeght. Ofte, om des Sabbaths vville.
margenoot55
D. soo ghy eenen lust hebt den selven na Godes wet en wille te vyeren.
margenoot56
And. den geheylighden [dagh] des Heeren, den verheerlickten.
margenoot57
D. uwe gewoonlicke wercken niet doende.
margenoot58
Siet vers 3.
margenoot59
And. nochte yet en spreeckt, T.w. dat onbillick, ofte onbetamelick is. als vers 9.
margenoot60
D. dan sult ghy sijne goedertierentheyt ende zegen genieten.
margenoot61
D. ick sal u hooge verheffen ende eeren, als Deuter. 32.13. siet de aenteeck. aldaer. Andere nemen het aldus: Ghy sult alles wat u soude mogen in den wegh liggen, ende u aen uwen welstant schadelick zijn, overwinnen.
margenoot62
Ofte, Ick sal u te eten geven de erffenisse uvves vaders Iacobs, D. ghy sult woonen in het lant, dat ick uwen vader Iacob gegeven hebbe, daer ghy spijse ende dranck in overvloet hebben sult.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken