Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het Lx. Capittel.

De Heere vermaent sijne Kercke dat sy haer verheuge, van wegen de gelucksaligheyt haer door Christum verworven, vers 1. haer verlichtende met ware kennisse Godes, 2. welcke oock de Heydenen souden genieten, 3. die met groote menighten haer tot deselve souden vervoegen, 4. daer door sy soude verciert, verheerlickt, ende verrijckt worden, 15. ende de Heere soudese beschutten, ende haer licht zijn, 16.

1

Ga naar margenoot1 MAeckt u op, Ga naar margenoot2 wordet verlicht, want Ga naar margenoot3 u licht komt: ende Ga naar margenoot4 de heerlickheyt des HEEREN Ga naar margenoot5 gaet over u op.

2

Want siet, Ga naar margenoot6 de duysternisse sal Ga naar margenoot7 de aerde bedecken, ende Ga naar margenoot6 donckerheyt Ga naar margenoot7 de volckeren: doch over u sal Ga naar margenoot8 de HEERE Ga naar margenoot9 op gaen, ende sijne heerlickheyt sal Ga naar margenoot10 over u gesien worden.

3

Ende de Heydenen sullen Ga naar margenoot11 tot uwen [kolom] lichte gaen, ende Koningen tot den glantz Ga naar margenoot12 die u is op gegaen.

4

Ga naar margenoot13 Heft uwe oogen rontomme op, ende siet, Ga naar margenoot14 alle die zijn vergadert, sy komen Ga naar margenoot15 tot u: Ga naar margenoot16 uwe sonen sullen van verre komen, ende uwe dochters sullen aen [uwe] zijde Ga naar margenoot17 gevoedstert worden.

5

Dan sult ghy het Ga naar margenoot18 sien ende Ga naar margenoot19 t’samen vloeijen, ende u herte Ga naar margenoot20 sal vervaert zijn, ende Ga naar margenoot21 verwijdet worden, want Ga naar margenoot22 de menighte der zee sal Ga naar margenoot23 tot u gekeert worden, Ga naar margenoot24 het heyr der Heydenen sal Ga naar margenoot25 tot u komen.

6

Een hoop kemelen sal Ga naar margenoot26 u bedecken, Ga naar margenoot27 de snelle kemelen Ga naar margenoot28 van Midian ende Ga naar margenoot29 Hepha, Ga naar margenoot30 sy alle Ga naar margenoot31 uyt Scheba Ga naar margenoot32 sullen komen: Ga naar margenoot33 gout ende wieroock sullense aenbrengen, ende sy sullen Ga naar margenoot34 den overvloedigen lof des HEEREN Ga naar margenoot35 boodschappen.

7

Alle de schapen van Ga naar margenoot36 Kedar sullen tot u versamelt worden, de rammen Ga naar margenoot37 van Nebajoth sullen u dienen: sy sullen Ga naar margenoot38 met welgevallen Ga naar margenoot39 komen op mijnen altaer, ende ick sal Ga naar margenoot40 ’t huys mijner heerlickheyt heerlick maken.

8

Ga naar margenoot41 Wie zijn dese, [die] Ga naar margenoot42 daer komen Ga naar margenoot43 gevlogen Ga naar margenoot44 als een wolcke, ende als duyven Ga naar margenoot45 tot hare vensters?

9

Ga naar margenoot46 Want Ga naar margenoot47 de eylanden sullen my verwachten, ende Ga naar margenoot48 de schepen van Tharsis voor eerst, om Ga naar margenoot49 uwe kinderen van verre te brengen, haer silver ende haer gout met haer, Ga naar margenoot50 tot den name des HEEREN uwes Godts, ende Ga naar margenoot50 tot den Heyligen Israëls, dewijle hy u Ga naar margenoot51 heerlick gemaeckt heeft.

10

Ende Ga naar margenoot52 de vreemde sullen uwe mueren bouwen, ende Ga naar margenoota hare Koningen sullen u dienen: want in mijne verbolgentheyt hebbe ick u geslagen, maer Ga naar margenoot53 in mijn welbehagen hebbe ick my over u ontfermt.

11

Ga naar margenoot54 Ende uwe poorten sullen steeds open staen, sy en sullen des daeghs nochte des nachts niet toe gesloten worden, op dat men tot u in brenge het heyr der Heydenen, ende hare Koningen [tot u] geleydet worden.

12

Want het volck ende het Koninck-

[Folio 29v]
[fol. 29v]

rijcke, Ga naar margenoot55 welcke u niet en sullen dienen, Ga naar margenoot56 die sullen vergaen: ende die volckeren Ga naar margenoot57 sullen gantsch verwoest worden.

13

Ga naar margenoot58 De heerlickheyt Libanons sal tot u komen, de denneboom, Ga naar margenoot59 de beuken, ende de busboom te gelijcke, om te vercieren Ga naar margenoot60 de plaetse mijnes heylighdoms, ende ick sal Ga naar margenoot61 de plaetse mijner voeten heerlick maken.

14

Oock sullen Ga naar margenoot62 sich buygende tot u komen de kinderen der gener die u onderdruckt hebben, ende alle die u Ga naar margenoot63 gelastert hebben, Ga naar margenoot64 sullen haer neder buygen aen de planten uwer voeten: ende sy sullen u noemen, Ga naar margenoot65 de stadt des HEEREN, Ga naar margenoot66 het Zion des Heyligen Israëls.

15

In plaetse dat Ga naar margenootb ghy Ga naar margenoot67 verlaten ende gehaet zijt geweest, soo Ga naar margenoot68 dat niemant door [u] henen gingh, soo sal ick u stellen tot eene eeuwige Ga naar margenoot69 heerlickheyt, Ga naar margenoot70 [tot] een vreught van geslachte tot geslachte.

16

Ende Ga naar margenoot71 ghy sult de melck der Heydenen zuygen, ende ghy sult Ga naar margenoot72 de borsten der Koningen zuygen: ende ghy sult weten, dat ick de HEERE ben, Ga naar margenootc uw’ Heylant, ende uw’ Verlosser, Ga naar margenoot73 de Machtige Iacobs.

17

Voor Ga naar margenoot74 koper sal ick gout brengen, ende voor yser sal ick silver brengen, ende voor hout koper, ende voor steenen yser: ende sal Ga naar margenoot75 uwe opsienders Ga naar margenoot76 vreedsaem maken, ende Ga naar margenoot77 uwe drijvers Ga naar margenoot78 rechtveerdige.

18

Ga naar margenoot79 Daer en sal geen gewelt meer gehoort worden in uwen lande, verstooringe, noch verbrekinge in uwe lantpalen: maer Ga naar margenoot80 uwe mueren sult ghy Heyl heeten, Ga naar margenoot81 ende uwe poorten Lof.

19

Ga naar margenoot82 De sonne en sal u niet meer wesen tot een licht des daeghs, ende tot eenen glantz en sal u de mane niet lichten: maer Ga naar margenoot83 de HEERE sal u wesen tot een eeuwigh licht, ende Ga naar margenoot84 uw’ Godt tot uwe cierlickheyt.

20

Ga naar margenoot85 Uwe sonne en sal niet meer onder gaen, ende Ga naar margenoot86 uwe mane en sal haer [licht] niet in trecken: want de HEERE sal u Ga naar margenoot87 tot een eeuwigh licht wesen, ende de dagen Ga naar margenoot88 uwer treuringe Ga naar margenoot89 sullen een eynde nemen.

21

Ende Ga naar margenoot90 u volck sullen alle t’samen Ga naar margenoot91 rechtveerdige zijn, sy sullen in eeuwigheyt de aerde Ga naar margenoot92 erffelick besitten: sy sullen zijn een Ga naar margenootd Ga naar margenoot93 spruyte mijner plantingen, [kolom] Ga naar margenoote Ga naar margenoot94 een werck mijner handen, Ga naar margenoot95 op dat ick verheerlickt worde.

22

Ga naar margenoot96 De kleynste Ga naar margenoot97 sal tot duysent worden, ende de minste tot een machtigh volck: Ick de HEERE sal sulcks Ga naar margenoot98 tot sijner tijt Ga naar margenoot99 snellick doen komen.

margenoot1
Ofte, staet op, T.w. uyt de duysternisse ende elende, in dewelcke ghy dus lange gelegen hebt. Vergl. Iesa. 52.2. De Heere spreeckt hier Ierusalem, of Zion, D. sijne Gemeynte aen, als te sien is onder vers 14.
margenoot2
T.w. met volkomender kennisse ende wetenschap, dan ghy tot noch toe gehadt hebt: gelijck de klaerheyt des daeghs verlicht, of vermeerdert wort, als de sonne op gaet.
margenoot3
T.w. Christus Iesus, die het licht der werelt is, het welck de herten der uytverkorenen verlicht met ware kennisse Godes. siet Luce 2.32. Ioan. 1.9. ende 8. vers 12. ende Ephes. 5.14. Of, de tijt uwer verlossinge is gekomen.
margenoot4
Vergl. hier mede Apoc. 21.11.
margenoot5
T.w. gelijck eene klaerschijnende sonne, die haer licht wijt en breet uytspreyt.
margenoot6
D. onwetenschap, of, onverstant. Vergelijckt Ephes. 4.18. ende 5.11. Apoc. 16.10. De menschen zijn vol blintheyt ende onwetenschap, ende en kennen haren Godt ende Heylant niet, tot dat de Heere haer verlicht.
margenoot7
T.w. alle inwoonders der aerde, ende die volckeren, of alle die natien, die in de duysternisse harer onwetenheyt blijven steken, verwerpende de genade der predicatie des H. Euangelii.
margenoot6
D. onwetenschap, of, onverstant. Vergelijckt Ephes. 4.18. ende 5.11. Apoc. 16.10. De menschen zijn vol blintheyt ende onwetenschap, ende en kennen haren Godt ende Heylant niet, tot dat de Heere haer verlicht.
margenoot7
T.w. alle inwoonders der aerde, ende die volckeren, of alle die natien, die in de duysternisse harer onwetenheyt blijven steken, verwerpende de genade der predicatie des H. Euangelii.
margenoot8
D. de kennisse des Heeren Iesu Christi.
margenoot9
Als een sonne. Siet Psal. 84.12.
margenoot10
Of, op u verschijnen.
margenoot11
Of, in, of, by u licht. De sin is, De Heydenen sullen oock verlicht worden met de ware kennisse Godes, door de predicatie des H. Euangelii, het welck onder u sal gepredickt worden. Vergel. Apoc. 21.24. Siet oock Iesa. 49.6.
margenoot12
Hebr. uwes opganghs.
margenoot13
Dit spreeckt de Propheet, als sich verwonderende over het groot getal der menschen, die uyt alle kanten der werelt tot Christum souden komen. Siet Iesa. 49.18, 22, 23.
margenoot14
T.w. Heydenen ende Koningen.
margenoot15
Of, uwent halven.
margenoot16
D. de geloovige onder de Heydenen, die tot de Kercke Godes gehooren.
margenoot17
Ofte, opgevoet, ofte, opgetogen worden. als Ies. 49.22. siet Num. 11.12.
margenoot18
T.w. met verwonderinge.
margenoot19
D. met menighten t’samen loopen, uyt verwonderinge. And. uyt breken, T.w. als een stroom, of, als het licht, of, als de sonne: And. schijnen, lichten, verlicht worden. Siet Psalm 34. de aent. op vers 6.
margenoot20
Niet als vreesende yet quaets, maer van verwonderinge over sulck eene onverwachte sake, T.w. als ghy sien sult sulck een groote menighte van verscheydene volckeren ende natien tot den Heere Christum komen. siet Ierem. 33. vers 9. Hos. 3.5. siet oock Actor. 2.7.
margenoot21
T.w. zijnde vol vreught ende blijdtschap.
margenoot22
D. de menighte der gener die aen de zee woonen. And. de rijckdom der zee: Men kan het Hebr. woort hier in beyde de beteeckenissen nemen.
margenoot23
Of, tegen u, of t’uwaerts verandert worden, alsoo nam. dat de gene die uwe vyanden waren, uwe vrienden sullen worden.
margenoot24
Of, de rijckdom der volckeren. siet Apoc. 21.26.
margenoot25
T.w. om vrientschap met u te maken, uwe religie aennemende.
margenoot26
D. u lant. In dit, ende eenige der naestvolgende versen, wort met verbloemde woorden voorseyt, dat alle natien haer sullen geven onder de gehoorsaemheyt des H. Euangelii.
margenoot27
Siet Ierem. 2. op vers 23.
margenoot28
D. uyt het lant der Midianiten, alwaer groote menighte van kemels ende dromedarisen waren. Siet 1.Chron. 5.21. siet oock Iudic. 6.3, 5.
margenoot29
Hepha was de sone Midians, Genes. 25.4. sijne nakomelingen woonden onder de Midianiten, behoudende nochtans den name hares voorvaders Hepha.
margenoot30
D. een groote menighte der selver, als Matth. 3.5.
margenoot31
D. uyt het lant der Schabeen, nakomelingen van Scheba, den sone Raema, den sone Chus, den sone Chams, Genes. 10.6, 7.
margenoot32
T.w. tot de gemeynschap der Kercke. Dit wort oock van hare Koningen geseyt, Psalm 72.10.
margenoot33
D. sy sullen hare rijckdommen gebruycken tot den Godtsdienst, tot onderhoudinge der Kercken-leeraers, als oock der arme ledematen, der Gemeynte.
margenoot34
D. de weldaden Godes, die lof ende prijs weerdigh zijn.
margenoot35
D. prediken, als een blijde boodschap verkondigen.
margenoot36
D. der Kedarenen. Van dese volckeren siet Psalm 120. de aent. op vers 5. sy waren Ismaëliten in Arabia, nakomelingen van Abraham uyt Kethura. Siet Iesa. 21. versen 13, 17. Ierem. 49.28, 29, 32.
margenoot37
D. der Nebathiters, in het steenachtige Arabien, sy waren nakomelingen Nebaiots, des soons Ismaëls, Genes. 25.13. Hier wort gepropheteert, dat Abrahams zaet na den vleesche, oock sijne kinderen na den geloove worden, ende Godt dienen souden met den geestelicken Godtsdienst des Nieuwen Testaments. Vergl. Malach. 1.11.
margenoot38
Of, met gunste, met geneyghden wille, alsoo dat my haren Godtsdienst aengenaem zy.
margenoot39
D. geoffert worden. De sin is, Dat die natien haer selven vrywillighlick op den altaer Christum, souden over geven tot een levendige, heylige, ende Gode welbehagende offerhande, gelijck de Apostel spreeckt Rom. 12.1.
margenoot40
Of, mijn heerlick huys, D. mijn Kercke, of Gemeynte der geloovigen, getimmert van levendige steenen, 1.Petr. 2.5.
margenoot41
De Kercke verwondert haer over haren subijten grooten aenwas. Siet Iesa. cap. 49. vers 21.
margenoot42
D. die daer met hoopen aen komen, ende haer uyt de Heydenen tot de Christelicke Gemeynte begeven?
margenoot43
De Propheet gebruyckt het woort vliegen, om aen te wijsen, dat de gene die haer tot den Heere Christum bekeeren souden, soo seer willigh ende begeerigh souden zijn om tot hem te komen, datse meer souden schijnen snellick te vliegen, dan tot hem te gaen.
margenoot44
D. opentlick ende snellick, ende oock in groote menighte. Alsoo staet’er Hebr. 12.1. Een wolcke der getuygenissen, D. een groot getal van getuygenissen.
margenoot45
Of, tot hare gaten, of holen, daer sy in woonen, ende hare nesten hebben.
margenoot46
Of, voorwaer.
margenoot47
D. de inwoonders der eylanden, D. die in verre landen woonen. Siet bov. 42.4. ende 51.5.
margenoot48
D. die in de schepen van Tharsis varen. siet van Tharsis de aent. 1.Reg. 10.22. siet oock Psal. 48.8.
margenoot49
D. de gene die van u, als van eene moeder sullen geboren worden door het zaet des Goddelicken woorts, als boven vers 4.
margenoot50
Ofte, van wegen des naems des Heeren: ende, van wegen den Heyligen Israëls. De name des Heeren, beteeckent hier, den Heere selfs. siet 2.Sam. 7.13. Vergl. met 1.Chron. 17.12. siet oock Actor. 9.15.
margenoot50
Ofte, van wegen des naems des Heeren: ende, van wegen den Heyligen Israëls. De name des Heeren, beteeckent hier, den Heere selfs. siet 2.Sam. 7.13. Vergl. met 1.Chron. 17.12. siet oock Actor. 9.15.
margenoot51
Ofte, sal heerlick gemaeckt hebben, ofte, dewijle hy u verçiert heeft, ofte, verçieren sal, T.w. door de predicatie des H. Euangeliums, die in u sal gehoort worden, in ende door dewelcke de rechte hemelsche wijsheyt wort voor gedragen, u streckende tot eenen heerlicken cieraet.
margenoot52
Dit is ten deele vervult geworden, als Cyrus ende Darius den Ioden hulpe gedaen hebben tot weder-opbouwinge der stadt van Ierusalem, ende des Tempels: maer insonderheyt is’t in den Nieuwen Testamente vervult geworden, want vele onder de Heydenen, tot Christum bekeert zijnde, hebben mede de hant geboden tot opbouwinge van het geestelicke Ierusalem.
margenoota
Iesa. 49 23.
margenoot53
Ofte, in mijne goedertierenheyt, dat men kan verstaen van den tijt des welbehagens. Siet Psalm 69. op vers 14.
margenoot54
Dit is te verstaen van de gelegentheyt der Kercke in dese werelt, beteeckenende dat de ingangh in de Christelicke Kercke voor de Godtsalige soude open staen, Iesa. 26.2. De Apostel Iohannes past dit op het hemelsche Ierusalem, of triumpheerende Kercke, Apoc. 21.25.
margenoot55
D. welcke sich den rijcke Christi niet en willen onderwerpen.
margenoot56
Want buyten de Kercke Godes en is geen saligheyt. Die behouden worden, die worden geseyt de Kercke toe gedaen te worden, Actor. c. 2. vers 47. Apoc. 21.24.
margenoot57
Of, sullen gantsch en gaer vergaen. Hebr. verwoestende verwoest worden, ofte, met verwoestinge verwoest worden, T.w. die u niet en willen dienen. Vergel. Psalm 37.22.
margenoot58
D. de heerlicke hooge boomen, de schoonste die op den bergh Libanus wassen, Ps. 29.5. Gelijck dese zijn gebruyckt tot den bouw des Tempels te Ierusalem, 1.Reg. 5.6, 9, 14. Alsoo sullen voortreffelicke mannen, die met sonderlinge gaven des H. Geestes begaeft zijn, gebruyckt worden tot opbouwinge der Gemeynte Iesu Christi: Ia oock Koningen, Vorsten, en Groote deser werelt. Iesa. cap. 61. vers 3. worden de Godtsalige genaemt boomen.
margenoot59
Of, pijn-appelboomen.
margenoot60
D. het heylighdom. Want aldaer sat de Heere op de Arke des verbonts. Doch hier wort gesproken van de Christelicke Kercke, in de welcke Godt woont door sijnen Geest, 2.Corinth. 6.16.
margenoot61
Aldus wort de Kercke Godts elders genoemt. siet Ezech. cap. 43. vers 7.
margenoot62
D. met groote demoedigheyt. Siet Apoc. 3.9. siet oock Psalm 22.28, 30. ende Iesa. 45.14. ende 49.23.
margenoot63
Ofte, versmaet hebben.
margenoot64
D. sy sullen u eeren, van wegen, ende in den name uwes hoofdes Iesu Christi.
margenoot65
Van den Heere gebouwt ende bewoont, Ps. 147.2, 12. Ezech. 48.35.
margenoot66
Aldus wort de Kercke Godes onder het Euangelie genoemt, Hebr. cap. 12. vers 22. Apoc. 14.1. van den bergh Zion, die een figure der Kercke Christi geweest is. Siet Psalm 2.6.
margenootb
Iesa. 49.19. ende 54.1, 6, 7.
margenoot67
T.w. van Godt, als van uwen echten man. Verstaet hier, soo veel het uyterlick belanght, want Godt en haet noch en verlaet de Gemeynte der uytverkorenen nimmermeer.
margenoot68
Hy vergelijckt het volck Godes by een stadt, liggende woest, ende onbewoont.
margenoot69
Ofte, hoogheyt, voortreffelickheyt.
margenoot70
D. ick sal u soodanigh maken, dat alle Heylige haer over u steeds sullen verheugen. Siet Psalm 12. de aent. op vers 8.
margenoot71
D. de Heydenen, ende de Koningen die haer tot Christum sullen bekeeren, die sullen u onderhouden, ende voorderlick zijn. siet Ies. 49.23.
margenoot72
Apoc. 21.24. staet, de heerlickheyt ende eere der Koningen.
margenootc
Iesa. 43.3.
margenoot73
Iacob is de eerste die Gode desen titel gegeven heeft, Genes. 49.24. siet Psal. 132.2, 5.
margenoot74
Een Prophetie van de geluckige verwisselinge van den stant der Kercke, door Christum vernieuwt zijnde, dat sy in plaetse van vleeschelicke ceremonien, ende een wereltlick heylighdom, geestelicke ende hemelsche ordinantien sullen genieten. siet Hebr. 9.1, 9, 10, 11, 12, 23, etc. ende 12.18, 22, 28.
margenoot75
Of, voorstanders. Hebr. opsicht.
margenoot76
Hebr. vrede, D. mannen der vrede, voorstanders der vrede, die de vrede prediken, ofte, verkondigen, Rom. 10.15. Ofte, die tot vrede geneyght zijn. Siet Psalm 109.4. ende 120.7. Siet oock Iob 35. op vers 13.
margenoot77
Dit is het selve woort dat Exod. 3.7. gebruyckt wort, ende het beteeckent hier soo wel de Zielsorgers, als de Christelicke Overigheden, die het volck ter gerechtigheyt drijven ende houden.
margenoot78
Hebr. rechtveerdigheyt.
margenoot79
Dit alles, ende het voorgaende, sal volkomelick in het eeuwige leven volbracht worden. Vergl. Ezech. 45.8.
margenoot80
D. uwe mueren (die groot ende hooge sullen zijn, in welcker fondament de namen van des lams twaelf Apostelen zijn, Apoc. 21.12, 14. sullen uwe inwoonders soo wel beschermen, als of sy in eene stercke wel-bemuerde stadt woonden.
margenoot81
Welcker twaelve sullen wesen, elck van bysondere peerlen, Apoc. 21.21. De sin is, Ghy sult steeds oorsake ende aenleydinge hebben den Heere in uwe poorten te loven. siet Psalm 9.15.
margenoot82
Die stadt en heeft niet van noode, dat de sonne of mane daer in schijnen, want Godt sal daer in alles in allen zijn, 1.Cor. 15.28. Vergel. Apoc. 21.23. ende 22.5. Eenige verstaen hier door de sonne ende mane al de wereltsche heerlickheyt en glorie, het Koninckrijcke, het Heylighdom, Ceremonien, etc.
margenoot83
Voor, de Heere, staet Apoc. 21.23. de heerlickheyt Godts.
margenoot84
D. ’t Lam, Iesus Christus, die het licht, of keersse dier stadt is, Apoc. 21.23.
margenoot85
D. uwe Godt (die uwe sonne wil wesen, Psal. 84.12.) en sal niet meer ’t licht sijnes aenschijns van u nemen.
margenoot86
Hebr. uwe mane en sal niet versamelt worden, D. haer licht niet in houden, of, niet wech genomen, niet geweert worden. Vergl. Ioël 2.10.
margenoot87
Hebr. tot een licht der eeuwigheyt.
margenoot88
Of, uwer rouwe, of, uwes leets.
margenoot89
Of, sullen voleynt zijn. Hebr. sullen volkomen zijn. Vergl. Apoc. 21.4. siet oock Ies. 61.2, 3.
margenoot90
T.w. alle oprechte ledematen der Christelicker Kercke.
margenoot91
T.w. door ’t geloove aen Christum Iesum, die haer sijne gerechtigheyt schenckt, ende sijnen H. Geest mede deylt, op dat sy haer der gerechtigheyt ende heyligheyt beneerstigen, Rom. 1.17. ende 5.19.
margenoot92
Of, als een erve besitten. De sin is, In dit leven sullen sy in mijne Kercke blijven, ende hier namaels sullen sy het eeuwigh Koninckrijcke der Hemelen be-erven, van welcken beyden het lant Canaan een voorbeelt geweest is. siet dergelijcke beloftenissen Psal. 37.29. Ies. 57.13. Apoc. 21.7.
margenootd
Matth. 15.13.
margenoot93
D. u volck sal zijn een plante of spruyte, van Godt, als den ackerman, geplant in Christo den waren wijnstock, Ioan. 15.1, 2.
margenoote
Iesa. 29.23. ende 45.11.
margenoot94
Geschapen in Christo Iesu tot goede wercken, Ephes. c. 2. vers 10. siet Iesa. cap. 29. vers 23.
margenoot95
Of, om my selven te vereerlicken. Sommige, op dat ick hem vereerlicke.
margenoot96
T.w. hoop.
margenoot97
D. sal grootelicks wassen, als Gen. 24.60. De sin is, De Kercke Christi sal in den Nieuwen Testamente tot verwonderens toe seer treffelick op wassen, ende vermeerderen. Andere verstaen dese woorden aldus, Selfs de gene die kleyne gaven hebben sullen, die sullender door hare onderwijsinge vele andere tot de Kercke of Gemeynte aenleyden.
margenoot98
Namellick, ter bequamer ende bestemder tijt, dien ick in mijnen raet besloten hebbe, dien het ons niet en betaemt te weten. Siet Actor. 1.6, 7. Doch andere meynen, dat dit te verstaen is van den tijt des Nieuwen Testaments.
margenoot99
Hebr. doen haesten.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken