Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxij. Capittel.

Godt sendt den Propheet te hove, om aldaer te prediken, watse moesten doen, soose wel wilden varen, vers 1, etc. ende dewijle sy het contrarie deden, dreyght hy den huyse des Koninghs ende Ierusalem het uyterste verderf, 6. Prophetie van Sallum, 10. Iojakim, 13. ende Chonia, 24.

1

ALsoo seyt de HEERE; Gaet af [in] het huys des Koninghs van Iuda, ende spreeckt aldaer dit woort,

2

Ende seght, Hoort het woort des HEEREN, ghy Koningh van Iuda, ghy die sitt op Davids throon, ghy, ende uwe knechten, ende u volck, die door dese poorten in gaen.

3

Soo seyt de HEERE; Ga naar margenoota Ga naar margenoot1 Doet recht ende gerechtigheyt, ende reddet den beroofden uyt de hant des verdruckers: ende den Ga naar margenootb vreemdelingh, den weese, noch de weduwe, en Ga naar margenoot2 onderdruckt niet, en Ga naar margenoot3 doet geen gewelt, ende en vergietet geen onschuldigh bloet in dese plaetse.

4

Want indien ghylieden Ga naar margenoot4 dese sake Ga naar margenoot5 ernstelick sult doen, Ga naar margenootc soo sullen door de poorten van dit huys Koningen in gaen, sittende Ga naar margenoot6 den David op sijnen throon, rijdende op wagen ende op peerden, Ga naar margenoot7 hy, ende sijne knechten, ende sijn volck.

5

Indien ghy daer en tegen dese woorden niet en sullet hooren, soo hebbe ick by my gesworen, spreeckt de HEERE, dat dit huys tot eene woestheyt worden sal.

6

Want soo seyt de HEERE van den huyse des Koninghs van Iuda; Ghy zijt my een Ga naar margenoot8 Gilead, eene Ga naar margenoot9 hooghte Libanons: [maer] soo ick u niet en sette [als] eene woestijne, [ende] onbewoonde steden! Ga naar margenoot10

7

Want ick sal Ga naar margenootd verdervers tegen u Ga naar margenoot11 heyligen elck met sijn gereetschap: die sullen Ga naar margenoot12 uwe uytgelesene cederen omhouwen, ende Ga naar margenoot13 in’t vyer werpen.

8

Dan sullen vele Ga naar margenoot14 Heydenen voor by dese stadt gaen, ende sullen seggen een yeder tot sijnen naesten; Ga naar margenoote Waerom heeft de HEERE alsoo gedaen, aen dese groote stadt?

9

Ende sy Ga naar margenoot15 sullen seggen; Om dat sy ’t verbont des HEEREN hares Godts hebben verlaten; ende hebben sich voor andere goden neder gebogen, ende die gedient.

10

En weenet niet over den Ga naar margenoot16 dooden, ende en beklaget hem niet: Weenet Ga naar margenoot17 vry over dien Ga naar margenoot18 die wech gegaen is, want hy en sal nimmermeer weder komen, dat hy het lant sijner geboorte sie.[kolom]

11

Want soo seyt de HEERE van Ga naar margenoot19 Sallum den sone van Iosia, Koningh van Iuda, die in de plaetse van sijnen vader Iosia regeerde; die uyt dese plaetse is uytgegaen: Hy en sal daer nimmermeer weder komen.

12

Maer in de plaetse, daer henen sy hem gevangelick hebben wech gevoert, sal hy sterven: ende dit lant en sal hy niet meer sien.

13

Ga naar margenoot20 Wee Ga naar margenootf dien die sijn huys bouwt Ga naar margenoot21 met ongerechtigheyt, ende sijne opperzalen Ga naar margenoot22 met onrecht: die Ga naar margenoot23 sijns naesten dienst om niet gebruyckt, ende en geeft hem sijn Ga naar margenoot24 arbeytsloon niet.

14

Die daer seyt; Ick sal my een Ga naar margenoot25 seer hoogh huys bouwen, ende Ga naar margenoot26 doorluchtige opperzalen: Ga naar margenoot27 ende hy houwt sich vensteren uyt, ende het is Ga naar margenoot28 bedeckt met ceder, ende Ga naar margenoot29 aengestreken met Ga naar margenoot30 menie.

15

Soudt ghy Ga naar margenoot31 regeeren, om dat ghy u Ga naar margenoot32 menght met den ceder? heeft niet uw’ Ga naar margenoot33 vader Ga naar margenoot34 gegeten ende gedroncken, ende Ga naar margenoot35 recht ende gerechtigheyt gedaen, [ende] Ga naar margenoot36 het gingh hem doe wel?

16

Hy heeft de rechtsake des elendigen ende nootdruftigen gerichtet, doe gingh het [hem] wel: is dat niet my te Ga naar margenoot37 kennen, spreeckt de HEERE?

17

Maer uwe oogen ende u herte en zijn niet dan op Ga naar margenoot38 uwe gierigheyt: ende op onschuldigh bloet om dat te vergieten, ende op verdruckinge ende Ga naar margenoot39 overlast, om [die] te doen.

18

Daerom seyt de HEERE alsoo van Iojakim, sone van Iosia, Koningh van Iuda; Ga naar margenootf Sy en sullen hem niet Ga naar margenoot40 beklagen, Ga naar margenoot41 Och mijn broeder, ofte, och suster! sy en sullen hem niet beklagen; Och Heere, ofte, och sijne Majesteyt!

19

Met eene Ga naar margenoot42 ezels begraeffenisse sal hy begraven worden: men sal [hem] Ga naar margenootg sleypen ende daer henen Ga naar margenooth werpen, Ga naar margenoot43 verre wech vande poorten Ierusalems.

20

Ga naar margenoot44 Klimt op den Ga naar margenoot45 Libanon ende Ga naar margenoot46 roept, ende Ga naar margenoot47 verheft uwe stemme op den Basan: roept oock van de Ga naar margenoot48 veyren; Ga naar margenoot49 maer alle uwe liefhebbers zijn Ga naar margenoot50 verbroken.

21

Ick sprack u aen in uwen Ga naar margenoot51 grooten voorspoet, [maer] ghy seydet, Ick en sal Ga naar margenooti niet hooren: Dit is uwen Ga naar margenoot52 wegh van uwer Ga naar margenoot53 jeught aen, dat ghy mijner stemme niet en hebt gehoorsaemt.

22

Ga naar margenoot54 De wint sal alle uwe herders weyden, ende uwe Ga naar margenoot55 liefhebbers sullen in de

[Folio 44r]
[fol. 44r]

gevangenisse gaen: dan sult ghy sekerlick beschaemt ende te schande worden, van wegen alle uwe boosheyt.

23

O Ghy die nu in den Ga naar margenoot56 Libanon woont, [ende] in de cederen nestelt; Ga naar margenoot57 hoe begenadight sult ghy zijn, als u de smerten sullen aenkomen, het wee als eener barender [vrouwe!]

24

[Soo waerachtigh als] Ick leve, spreeckt de HEERE, of schoon Ga naar margenoot58 Chonia, de sone Iojakims, des Koninghs van Iuda, een Ga naar margenoot59 zegelringh ware aen mijne rechterhant; soo sal ick Ga naar margenoot60 u doch Ga naar margenoot61 van daer wech rucken.

25

Ende ick sal u geven in de hant der gener die uwe Ga naar margenoot62 ziele soecken, ende in de hant der gener, voor welcker aengesichte ghy schrickt: namelick in de hant Nebucadrezars, des Koninghs van Babel, ende in de hant der Chaldeen.

26

Ende ick sal u, ende uwe moeder, die u gebaert heeft, uytwerpen in een ander lant, daer in ghylieden niet geboren en zijt: ende daer sult ghy sterven.

27

Ende in ’t lant, na het welcke Ga naar margenoot63 hare ziele verlanght om daer weder te komen, daer henen en sullen sy niet weder komen.

28

Ga naar margenoot64 Is dan dese man Chonia een veracht verstroyt Ga naar margenoot65 afgodisch beelt? of is hy een Ga naar margenoot66 vat, daer aen men geenen lust en heeft? Waerom zijn, hy ende Ga naar margenoot67 sijn zaet, uyt geworpen? ja wech geworpen in een lant, dat sy niet en kennen?

29

O Lant, lant, lant! Hoort des HEEREN woort.

30

Ga naar margenoot68 Soo seyt de HEERE; Ga naar margenoot69 Schrijvet desen selven Ga naar margenoot70 man Ga naar margenoot71 kinderloos; eenen man [die] niet voorspoedigh en sal zijn in sijne dagen: want daer en sal niemant van sijnen zade voorspoedigh zijn, Ga naar margenoot72 sittende op den throon Davids, ende heerschende meer in Iuda.

margenoota
Ierem. 21.12.
margenoot1
Siet 1.Reg. 10. op vers 9.
margenootb
Ierem. 7.6.
margenoot2
Ofte, plaget, beroovet niet.
margenoot3
Aen hen, ofte aen yemant.
margenoot4
Ofte, dit vvoort.
margenoot5
Hebr. doende doen sult.
margenootc
Ierem. 17.25.
margenoot6
D. in Davids plaetse.
margenoot7
De Koningh, dieder zijn sal.
margenoot8
D. soo van my gezegent met alles wat gewenscht ende lieflick is, dat ghy den lande Gileads gelijck zijt. siet Gen. c. 37. vers 25. Ofte, (als sommige) ghy [sult] my [zijn] etc. D. ick sal u soo weynigh verschoonen, als ick Gilead gedaen hebbe. siet 2.Reg. 15. vers 29.
margenoot9
Soo verheven in eere ende hoogheyt, als de spitze Libanons, ofte de hooghste cederen, die daer op staen. Hebr. hooft.
margenoot10
Een afgebroken reden in ’t eedtsweeren gebruycklick. siet Deut. 1. op vers 35.
margenootd
Ierem. 15.6.
margenoot11
D. daer toe afsonderen, verordineeren, beschicken, bereyden, toerusten. siet Ies. 13. op vers 3. ende vergel. bov. 6. op vers 4.
margenoot12
Hebr. de keure uwer cederen, D. (als ’t volgende uytwijst) uwe beste ende uytgelesenste huysen van cederenhout getimmert. Vergel. bov. 21. op vers 14. ende ond. versen 14, 15. ende de maniere van spreken met Genes. 23.6.
margenoot13
Ofte, neder vellen ten vyere.
margenoot14
Ofte, natien.
margenoote
Deut. 29.24. 1.Reg. 9.8.
margenoot15
D. men sal antwoorden.
margenoot16
Nam. den vroomen Koningh Iosia, die onlanghs in den slagh tegen Pharao Necho gebleven ende van den volcke seer beklaeght was, 2.Reg. 23.29. 2.Chron. 35.23, 24. desen Koningh wert wech geruckt voor dese grouwelicke verwoestingen, als oorseyt was, 2.Reg. 22.20.
margenoot17
Hebr. vveenet vveenende.
margenoot18
T.w. Ioahas, dien Pharao Necho gevangelick na Egypten gevoert hadde, 2.Reg. 23.33, 34. alwaer hy oock gestorven is. Dit duyden sommige op den Koningh Iojachin, die daer na gevangelick gegaen is na Babel, ende aldaer gestorven, 2.Reg. 24.15. ende 25.29. als oock Zedekia, 2.Reg. 25.7. ende setten het over, Den vvechgaenden, ofte, dien die vvech gaen sal, doch men heeft te letten op de volgende woorden.
margenoot19
Dese is (na sommiger gevoelen( Ioahas, oock genoemt Iehoahaz, ende Iohanan, sone van Iosia. Siet 2.Reg. 23.31. 2.Chron. 36.1, 2. Vergel. 2.Reg. 15.13. ende cap. 23. vers 31. 1.Chron. 3.15. wort oock een vierde soon van Iosia met desen name genoemt.
margenoot20
Of, hey, ô ghy, die, etc. dit, als oock het volgende, siet op den Koningh Iojakim (siet ond. vers 18.) die beschuldight wort van pracht, overdaet, onrechtveerdigheyt, gierigheyt, ende tyrannije.
margenootf
Levit. 19.13. Deuter. 24.14, 15. Habak. 2.9.
margenoot21
Hebr. met niet gerechtigheyt, D. met geene gerechtigheyt, ofte, sonder gerechtigheyt.
margenoot22
Hebr. met niet recht.
margenoot23
Ofte, sich dient van sijnen naesten, gebruyckende sijnen arbeyt, ofte, hen dvvingt te dienen. Vergel. onder 25.14. ende 27.7. ende 30. vers 8. ende 34.9.
margenoot24
Hebr. eygentlick vverck, ofte, arbeyt, D. arbeytsloon, als Num. 22.7. vvaerseggingen, of, voorseggingen, voor, loon der waerseggingen. siet wijders Lev. 19. vers 13. Iesa. 49.4. Ezech. 29.20.
margenoot25
Hebr. een huys der maten, D. sonderlinge ofte boven maten hoogh ofte groot. Vergel. Num. cap. 13. op vers 32.
margenoot26
Daer in men lucht kan scheppen, ofte, daer de wint kan door waeijen, D. wijde, luchtige.
margenoot27
And. die mijne vensteren voor sich daer uyt scheurt, ende dat met ceder beschoten is, ende bemaelt het met menie, etc. Verstaende dat Iojakim uyt Godts huys hebbe laten uytbreken, tot gerijf van sijn gebouw, wat hem beliefde, latende het daer na met allerleije verwen soo overstrijcken, dat men het niet konde mercken.
margenoot28
Sijn huys is over al gesoldert ende beschoten met cederen balcken ende plancken.
margenoot29
Hebr. gesalft, ofte, salvende, D. hy laet bestrijcken, bemalen ofte beschilderen.
margenoot30
Of, vermilioen, of purperblaeuvv, sommige meynen dat het eygentlick zy het Indisch blaeuvv, gemaeckt van Indische vveedt, of (als sommige schrijven) gewassen in ’t Indisch riet, ende in het Hebr. Schaschar genoemt, van een volck in Indien (Sasuri genoemt) van waer ’t soude komen. De sin is, Dat hy sijn huys met allerleije vreemde uytstekende kostelicke verwen ende schilderijen verciert heeft. Vergelijckt Ezech. 23.14. alwaer het selve Hebr. woort gevonden wort.
margenoot31
D. u Koninckrijck tegen Godts dreygementen vast ende bestandigh maken.
margenoot32
D. aldus, om strijt (als men spreeckt) boven uwen vader pronckt ende praelt met cederen gebouwen?
margenoot33
De vrome Koningh Iosias, als ond. vers 18.
margenoot34
D. bequamelick ende vrolick geleeft. siet Eccles. 3.13.
margenoot35
Als bov. vers 3.
margenoot36
Hebr. doe [was] hem goet, of, vvel: alsoo in’t volgende. Vergel. Ies. 3.10, 11. alwaer de Hebr. woordekens beteeckenende goet ende quaet, oock alsoo gebruyckt worden, voor vvel ende qualick gaen.
margenoot37
D. een bewijs ende vrucht van mijner ware kennisse?
margenoot38
Ofte, u gevvin.
margenoot39
Hebr. loop, als 2.Sam. 18.27. ende voorts aenloop, verstaet van gevvelt, overval, vertredinge, verpletteringe, als hier.
margenootf
Ier. 16.4, 5, 6.
margenoot40
Of, misbaer bedrijven, over sijnen doot. siet Genes. 23. op vers 2. ende van Iojakims vader, 2.Chron. 35. versen 24, 25.
margenoot41
Dit zijn formulieren, gebruycklick in’t beklagen eens verstorvenen.
margenoot42
D. men sal hem onbegraven, als een ezels aes, wech werpen.
margenootg
Ierem. 15.3.
margenooth
Ier. 36.30.
margenoot43
Buyten dit lant, in Babel, ofte onderweeghs, als hy na Babel gevoert wort. Vergel. 2.Reg. 24. op vers 6. ende 2.Chron. 36. op vers 6. ende onder 36.30.
margenoot44
Ghy dochter mijns volcks, D. ghy volck van Iuda.
margenoot45
Dese bergen waren in’t Noorden ende Noord-oosten van Canaan gelegen, na Assyrien toe.
margenoot46
Aen de Assyriers om hulpe: dit is spots wijse gesproken, als volght.
margenoot47
Hebr. geeft.
margenoot48
Of, overvaerten, T.w. de rivieren, die men passeeren moest na Egypten, dat d’Egyptenaers u te hulpe komen: Hebr. Abarim, dat sommige nemen voor ’t geberghte Abarim, waer van Num. 33. op vers 47.
margenoot49
’t Is te vergeefs, wil de Heere seggen, want beyde Assyriers ende Egyptenaers zijn van den Koningh van Babel t’onder gebracht, verwoest, ende machteloos gemaeckt. Vergel. bov. 2.36. Ezech. 16.26, 28. ende 23.7, 8.
margenoot50
Siet bov. 4. op vers 6.
margenoot51
Hebr. voorspoedigheden, ofte, gerustheden, D. ick waerschouwde u, doe het u noch seer wel gingh.
margenooti
Ierem. 5.23. ende cap. 7. versen 23, 24, 25, 26, 27, 28. ende 11.7, 8. ende 13.10, 11. ende 16.12. ende 17.23. ende 18.12. ende 19.15.
margenoot52
D. maniere van doen. Siet Genes. 6. op vers 12.
margenoot53
Zedert dat ick u tot mijn volck heb aengenomen, ende mijne wetten gegeven.
margenoot54
D. alle uwe geestlicke ende wereltlicke Regeerders sullen beschaemt staen in hare ydele inbeeldingen, raetslagen ende hope, etc. Die hen niet meer sullen stercken, als wanneer yemant van den wint meynt te leven. Vergel. Eccles. 1. op vers 14. Hos. 12.2. Anders, afvveyden, D. sy sullen verdwijnen, als roock voor den wint.
margenoot55
Priesters ende valsche Propheten, daermede ghy geboeleert hebt.
margenoot56
D. nu aldus praelt met gebouwen van cederen, die ghy van den Libanon haelt. Dit schijnt principalick te sien op des Koninghs huys, waer van in het volgende.
margenoot57
Als of de Heere seyde: U en sal gantsch geene genade noch gunst wedervaren van de Babyloniers, maer het contrarie, alsvolght. And. hoe gunstrijck, ofte, aengenaem sult ghy zijn? ofte, hoe sult ghy smeecken?
margenoot58
Hebr. Chonjahu: oock genoemt Iechonia. 1.Chron. c. 3. vers 16. ende Iojachin, 2.Reg. 24.6, 8.
margenoot59
D. noch soo lieven ende aengenamen jongelingh, met verscheyden weldaden van my verciert ende gekroont, ende van Davids zaet, dies sy meynden dat de successie ongetwijffelt soude zijn, ende datse van Babel geenen noot en hadden. siet gelijcke maniere van spreken Cant. 8.6. Hagg. 2.24.
margenoot60
Hier spreeckt Godt den Chonia selfs aen.
margenoot61
Dit kan men verstaen van de rechter hant, ofte, van Ierusalem, uyt het Konincklicke hof ende uyt Iudea, vermits sijne wechvoeringe na Babel, als volght.
margenoot62
U na het leven staen: als dickwils.
margenoot63
Hebr. sy hare ziele opheffen, D. begeerte, lust, verlangen na hebben. Siet Deut. 24. op vers 15. Psalm 24. op vers 4. alsoo onder 44.14.
margenoot64
Dit wort vraeghs wijse, als in des volcks name, voorgestelt, waer op Godts antwoort volght. ’t Blijckt dat men veel van hem gehouden heeft, van wegen sijne bevalligheyt.
margenoot65
Of, beelt, dat veracht is, ende in stucken behoort geslagen te worden, alsoo dat de stucken verstroyt worden. Van ’t Hebreeusch woort, beteeckenende eenen afgodt, of, afgodisch beelt, siet 1.Sam. 31. op vers 9. 2.Sam. 5. op vers 21.
margenoot66
Ofte, daer niet behaeghlicks in en is. Vergel. onder 48.38. Hos. 8.8.
margenoot67
D. kinderen, die hy soude mogen krijgen, ofte, gehadt heeft, (als eenige besluyten uyt Matth. 1.12.) hoewelse hem in’t Koninckrijcke niet en zijn gesuccedeert, als onder vers 30. te sien is.
margenoot68
Dit is Godts antwoort op de voorgaende vrage des volcks.
margenoot69
Teeckent het op ter gedachtenisse, als een gewis ende onwederroepelick besluyt Godts.
margenoot70
Chonia.
margenoot71
Hebr. geheel ontbloot, ofte, d’alder-ontblootste, T.w. van nakomelingen ofte successeurs, als sommige; ofte, als andere, van lant ende goet. in plaetse datse haer inbeelden, dat sijn zaet voor altoos soude regeeren. Siet hier van 1.Chron. 3. op vers 16.
margenoot72
Sommige gevoelen, dat na de Babylonische gevangenisse niet Salomons, maer Nathans (Salomons broeders) nakomelingen het regiment gehadt hebben. Andere verstaen dat Salathiel sijn eygen rechte sone door geboorte geweest is, doch Zerubbabel, die hem gevolght is na de gevangenisse, en is niet meer als een Vorst ofte Gouverneur geweest, als te sien is Hagg. 1.1. ende in het boeck Ezra, ende geensins Koningh, sittende op den throon Davids.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken