Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het Lxiij. Capittel.

De Propheet beschrijft de heerlicke victorie Christi over de vyanden sijner Kercke, vers 1, etc. Lof en prijs der groote goedigheyt des Heeren, 7. ende bekentenisse der sonden des volcks, waer over sich Godt vertoornde, 10. doch wederom ontfermde, sich indachtigh makende sijner voriger barmhertigheden, 11. Een gebedt om voorder genade, ende bescherminge, 15.

1

Ga naar margenoot1 WIe is dese, die Ga naar margenoot2 van Edom komt Ga naar margenoot3 met besprenckelde klee-

[Folio 30v]
[fol. 30v]

deren, van Ga naar margenoot4 Bozra? dese, die Ga naar margenoot5 verciert is in sijn gewaet? die Ga naar margenoot6 voortreckt Ga naar margenoot7 in sijne groote kracht? Ga naar margenoot8 Ick ben het Ga naar margenoot9 die in gerechtigheyt spreke, Ga naar margenoot10 die machtigh ben te verlossen.

2

Ga naar margenoot11 Waerom zijt ghy Ga naar margenoota root aen u gewaet? ende uwe kleederen als eenes Ga naar margenoot12 die in de wijnpersse treet?

3

Ga naar margenoot13 Ick hebbe Ga naar margenoot14 de persse alleene getreden, ende Ga naar margenoot15 daer en was niemant van de volckeren met my; ende ick hebse getreden in mijnen toorne, ende hebse vertrapt in mijne grimmigheyt: ende Ga naar margenoot16 haer kracht is gesprenght op mijne kleederen, ende al mijn gewaet hebb’ ick besoetelt.

4

Want Ga naar margenootb Ga naar margenoot17 de dagh der wrake was in mijn herte: ende Ga naar margenoot18 het jaer mijner verlosten was gekomen.

5

Ga naar margenootc Ga naar margenoot19 Ende ick sagh toe, ende daer en was niemant die hielp; Ga naar margenoot20 ende ick ontsettede my, ende daer en was niemant die ondersteunde: Ga naar margenoot21 daerom heeft mijn arm my heyl beschickt, ende Ga naar margenoot22 mijne grimmigheyt die heeft my ondersteunt.

6

Ende Ga naar margenoot23 ick hebbe de volckeren vertreden in mijnen toorn, ende Ga naar margenoot24 ick hebse droncken gemaeckt in mijne grimmigheyt: ende ick hebbe Ga naar margenoot25 haer kracht ter aerde doen neder dalen.

7

Ga naar margenoot26 Ick sal de goedertierenheden des HEEREN vermelden, Ga naar margenoot27 den veelvoudigen lof des HEEREN, Ga naar margenoot28 na alles dat de HEERE ons heeft bewesen, ende de groote goedigheyt aen den huyse Israëls, die hy haer bewesen heeft, na sijne barmhertigheden, ende na de veelheyt sijner goedertierenheden.

8

Want Ga naar margenoot29 hy seyde, Sy zijn immers mijn volck, kinderen Ga naar margenoot30 [die] niet liegen en sullen: alsoo Ga naar margenoot31 is hy haer geworden tot eenen Heylant.

9

Ga naar margenoot32 In alle hare benauwtheyt was hy benauwt, ende Ga naar margenoot33 de Engel sijnes aengesichtes heeftse behouden; Ga naar margenoot34 Ga naar margenootd door sijne liefde, ende door sijne genade heeft hyse verlost: ende Ga naar margenoot35 hy namse op, ende hy droeghse Ga naar margenoot36 alle de dagen van oudts.[kolom]

10

Ga naar margenoote Ga naar margenoot37 Maer sy zijn wederspannigh geworden, ende sy hebben Ga naar margenoot38 sijnen Heyligen Geest Ga naar margenoot39 smerten aen gedaen: Ga naar margenoot40 daerom is hy haer in eenen vyant verkeert, hy selfs heeft tegen haer gestreden.

11

Nochtans dacht hy Ga naar margenoot41 aen de dagen van oudts, aen Mose, [ende] sijn volck: [maer nu] Ga naar margenoot42 waer is hy diese Ga naar margenoot43 uyt de zee op gebracht heeft, Ga naar margenoot44 met de herders Ga naar margenoot45 sijner kudde? waer is hy die sijnen Heyligen Geest in het midden Ga naar margenoot46 van haer stelde?

12

Ga naar margenoot47 Die den arm sijner heerlickheyt heeft doen gaen aen de rechter hant van Mose: die Ga naar margenoot48 de wateren voor haerlieder aengesichten kloof, op dat hy sich eenen eeuwigen name maeckte?

13

Diese Ga naar margenoot49 leydde Ga naar margenoot50 door de afgronden: als een peert in de woestijne, Ga naar margenoot51 Ga naar margenootf en struyckelden sy niet.

14

Ga naar margenoot52 Gelijck Ga naar margenoot53 een beest [dat] af gaet in de valleijen, Ga naar margenoot54 heeftse de Geest des HEEREN Ga naar margenoot55 ruste gegeven: Alsoo hebt Ga naar margenoot56 ghy u volck geleydet, op dat ghy u eenen heerlicken name soudet maken.

15

Ga naar margenootg Siet van den Hemel af, ende aenschouwt Ga naar margenoot57 van uwe heylige, ende uwe heerlicke wooninge: waer zijn Ga naar margenoot58 uwen yver, ende Ga naar margenoot59 uwe mogentheden? Ga naar margenoot60 het gerommel Ga naar margenoot61 uwes ingewants, ende uwer barmhertigheden? Ga naar margenoot62 sy houden haer tegens my in.

16

Ga naar margenoot63 Ghy zijt doch onse Vader, want Abraham en weet van ons niet, ende Israël en kent ons niet: Ghy O HEERE, zijt onse Vader, Ga naar margenoot64 onse Verlosser van oudts af, is uwen naem.

17

Heere, waerom Ga naar margenoot65 doet ghy ons van uwe wegen dwalen? [waerom] Ga naar margenoot66 verstockt ghy ons herte, Ga naar margenoot67 dat wy u niet en vreesen? Ga naar margenoot68 keert weder Ga naar margenoot69 om uwer knechten wille, Ga naar margenoot70 de stammen Ga naar margenoot71 uwes erfdeels.

18

U heyligh volck en heeft Ga naar margenoot72 [het Ga naar margenoot73 maer] een weynigh tijts beseten: Ga naar margenoot74 onse wederpartijders hebben Ga naar margenoot75 Ga naar margenooth u heylighdom vertreden.

19

Ga naar margenoot76 Wy zijn Ga naar margenoot77 geworden [als die,] over welcke ghy van oudts niet en hebt geheerscht, ende Ga naar margenoot78 die na uwen name niet en zijn genoemt.

[Folio 31r]
[fol. 31r]

margenoot1
Dit nemen eenige voor de woorden Iesaie, die in een visioen siende de rechtveerdige straffe Godes over sijne vyanden, seer verwondert, ende als verbaest staet: doch andere meynen, dat de Kercke hier spreeckt, haer verwonderende over het groot gewelt Christi tegens sijne vyanden, in sijne doot ende opstandinge uyt de dooden.
margenoot2
D. uyt der Edomiten lant, of van de Edomiten. Verstaet dit van de vyanden des volcks Godes in ’t gemeyn, doch insonderheyt van de geestelicke vyanden, T.w. den duyvel, ende de dienaren des Antichrists, als bov. 34.5.
margenoot3
Hebr. gesuerdeeght van kleederen. siet de aenteeck. Psalm 71. op vers 4. ende 73. op vers 21. De Griecksche Oversetters, ende andere, met root geverwde kleederen, beteeckenende sijnen toorn tegen sijne vyanden, met welcker bloet sijn kleederen besprenckelt waren. Vergelijckt Apoc. cap. 19. vers 13.
margenoot4
Dit was de hooftstadt in der Edomiten lant, daer van oock mentie gemaeckt wort Ies. 34. vers 6. Ier. 49.13, 22. Ende hier kan men door Bozra verstaen de hooftstadt aller vyanden van Godts Kercke.
margenoot5
Verstaet hier door den cieraet, de heyligheyt Christi, ende sijne Konincklicke heerlickheyt in sijn triumph over de vyanden.
margenoot6
Het Hebr. woort beteeckent soo veel, als in een vreemt lant op en neder trecken, als Ier. 48.12.
margenoot7
T.w. in de kracht sijner Godtheyt.
margenoot8
Hier antwoort Christus de groote Propheet, die in de werelt komen soude, gelijcker belooft wort Deut. 18.15.
margenoot9
Ofte, die met, of, van gerechtigheyt spreke, D. die de vyanden des volcks Godes, met de rechtveerdige straffe Godes dreyge.
margenoot10
Of, die genoeghsaem ben om te verlossen. Want hem is gegeven alle gewelt in den hemel ende op der aerde, hy is een almachtigh Godt met den Vader, ende den H. Geest.
margenoot11
Hier spreeckt de Kercke wederom, of de Propheet, tot Christum, seggende, Waerom zijt ghy, etc. De sin is, Waerom zijn de kleederen root die ghy aen hebt? Vergel. Apoc. 19.13.
margenoota
Apoc. 19.13.
margenoot12
Verstaet hier by, ende wiens kleederen met rooden wijn besprenckelt zijn. Dese gelijckenisse wort elders meer gebruyckt, beteeckenende wrake, Thre. c. 1. vers 15. Apoc. 14. versen 19, 20.
margenoot13
Hier spreeckt Christus wederom, beantwoordende de vorige vrage, aengaende sijne macht in’t onderdrucken sijner vyanden, ende ’t verlossen sijner uytverkorenen.
margenoot14
T.w. de persse des toors Godes, gelijck af te nemen is uyt Apoc. 14.19. ende 19.15. De sin is, Ick hebbe alleen, sonder menschelicke hulpe, den wille ende het bevel mijnes hemelschen Vaders, aengaende het straffen ende verdelgen der vyanden sijner Kercke, uytgericht.
margenoot15
Ofte, daer en is niemant van de volckeren by my geweest, om my de vyanden te helpen bestrijden ende verwinnen. Verstaet hier soo de geestelicke, als lichamelicke vyanden.
margenoot16
D. haer bloet, daer in de sterckte des menschen bestaet. Ofte, haer bloet] D. het bloet harer stercke helden. And. ende hare victorie is op mijn kleederen gesprenckelt, D. haer bloet, een teecken mijner victorie over haer.
margenootb
Iesa. 61.2.
margenoot17
T.w. dien dagh die van Godt bestemt was ter wrake, om de vyanden der Kercke te straffen, ende de uytverkorene te redden. Siet Iesa. 34.8. ende 61.2.
margenoot18
D. het jaer, of de tijt der gener die van my souden vry gekocht of verlost worden: het schijnt dat de Propheet siet op het geestelicke Jubeljaer.
margenootc
Iesa. 59.16.
margenoot19
Of, doe ick omme sagh, ende datter geen helper en vvas, etc. Christus alleen is onsen Helper, Heylant, ende Verlosser, die ons uyt het gewelt des duyvels, ende des eeuwigen doots verlost heeft. Siet Iesa. 59.16. ende 61.2.
margenoot20
T.w. na mijne menschelicke nature. Siet Matth. 26.38.
margenoot21
D. mijne Goddelicke kracht heeft my onderstut in mijn swaer lijden, dat ick onder den swaren last des toorns Godes niet en ben besweken, maer den selven gedragen, ende mijn volck daer van verlost, ende alle hare vyanden overwonnen hebbe.
margenoot22
Te weten, de grimmigheyt, daer mede ick ontsteken ben tegen de vyanden mijner Kercke.
margenoot23
D. ick hebbe de geestelicke vyanden overwonnen, daer toe beweeght zijnde door mijnen yver tot de eere Godes, ende het heyl sijner uytverkorenen.
margenoot24
T.w. met den drinckbeker mijner grimmigheyt, tot haren verderve. Siet dese gelijckenisse oock Psalm 60. vers 5. ende Iesa. 24.20. ende 49.26. ende 51.17, 21. Ierem. 51.57. ende elders.
margenoot25
Siet boven vers 3.
margenoot26
Dit spreeckt het volck Godes, zijnde nu onderwesen van Christo, ende sijne groote daden, hem te gelijcke danckende, voor de weldaden die sy van hem ontfangen hadden, wenschende ende biddende om de continuatie der selver.
margenoot27
Ofte, menighvuldigen, ofte, menigerley lof, Te weten, den lof van wegen het goet, het welck my de Heere gedaen heeft.
margenoot28
Hebr. als na alles, Te weten, na alles goets. Van de beteeckeninge des woorts bewesen, siet Psalm 13. op vers 6.
margenoot29
Te weten, doe hy met onse voorouderen een verbont maeckte.
margenoot30
Ofte, die niet valsch zijn en sullen. Godt spreeckt hier na der menschen wijse, die het beste van hare kinderen hopen. Ende verstaet hier by, maer sy sullen my oprechtelick dienen, als oprechte Israëliten, in de welcke geen bedrogh en is. Anders, sy en sullen niet ontaerden, of, verbastaerden, Te weten, na dat ickse sal herboren hebben door mijnen Heyligen Geest.
margenoot31
Dat is, hy heeftse van hare vyanden verlost.
margenoot32
D. hy was benauwt ofte bedroeft, van wegen hare elenden die sy in Egypten leden. Alsoo wort Christus vervolght in sijne heylige ledematen, Actor. 9.4. Siet oock Zach. 2.8. Matth. 25.45. Anders, in alle hare benauvvtheyt, en vvas geen benauvvtheyt: Verstaet hier by, maer eene goedertierene vaderlicke kastijdinge. Ofte aldus: in alle hare benauwtheyt is hy geen vyant of tegenpartijder gevveest, maer de Engel sijnes aengesichts heeftse behouden. De sin is, Hy heeftse wel benauwt, maer niet als haer vyant zijnde.
margenoot33
Dat is, de Engel die voor sijn aengesichte is, die voor hare saligheyt sorge draeght, T.w. Christus. Siet Exod. cap. 23. de aenteeckeninge op vers 20.
margenoot34
D. hy heeftse verlost, om dat hyse beminde, Deut. 7.7, 8.
margenootd
Deut. 7.7, 8, 9.
margenoot35
Als of hy seyde, Hy heeftse op sijnen rugge geladen ende gedragen, gelijck een arent sijne jongen draeght. Vergelijckt dit met Deut. 32.11. ende siet oock Iesa. 46.4.
margenoot36
Hebr. alle de dagen der oudtheyt, ofte eeuwe, als versen 11, 16, 19. Dat is, van dien tijt af dat ickse geroepen hebbe om mijn volck te zijn. Siet van het Hebreeusch woort Ierem. 2. de aenteeck. op vers 20.
margenoote
Num. 14.11. Psalm 78.57. ende 95.9, etc.
margenoot37
Of, maer sy, sy rebelleerden. Num. cap. 14. vers 22. staet, dat sy den Heere tien mael versocht hebben. Siet de aent. aldaer. Siet oock Psalm 78.40, 57. ende 95.9.
margenoot38
Hebr. den Geest sijner heyligheyt. Desen bedroefden sy, door dien sy den wille Godes, welcken de H. Geest, door het woort, hen geopenbaert hadde, moetwillighlick tegen stonden. siet Ephes. cap. 4. vers 30.
margenoot39
And. bedroeft. siet Gen. 6. op. vers 6.
margenoot40
D. hy heeft sich aengestelt als of hy haren vyant geweest ware, doe hyse in de woestijne versloegh. Siet Psalm 78. versen 31, 33, 59, 60, etc.
margenoot41
In dewelcke hy haer wel om harer sonden wille geslagen, maer sich nochtans wederom over de selve ontfermt heeft, sonder dat hyse geheelick heeft verdelght.
margenoot42
Dese ende de volgende woorden schijnt de Kercke Godts tot Godt te spreken, klaeghswijse. Andre nemen het als woorden Godts. Als of Godt seyde, Waer aen soude de heerlickheyt des Heeren blijcken? T.w. indien ick alsoo wilde voort varen mijn volck na hare verdiensten te straffen. Aldus soude de Propheet hier Godt den Heere invoeren, als met hemselven disputeerende over sijne eere. Vergl. Exod. 32. versen 11, 12.
margenoot43
T.w. uyt de roode zee, Exod. 14. vers 21, etc. De sin is, Hoe soude dat staen, dat ickse nu verwerpen of verlaten soude, daer ickse eertijts soo getrouwelick uyt alle noot ende perijckel gevoert ende verlost hebbe?
margenoot44
Aldus noemt hy Mosen ende Aaron, die het volck van Israël door de woestijne gevoert hebben, als de herders hare schapen doen. Siet Psalm 77. vers 21.
margenoot45
Dat is, der kinderen Israëls.
margenoot46
T.w. van het volck, als vers 14.
margenoot47
Ofte, diese leydde aen de rechter hant Mosis [met] sijnen heerlicken arm, Dat is, die Mosi in sijnen swaren dienst, met sijne heerlicke macht, ende Goddelicke hulpe by stont.
margenoot48
Te weten, des rooden meyrs, Exod. cap. 14. vers 21. ende daer na der Iordane, Ios. 3.15, 16.
margenoot49
T.w. sachtkens en soetkens, gelijck men een peert leyt by den toom.
margenoot50
Siet Exod. 15.5. Psalm 106.9.
margenoot51
And. dat sy niet en souden struyckelen.
margenootf
Psalm 105.37.
margenoot52
Hier spreeckt wederom het volck Godes.
margenoot53
Het zy peert, of koe.
margenoot54
T.w. den volcke.
margenoot55
Ofte, sachte geleydet.
margenoot56
O Heere. De Gemeynte wendt nu hare aensprake tot Godt, ende sy bidden hem, dat hy met sijne gewoonlicke goetheyt wille voort varen.
margenootg
Deuter. 26.15.
margenoot57
Dat is, van den Hemel, die oock Deut. 26.15. genoemt wort de wooninge sijner heyligheyt.
margenoot58
Over u volck, ende tegen uwe vyanden? Menschelicker wijse van Godt gesproken. Siet boven cap. 9. vers 6.
margenoot59
Ofte, uvve machten, Dat is, uwe krachtige wercken, of mirakelen, als Matth. 13.58.
margenoot60
Ofte, het gevvoel, het geluyt. Anders, de veelheyt.
margenoot61
Dat is, uwes herten.
margenoot62
Ofte, sy houden haer tegens my gesloten, Dat is, sy en laten haer tegen my niet blijcken, als in voortijden. Anders, houden sy haer tegen my gesloten?
margenoot63
Ofte, Voorvvaer ghy zijt onse Vader.
margenoot64
Dat is, ghy zijt van oudts, of van eeuvvigheyt af onsen Verlosser geweest.
margenoot65
De geloovige spreken hier van de meeste menighte des volcks. Van Godt wort geseyt, dat hy de menschen doet dwalen, ende dat hy hare herten verhardt, niet dat hy eenige dwalinge instort, maer de menschen rechtveerdighlick in haren verkeerden sin, ende aen den dwaelgeest over geeft, die haer herte vet ende hardt maeckt, Ioan. 12.39, 40. Rom. 11.8. 2.Thess. 2.11. maer de menschen verharden hare herten, ende dwalen af, met sonden te begaen. Psal. 95. versen 8, 10.
margenoot66
Ofte, verhardt. Het Hebreeusch woort vindt men alleene hier,. ende Iob 39.19.
margenoot67
Hebr. van uvve vreese.
margenoot68
Dat is, doet ons wederom goet.
margenoot69
Dat is, onsent halven, die ghy tot uwe knechten hebt verkoren. Ofte, die uwe knechten zijn, ten aensien des verbonts, dat ghy met Abraham, Isaac, ende Iacob gemaeckt hebt, haer belovende, dat ghy hares zaets Godt soudet wesen.
margenoot70
Te weten, de twaelf stammen, in dewelcke het volck Godes af gedeylt was.
margenoot71
Dat is, die ghy tot uwe erve hebt aengenomen ende besittet, als Deut. 32.9.
margenoot72
Te weten, u lant, het lant Canaan, het welck ghy hen gegeven hadt. Of, u heylighdom, gelijck hier stracks volght: zijnde soo het een, als het ander, teeckenen van Godes gunste.
margenoot73
Verstaet dit aldus, dat sy het maer eenen korten tijt in ruste ende in vrede beseten hebben. Hier van waren hare sonden d’oorsake, als te sien is Deut. 11.8, 9, 17.
margenoot74
T.w. de Babyloniers.
margenoot75
Dat is, uwen heyligen Tempel, bestaende neffens de voorhoven, uyt het Heylige, ende het Heylige der Heyligen.
margenooth
Psalm 74.7.
margenoot76
T.w. u volck, ofte, die, over welcke ghy heerscht.
margenoot77
T.w. van wegen onse sonden ende overtredingen.
margenoot78
Ofte, gelijck de Hebreeusche woorden luyden, over vvelcke uvven name niet en is aengeroepen gevvorden. Siet dese maniere van spreken Deut. 28.10. Iesa. 4.1. Dan. 9.19.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken