Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het x. Capittel.

Godt verbiedt sijnen volcke de heydensche vreese voor de hemels-teeckenen, vers 1, 2. beschrijft wijtloopigh ende bespott de ydelheyt der afgoden, ende dwaesheyt des afgodischen beeldendiensts, met tegenstellinge van sijne Godtlicke Majesteyt ende macht, mitsgaders den dienst, die Iacob hem bysonderlick schuldigh was, vers 3, etc. propheteert ende beelt af door weeklagen, de verstooringe van Ierusalem ende gantsch Iuda, door de Babyloniers, 17. waer op de Propheet, in sijnen ende der Kercken naem, Godt bidt om matigingh deses oordeels, ende straffe der godtloose vyanden, 23.

1

HOoret het woort, dat de HEERE Ga naar margenoot1 tot u-lieden spreeckt, O huys Israëls.

2

Soo seyt de HEERE; En leeret Ga naar margenoot2 den wegh der Heydenen niet, ende en ontsettet u niet voor de Ga naar margenoot3 teeckenen des hemels, Ga naar margenoot4 dewijle sich de Heydenen voor deselve ontsetten.

3

Want de Ga naar margenoot5 insettingen der volckeren zijn ydelheyt: want Ga naar margenoota het is Ga naar margenoot6 hout dat men uyt den woude gehouwen heeft, een werck van des werckmeesters handen, met de bijle.

4

Men Ga naar margenoot7 pronckt het op met silver ende met gout: sy Ga naar margenootb hechten Ga naar margenoot8 -se met nagelen, ende met hameren, op dat Ga naar margenoot9 het niet en Ga naar margenoot10 waggele.

5

Sy zijn gelijck een Ga naar margenoot11 palmboom van Ga naar margenoot12 dichten wercke, maer en Ga naar margenootc konnen niet spreken, sy Ga naar margenoot13 moeten Ga naar margenootd gedragen worden, want sy en konnen niet gaen: En vreeset niet voor hen, want sy en konnen Ga naar margenoote geen Ga naar margenoot14 quaet doen, oock soo en isser geen goet doen by hen.

6

Om dat niemant Ga naar margenootf u gelijck is, O HEERE, soo zijt ghy groot, ende groot is uwen naem, in Ga naar margenoot15 mogentheyt.

7

Ga naar margenootg Wie soude u niet vreesen, ghy Koningh der Ga naar margenoot16 Heydenen? want het Ga naar margenoot17 komt u toe: Om dat doch onder alle Ga naar margenoot18 wijse der Heydenen, ende in haer Ga naar margenoot19 gantsche Koninckrijck, niemant u gelijck en is.[kolom]

8

Ga naar margenoot20 In een dingh zijn sy doch Ga naar margenooth Ga naar margenoot21 onvernuftigh ende sot: een Ga naar margenoot22 hout is een onderwijs der ydelheden.

9

Ga naar margenoot23 Uytgereckt silver wort van Ga naar margenoot24 Tharsis gebracht, ende gout van Ga naar margenoot25 Uphaz, [ten] wercke des werckmeesters, ende der handen des goutsmits: hemelsblaeuw ende purper is Ga naar margenoot26 hare kleedinge, een werck der Ga naar margenoot27 wijsen Ga naar margenoot28 zijnse al te samen.

10

Maer de HEERE Godt is Ga naar margenoot29 de waerheyt, hy is de Ga naar margenoot30 levendige Godt, ende een Ga naar margenoot31 eeuwigh Koningh: van sijne verbolgentheyt beeft de aerde, ende de Heydenen en konnen sijne gramschap niet verdragen.

11

Ga naar margenoot32 (Aldus sult ghylieden tot hen seggen; De goden, die den hemel ende aerde niet gemaeckt en hebben, sullen vergaen van der aerden, ende van onder desen hemel.)

12

Ga naar margenoot33 Die de Ga naar margenooti aerde gemaeckt heeft door sijne kracht, die de werelt Ga naar margenoot34 bereyt heeft door sijne wijsheyt; ende den hemel Ga naar margenootk uytgebreyt door sijn verstant.

13

Als hy sijne Ga naar margenoot35 stemme geeft, soo isser een Ga naar margenoot36 gedruys van wateren in den Ga naar margenoot37 hemel, ende hy doet de Ga naar margenootl dampen op klimmen van het eynde der aerde: hy maeckt de blicksemen Ga naar margenoot38 met den regen, ende doet den wint voort komen uyt sijne Ga naar margenoot39 schatkameren.

14

Ga naar margenootm Ga naar margenoot40 Een yeder mensche is onvernuftigh geworden, Ga naar margenoot41 soo dat hy geen wetenschap en heeft, een yeder goutsmit is beschaemt van het Ga naar margenoot42 gesneden beelt: want sijn gegoten beelt is Ga naar margenoot43 leugen, ende daer en is geen Ga naar margenoot44 geest in Ga naar margenoot45 hen.

15

Ydelheyt zijnse, Ga naar margenoot46 een werck van verleydingen: ter tijt Ga naar margenoot47 harer besoeckinge sullense vergaen.

16

Ga naar margenootn Iacobs Ga naar margenoot48 deel en is niet gelijck Ga naar margenoot49 die; Ga naar margenoot50 want hy is de formeerder van alles, ende Israël, is Ga naar margenooto de Ga naar margenoot51 roede sijner erffenisse: HEERE der Ga naar margenoot52 heyrscharen is sijn naem.

17

Ga naar margenoot53 Raept uwe Ga naar margenoot54 kramery wech uyt den lande, ghy inwoonersse der vestinge.

18

Want soo seyt de HEERE; Siet ick sal d’inwoonders des lants op ditmael Ga naar margenoot55 wech slingeren, ende salse Ga naar margenootp benauwen, opdat sy het Ga naar margenoot56 vinden.

19

Ga naar margenoot57 O wee my over mijne Ga naar margenoot58 breucke, mijne plage is smertelick: ende ick Ga naar margenoot59 hadde geseyt, Ga naar margenoot60 Dit is immers eene kranckheyt, die ick wel dragen sal.

20

Mijne tente is verstoort, ende alle mijne zeelen zijn verscheurt: mijne Ga naar margenoot61 kinderen zijn van my uyt gegaen, ende sy en zijnder niet; daer en is niemant meer die mijne tente uytspanne, ende mijne gordijnen oprichte.

21

Want de Ga naar margenoot62 herders zijn Ga naar margenoot63 onvernuftigh geworden, ende en hebben den HEERE niet gesocht: daerom en hebbense niet Ga naar margenoot64 verstandighlick gehandelt, ende hare gantsche Ga naar margenoot65 weyde is verstroyt.

22

Siet, daer komt eene stemme des ge-

[Folio 38v]
[fol. 38v]

ruchts, ende een groot beven uyt den lande van het Ga naar margenootq Noorden: dat men de steden van Iuda sal stellen tot eene verwoestinge, eene wooninge der Ga naar margenootr draken.

23

Ick weet, O HEERE, Ga naar margenoots dat by den mensche sijnen Ga naar margenoot66 wegh niet en is: het en is niet by eenen man, die wandelt, dat hy sijnen Ga naar margenoot67 gangh richte.

24

Ga naar margenoott Ga naar margenoot68 Kastijdt my, HEERE, doch Ga naar margenootv met Ga naar margenoot69 mate: niet in uwen toorn, op dat ghy my niet Ga naar margenoot70 te niete en maket.

25

Ga naar margenootx Ga naar margenoot71 Stort uwe grimmigheyt uyt over de Heydenen, die u Ga naar margenoot72 niet en kennen, ende over de geslachten, die uwen name niet aenroepen: want sy hebben Iacob Ga naar margenooty op gegeten; ja sy hebben hem op gegeten, ende hem Ga naar margenootz verteert, ende sijne wooninge verwoestet.

margenoot1
Ofte, over, van, u-lieden aengaende, gesproken heeft.
margenoot2
Of, in den wegh der Heydenen [te gaen,] D. hare afgodische wijse ende maniere van doen te volgen.
margenoot3
Sonne, Mane, Sterren, etc. Siet Gen. 1. op vers 14. die de Heydenen tot afgoden maeckten, ende hen de regeeringe der werelt toeschrijven: ende uyt haren loop toekomstige dingen voorseyden. waer in de Ioden haer na volghden, als te sien is bov. 7.18, etc.
margenoot4
Anders, hoewel, niet tegenstaende etc. Item, maer laet de Heydenen, etc.
margenoot5
D’afgoden, afgodische ordinantien, ceremonien.
margenoota
Iesa. 44.14, etc.
margenoot6
Vergel. ond. vers 8. of, [yemant] houwt eenen boom af uyt den woude, [tot] een werck, etc.
margenoot7
Hebr. hy maeckt het schoon, fraey.
margenootb
Iesa. 41.7.
margenoot8
De gemaeckte houtene afgoden makense vast aen eenen wandt, ofte pilaer.
margenoot9
Beelt, den afgodt.
margenoot10
Of, niet uyt en gae, of, men en laet het niet waggelen, D. men maeckt het soo vast, dat het buyten perijckel is van los te worden ende te vallen, waer voor desen houten godt sich selven niet bewaren en kan.
margenoot11
Stijf, of, strack over eynde staende, van evendrachtigh geslagene platen recht op gemaeckt, als ofse leven hadden ende spreken wilden, maer en konnen geen werck van een levendigh mensch doen, als volght.
margenoot12
Siet Exod. 25. op vers 31.
margenootc
Psal. 115.5.
margenoot13
Hebr. dragende vvorden sy gedragen.
margenootd
Ies. 46.1, 7.
margenoote
Ies. 41.23.
margenoot14
Hare vyanden niet beschadigen, noch hare vrienden helpen. Vergel. Deu. 32. op vers 31.
margenootf
Ps. 86.8, 10.
margenoot15
Daer ter contrarie alle afgoden machteloos zijn.
margenootg
Apoc. 15.4.
margenoot16
Selfs regeerende over die volcken, die u niet en kennen, maer den afgoden dienen.
margenoot17
Of, past u, datmen u vreese.
margenoot18
Die haer meest van wijsheyt plegen te beroemen, ende doch enckel dwasen zijn, als in’t volgende vers bewesen wort.
margenoot19
D. alle hare Koninckrijcken, die te samen een afgodisch heydensch Koninckrijck uyt maken.
margenoot20
Of, te samen, alle in een gereeckent.
margenooth
Iesa. 41.29. Habak. 2.18. Zach. 10.2.
margenoot21
Als onvernuftige beesten: alsoo versen 14, 21. siet Ps. 49. op vers 11.
margenoot22
Door de afgodische beelden ende haren dienst worden de menschen tot enckel ydelheyt gevoert, het zijn niet als leermeesters van enckel ydelheyt. siet 2.Reg. 17. op vers 15. ende van ’tgebruyck des Hebr. woorts, dat onderwijs ende tucht beteeckent, Prov. 16. op vers 22.
margenoot23
In platen.
margenoot24
Over den Oceaen. siet 1.Reg. 10. op vers 22.
margenoot25
Dit houdt men een te wesen met Ophir, waer van siet 1.Reg. 9. op vers 28. andere houden het voor Fez.
margenoot26
Der afgodische beelden.
margenoot27
D. ervarene, konstige wercklieden. Vergel. bov. cap. 9. op vers 17. ende Exod. 31.6.
margenoot28
De afgoden.
margenoot29
And. de Heere is vvaerachtigh Godt: ofte, [in] vvaerheyt. D. vvaerlick, vvaerachtighlick.
margenoot30
Die alder-eygentlickst geseyt mach worden te leven, als hebbende van eeuwigheyt tot eeuwigheyt sijn onbegrijplick, Godtlick leven ende wesen in ende van sich selven, ende levendighmaeckende wien ende wat hy wil, als zijnde de fonteyn ende autheur des levens. siet Ioan. 5. versen 21, 26. etc. Daerom hy alleen als Godt behoort gekent ende ge-eert te worden.
margenoot31
Hebr. Koningh der eeuvvigheyt. Vergel. 1.Tim. 1.17.
margenoot32
Dit vers is gestelt in de Chaldeeusche of Babylonische sprake, om de vrome Ioden te leeren, hoe sy, in de gevangenisse van Babel zijnde, haer geloove van den waren Godt souden belijden, ende den afgodendienaers tegen spreken.
margenoot33
Onse Godt, dien wy dienen, van welcken vers 10 gesproken is.
margenooti
Genes. 1.1. Ierem. 51.15.
margenoot34
Of, bevestight, gevestight.
margenootk
Iob 9.8. Psalm 104.2, Iesa. 40.22. ende 44.22. ende 51.13.
margenoot35
Verst. den donder, als Ps. 29.3. etc. ofte, Godts bevel, als sommige.
margenoot36
Of, veelheyt, menighte.
margenoot37
D. de lucht.
margenootl
Psal. 135.7.
margenoot38
Siet Iob 37.11. ende 38.25. of, tot regen, voor den regen.
margenoot39
Siet Iob 38. op vers 22. en Ps. 135.7.
margenootm
Ier. 51.17, 18.
margenoot40
Verst. alle konstige werckmeesters der afgodische beelden, zijn soo dom ende onvernuftigh geworden als beesten.
margenoot41
Of, van, door, of, in, van vvegen [hare] konst van beelden te maken, daer in sy eenen grooten roem meynden te behalen. Vergel. Rom. 1.22.
margenoot42
Of, gegraven.
margenoot43
Of, valsheyt: ’tis enckel bedrogh.
margenoot44
D. adem, geblaes. siet Iob 9. op 18.
margenoot45
De gesnedene, ende gegotene beelden.
margenoot46
D. enckel verleydigh werck.
margenoot47
Als Godt d’afgoden ende afgodendienaers t’samen sal straffen ende verdelgen.
margenootn
Ier. 51.19.
margenoot48
Alsoo noemt sich de Heere, om dat hy een Godt, Bontgenoot, ende Heylant, ende volgens als een onweerdeerlick erfdeel sijns volcks geworden is in den Messia, wiens mede-erfgenamen sy zijn, Rom. 8, 17. Vergel. Ps. 16. op vers 5.
margenoot49
T.w. afgoden.
margenoot50
Of, maer.
margenooto
Psal. 74.2.
margenoot51
Siet Psal. 74. op vers 2.
margenoot52
Siet 1.Reg. 18. op. vers 15.
margenoot53
Hebr. eygl. versamelt, en voorts, neemt, of, raept vvech. siet Ps. 26. op vers 9. De woorden staen hier in’t vrouwelick geslachte, waer uyt by velen af genomen wort, dat Godt hier de dochter Zions, of Ierusalem aenspreeckt, datse (sonder haer op de vastigheyt der stadt te verlaten) haer goet souden packen ende vluchten, vermits den nakenden overval der Babyloniers, waer van in’t volgende, ende klaerlick vers 22. Vergel. bov. 6.1. en 8.14. Ezech. 12.3, 4. etc. sommige verstaen ’t van Babel.
margenoot54
Of, koopmanschap.
margenoot55
Door de Babyloniers als met eenen slinger uyt den lande werpen.
margenootp
Ier. 6.24.
margenoot56
D. welverdiende straffen ontfangen, of, de waerheyt mijner Prophetien metter daet bevinden.
margenoot57
Woorden des lants, of des volcks van Ierusalem, etc. als bov. 4.31. of des Propheten, sprekende in de persoon des volcks, als of ’t sijn eygen lijden ware, dat hy gevoele ende drage. Vergel. ond. 14.17.
margenoot58
Als bov. 4.6. en ond. 14.17.
margenoot59
T.w. by my selven, D. gedacht, dat het soo swaer niet vallen en soude, of ick soude het konnen dragen, ende over komen, maer het valt geheel anders, als ick my hadde ingebeelt.
margenoot60
And. gevvislick dit is eene kranckte, nochtans moet ickse dragen. als of hy seyde: Dit is wel te rechte een sware kranckte, veel swaerder dan ick gemeynt hadde, evenwel moet ick ’er aen.
margenoot61
D. burgers van de stadt Ierusalem, in welcker name dese klachte gedaen wort.
margenoot62
Kerckelicke en Politijcke voorstanders.
margenoot63
Als bov. versen 8, 14.
margenoot64
And. zijnse niet geluckigh, of, voorspoedigh gevveest.
margenoot65
D. kudde harer weyde, de gemeynte.
margenootq
Ierem. 1.14. ende 4.6.
margenootr
Ierem. 9.11.
margenoots
Prov. 16.1. ende 20.24.
margenoot66
D. sijn voornemen ende doen, niet in sijne macht is. siet Genes. 6. op vers 12.
margenoot67
Of, trede, stap. Dien volgens (wil de Propheet seggen) versaken, ick, ende alle geloovige, alle onse eygene wijsheyt ende krachten, bevelende al ons voornemen ende doen, in desen noot, uwe vaderlicke regeeringe; biddende, dewijl ghy dit lant door den Koningh van Babel wilt straffen, ende hy met al sijn voornemen ende doen onder uwe regeeringe oock besloten is, dat ghy hem perck ende mate wilt stellen, ende uwen toorn met barmhertigheyt over u volck matigen, volgens uwe genadige verbonts beloften. Vergel. bov. 4. op vers 27. hier op slaet dit ende ’t volgende vers.
margenoott
Psal. 6.2. ende 38.2.
margenoot68
Siet Psal. 6. op vers 2.
margenootv
Ier. 30.11. ende 46.28.
margenoot69
Hebr. eygentl. met oordeel, D. hier, met reden ende discretie, of, op eene redelicke, ofte, matige wijse, soo als ghy uwen kinderen belooft hebt, dat ghy oock volgens uwe gerechtigheyt houden sult. siet ond. 30.11. ende 46.28. ende vergel. Ies. 30.18. Ezech. 34.16. het contrarie is, de vernietinge, waer van in’t volgende.
margenoot70
Hebr. vermindert, kleyn, weynigh, of, geringh maket, D. niet en verbrijselt ofte vergruyset, of, soo kleyn maeckt, dat ick geen volck meer en zy: het welcke een gevolgh is van de uytstortinge des Godtlicken toorns, waer van in het volgende vers. Dit wort gestelt tegen de matige kastijdinge.
margenootx
Psalm 79.6.
margenoot71
Als of hy seyde: Wilt ghy immers uwen vollen toorn uytstorten, doet het doch niet over u eygen volck, maer liever over uwe ende uwes volcks vyanden.
margenoot72
Siet Iob 18. op vers 21. ende Psalm 79. op vers 6.
margenooty
Ier. 8.16.
margenootz
Ier. 9.16.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken