Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxxiij. Capittel.

Godt propheteert wijders, van Ierusalems inneminge, des volcks wechvoeringe, ende wederbrenginge uyt Babel, mitsgaders eenen saligen, vrolicken ende gerusten toestant, vers 1, etc. van de sendinge Christi, sijn eeuwigh ende vast Koninckrijck, Priesterdom, ende begenadight zaet, 14.

1

VOorts geschiedde des HEEREN woort ten tweeden mael tot Ieremia, als hy Ga naar margenoot1 noch in den voorhof der bewaringe was opgesloten, seggende:

2

Sooseyt de HEERE, die het Ga naar margenoot2 doet: de HEERE, die dat formeert, op dat hy het bevestige, HEERE is sijn naem:

3

Ga naar margenoot3 Roept tot my, ende ick sal u antwoorden: ende ick sal u bekent maken groote ende Ga naar margenoot4 vaste dingen, die ghy niet en weet.

4

Want soo seyt de HEERE, de Godt Israëls, van de huysen deser Ga naar margenoot5 stadt, ende van de huysen der Koningen van Iuda; die door de Ga naar margenoot6 wallen ende door het sweert zijn af gebroken:

5

Ga naar margenoot7 Daer zijnder [wel] Ga naar margenoot8 in gekomen om te strijden tegen de Chaldeen, maer ’t is om Ga naar margenoot9 die selve te Ga naar margenoot10 vullen met doode lichamen van menschen, die Ga naar margenoot11 ick verslagen hebbe in mijnen toorn ende in mijne grimmigheyt: ende Ga naar margenoot12 om

[Folio 50r]
[fol. 50r]

dat ick mijn Ga naar margenoot13 aengesicht van dese stadt verborgen hebbe, om alle Ga naar margenoot14 haerlieder boosheyt:

6

Siet ick sal Ga naar margenoot15 haer de Ga naar margenoot16 gesontheyt ende de genesinge doen rijsen, ende sal Ga naar margenoot17 haerlieden genesen: ende sal hen Ga naar margenoot18 openbaren overvloet van Ga naar margenoot19 vrede ende waerheyt.

7

Ende ick sal de Ga naar margenoota gevangenisse Iuda, ende de gevangenisse Israëls wenden, ende salse Ga naar margenootb Ga naar margenoot20 bouwen, als Ga naar margenoot21 in het eerste.

8

Ende ick salse reynigen van alle hare ongerechtigheyt, [met] dewelcke sy tegen my gesondight hebben: ende ick sal Ga naar margenootc vergeven alle hare ongerechtigheden, [met] dewelcke sy tegen my gesondight, ende [met] dewelcke sy tegen my overtreden hebben.

9

Ende Ga naar margenoot22 ’t sal my zijn tot eenen Ga naar margenoot23 vrolicken Ga naar margenoot24 name, tot eenen roem, ende tot eenen cieraet, by allen Heydenen der aerde, die al het goede sullen hooren, dat ick hen doe; ende sy sullen vreesen ende beroert zijn over al het goede, ende over alle den vrede, dien ick Ga naar margenoot25 haer Ga naar margenoot26 beschicke.

10

Alsoo seyt de HEERE; In dese plaetse, (daer ghy van Ga naar margenoot27 segget; Sy is woest, datter geen mensch noch geen beest in en is:) in de steden van Iuda, ende op de straten van Ierusalem, die [soo] verwoestet zijn, datter geen mensche, noch geen inwoonder, noch geen beest in en is, sal wederom gehoort worden,

11

Ga naar margenootd De stemme der vrolickheyt ende de stemme der blijdtschap, de stemme des bruydegoms ende de stemme der bruyt, de stemme der gener die seggen, Lovet den HEERE der Ga naar margenoot28 heyrscharen, want de HEERE is goet, want sijne goedertierenheyt is in eeuwigheyt; [de stemme] dergener die Ga naar margenoot29 lof aenbrengen ten huyse des HEEREN: want ick sal Ga naar margenoot30 de gevangenisse des lants wenden, Ga naar margenoot31 als in het eerste, seyt de HEERE.

12

Soo seyt de HEERE der heyrscharen, In dese plaetse, die [soo] woest is, datter geen mensch, selfs tot het vee toe, in en is, mitsgaders in alle der selver steden, Ga naar margenoot32 sullen wederom wooningen zijn van herderen, die de kudden doen Ga naar margenoot33 legeren.

13

In de steden van het geberghte, in de steden der leeghte, ende in de steden van het Zuyden, ende in den lande Benjamins, ende in de plaetsen rontom Ierusalem, ende in de steden van Iuda, sullen de kudden wederom onder de handen des Ga naar margenoot34 tellers doorgaen, seyt de HEERE.

14

Siet de dagen komen, spreeckt de HEERE; dat ick het Ga naar margenoote Ga naar margenoot35 goede woort Ga naar margenoot36 verwecken sal, dat ick Ga naar margenoot37 tot het huys Israëls, ende over het huys Iuda gesproken hebbe.

15

In die dagen, ende te dier tijt sal ick den David eene Ga naar margenootf Ga naar margenoot38 SPRUYTE der gerechtigheyt doen uytspruyten: ende hy sal Ga naar margenoot39 recht ende gerechtigheyt doen op aerden.

16

Ga naar margenoot40 In die dagen sal Iuda verlost worden, ende Ierusalem seker woonen: ende dese is die haer roepen sal, de Ga naar margenoot41 HEERE ONSE GERECHTIGHEYT.

17

Want soo seyt de HEERE: David en sal niet worden Ga naar margenoot42 afgesneden een man die op den throon des huyses Israëls sitte.

18

Oock en sal den Levitischen Priesteren, van voor mijn aengesichte niet worden afgesneden een man die brand-offer offere, ende spijs-offer aensteke, ende slacht-offer bereyde Ga naar margenoot43 alle de dagen.[kolom]

19

Ende des HEEREN woort geschiedde tot Ieremia, seggende:

20

Alsoo seyt de HEERE; Indien ghylieden mijn Ga naar margenoot44 verbont van den dagh, ende mijn verbont van de nacht, kondt vernietigen: soo dat dagh ende nacht niet en zijn op haren tijt:

21

Soo sal oock vernietight konnen worden mijn verbont met mijnen knecht David, dat hy geenen sone en hebbe, die op sijnen throon regeere: ende Ga naar margenoot45 met de Leviten de Priesteren, mijne dienaren.

22

Gelijck het heyr des hemels niet getelt, ende het zant der zee niet gemeten kan worden: alsoo sal ick vermenighvuldigen het zaet mijns knechts Davids, ende Ga naar margenoot46 de Leviten, die my dienen.

23

Voorts geschiedde des HEEREN woort tot Ieremia, seggende:

24

En hebt ghy niet Ga naar margenoot47 gesien, wat Ga naar margenoot48 dit volck Ga naar margenoot49 spreeckt? seggende; De Ga naar margenoot50 twee geslachten, die de HEERE verkoren hadde, die heeft hy nu verworpen: ja sy versmaden mijn volck, soo dat het geen volck Ga naar margenoot51 meer en is voor haerlieder aengesichte.

25

Soo seyt de HEERE; Indien mijn Ga naar margenoot52 verbont niet en is van dagh ende nacht: [Indien] ick de Ga naar margenoot53 ordeningen des hemels ende der aerde niet gestelt en hebbe:

26

Soo sal ick oock het zaet Iacobs ende mijns knechts Davids verwerpen, dat ick van sijnen zade niet en neme die daer Ga naar margenoot54 heerschen over het zaet Abrahams, Isaacs ende Iacobs: want ick sal haer gevangenisse wenden, ende my harer Ga naar margenootg ontfermen.

margenoot1
Siet bov. 32.2, 3.
margenoot2
T.w. het gene hy door my openbaert ende belooft, aengaende de herstellinge van Ierusalem ende sijne Kercke. siet Exo. 2. versen 14, 15. And. haer (Nam. Ierusalems ende sijner Kercke, waer van in ’t voorgaende ende volgende gesproken wort) maker diese formeert, ofte, haer formeerder, etc. den sin op een uyt komende.
margenoot3
D. bidt vyerighlick: ghy mijn volck, ofte, ghy Ieremia, die ghy hier gevangen sitt. siet Iob 36. op vers 13.
margenoot4
Die vast by my besloten, ja in mijnen raet als opgesloten zijn, ende daerom vast ende seker gaen. Vergel. Deut. 32.34.
margenoot5
Niet tegenstaende (wil de Heere seggen) dat de staet deser stadt ende harer inwoonderen soo elendigh sal zijn, datse buyten alle menschelicke apparentie van herstellinge sal wesen, nochtans sal ickse herstellen als volght, vers 6.
margenoot6
D. die haest ende sekerlick sullen afgebroken worden, als de Chaldeen van hare opgeworpene wallen of bolwercken door krijghs-middelen, ende gewapender hant (vergel. Ezech. 26.9.) de stadt sullen hebben ingenomen. Vergel. bov. 32. op vers 24. And. tot de wallen, ende tot het sweert, D. de huysen die afgebroken zijn, om bolwercken daer van tegen den vyant te maken, ende tegenweer daer uyt te doen.
margenoot7
T.w. seyt de HEERE, uyt vers 4.
margenoot8
In de stadt Ierusalem, om die tegen de belegeraers te beschermen, gelijck men tegen tijt van belegeringe de hooftsteden met kloecke krijghslieden pleeght te vervullen.
margenoot9
Chaldeen, die niet en soecken als te dooden ende te moorden. Andere verstaen, de huysen, D. (soo sy verklaren) huysgesinnen, waer van in’t voorgaende vers.
margenoot10
D. te verzadigen, datse haren moedt koelen doort ’t ombrengen der Ioden. Aengaende sulcken gebruyck des woorts vervullen, vergel. Exod. 15.9. Iob 16.10. met de aenteeck.
margenoot11
Door het sweert der Chaldeen verslaen sal, in plaetse dat sy de Chaldeen (om soo te spreken) tegen mijnen danck meynen te verslaen.
margenoot12
And. om welcker (T.w. huysgesinnen) alle boosheyt ick mijn aengesicht van dese stadt verbergen hebbe.
margenoot13
Siet Deut. 31. op vers 17.
margenoot14
Der inwoonderen.
margenoot15
Der stadt Ierusalem, ende mijne Kercke.
margenoot16
Ofte, een pleyster ende medicijne opleggen. siet bov. cap. 30. versen 13, 17.
margenoot17
De inwoonders van Ierusalem, ende leden mijner Kercke.
margenoot18
Onvoorsiens, ende daer het buyten alle hope scheen te zijn.
margenoot19
Door den Messiam. Vergel. Ioan. 1. vers 17. And. eene bestandige, vaste, ofte, gewisse vrede.
margenoota
Ierem. 32.44.
margenootb
Ierem. 24.6. ende 31.4.
margenoot20
Siet bov. 31.28.
margenoot21
Ofte, in den beginne: alsoo vers 11. D als te voren.
margenootc
Ierem. 31.34.
margenoot22
Of, sy, Nam. Ierusalem, ende mijne Kercke.
margenoot23
Hebr. naem der vrolickheyt, D. die my seer aengenaem zy ende verheuge.
margenoot24
Vergel. Deut. cap. 26. vers 19. met de aenteeck.
margenoot25
Ierusalem, mijner Kercke.
margenoot26
Hebr. make, doe.
margenoot27
Als bov. 32.43.
margenootd
Ierem. 7.34.
margenoot28
Siet 1.Reg. 18. op vers 15.
margenoot29
Ofte, danksegginge, lof-offer, danck-offer.
margenoot30
Of, de gevangene des lants doen weder keeren: alsoo ond. vers 26. ende elders dickwils.
margenoot31
D. dat sy uyt de gevangenisse weder gekomen zijnde, vredelick in dit lant woonen, als te voren. Vergel. vers 7.
margenoot32
Hebr. sal een wooninge zijn, etc.
margenoot33
Ofte, neder liggen. Een teecken van vredigen toestant ende welbestelde regeeringe in den lande, als oock het volgende. Vergelijckt bov. 31.24.
margenoot34
D. des vertienders, die het tiende schaep, of geyte, met de roede sloegh, ende den Heere afsonderde. Siet hier van Levit. 27. op vers 32. ende Ezech. 20. op vers 37.
margenoote
Ierem. 29.10.
margenoot35
D. genadige ende zegenrijcke belofte van Christo, in welcken alle beloften ja ende amen zijn, 2.Cor. 1.20.
margenoot36
Ofte, bevestigen, daer stellen, D. houden, als wy spreken.
margenoot37
Ofte, over, van.
margenootf
Ierem. 23.5.
margenoot38
Siet boven 23. op vers 5.
margenoot39
Als een Koningh. siet bov. 23. vers 5.
margenoot40
Siet boven 23. op vers 6.
margenoot41
T.w. de Heere Christus, die sijne Kercke sal roepen, T.w. uytwendighlick door de Predicatie des Euangeliums, ende inwendighlick door de krachtige werckinge sijns Heyligen Geestes, ende sijn genaden-werck in haer voltrecken tot den eynde toe. Siet boven 23. op vers 6.
margenoot42
Siet 1.Reg. 2. op vers 4. Met dese ende de volgende woorden, die van den staet des Ouden Testaments, (belangende het Koninckrijcke ende Priesterdom) ontleent zijn, wort (als elders) te kennen gegeven de bestandigheyt ende onveranderlickheyt des Koninckrijcks ende Priesterdoms onses Heeren Iesu Christi. Siet Luce cap. 1. versen 32, 33. Hebr. cap. 7. versen 1, 2, 3, 11, 12, 15, 16, 17, 24, 28, etc. die daer en boven onder sich heeft, niet alleen de Herders ende Leeraers sijner Kercke, maer oock alle der selver leden, die hy alle tot Koningen ende Priesters gemaeckt heeft, daerom oock sijne Kercke een Konincklick Priesterdom genoemt wort. siet 1.Petr. 2.5, 9. Apoc. 1.6. ende c. 5. vers 10. Item, Rom. 12.1. Hebr. 13.15, 16.
margenoot43
D. voor altoos.
margenoot44
D. de ordre, die ick op de beurten ende het gevolgh van dagh ende nacht gestelt hebbe. Vergelijckt Gen. 8.22. Psal. 89. versen 37, 38. ende 119. versen 89, 90, 91. ende boven 31.35, 36.
margenoot45
Verstaet hier by, het verbont met, etc.
margenoot46
And. der Leviten, T.w. zaet.
margenoot47
D. gemerckt, ofte, gehoort.
margenoot48
T.w. de spottische Ioden, die Godts beloften verachteden, ende tegen sijne oordeelen murmureerden: of, (als sommige) de godtloose Chaldeen ende andere Heydenen, op dewelcke sy specialick de laetste woorden deses verskens duyden.
margenoot49
Hebr. spreken: als dickwils.
margenoot50
Iuda ende Israël: van welcken boven gesproken is. Andre verstaen Iuda ende Benjamin.
margenoot51
Ofte, weder en sal worden: om datse soo geringh ende elendigh waren, datter na haer oordeel geen hope en was van herstellinge, sulcks datter geen andere reeckeninge op te maken en was, als datse souden vergaen ende te niete worden. Vergel. onder cap. 48. versen 2, 42.
margenoot52
Siet op vers 20. Dese dingen wederhaelt Godt tot oprichtinge ende versterckinge sijner geloovigen, willende seggen, hoe seer oock dese sake buyten alle menschelicke apparentie mochte zijn, datse nochtans soo weynigh soude feylen, als het gevolgh van dagh ende nacht op malkanderen, etc.
margenoot53
Siet bov. 31.35, 36.
margenoot54
Dit is wel eerst vervult in Zerubbabel ende andere volgende Regenten van Davids geslachte, maer principalick ende geestelick in onsen Heere Iesu Christo, Davids Spruyte, ende den eeuwigen Koningh sijner Kercke.
margenootg
Ierem. 31.20.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken