Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxxix. Capittel.

Ierusalem wort van de Chaldeen ingenomen, vers 1, etc. Zedekia gevangen, ende geblint, syne sonen ende alle Edele van Iuda, gedoot, de stadt verbrant, het voornaemste volck wech gevoert, 5. Nebucadrezars last van Ieremia, 11. volgens dien wort hy uyt de gevangenisse verlost, 13. Godts belofte aen Ebed-Melech, 15, etc.

1

IN den Ga naar margenoota negenden jare van Zedekia, Koningh van Iuda, in de tiende maent, quam Nebucadrezar, de Koningh van Babel, ende al sijn heyr, Ga naar margenoot1 tegen Ierusalem, ende sy belegerdense.

2

In den elfsten jare van Zedekia, in de vierde maent, op den negenden der maent, wert de stadt Ga naar margenoot2 doorgebroken.

3

Ende alle Vorsten des Koninghs van Babel togen henen in, ende Ga naar margenoot3 hielden by de Ga naar margenoot4 middelste poorte: [naemlick] Nergal-Sarezer Ga naar margenoot5 Samgar-Nebu, Sarsechim Ga naar margenoot6 Rab-Saris; Nergal-Sarezer Ga naar margenoot7 Rab-Mag, ende alle de Ga naar margenoot8 overige Vorsten des Koninghs van Babel.

4

Ende het geschiedde, als Zedekia, de Koningh van Iuda, ende alle de krijghslieden hen sagen, soo vloden sy, ende togen by nacht uyt de stadt, [door] den wegh Ga naar margenoot9 van des Koninghs hof, door de Ga naar margenoot10 poorte tusschen de twee mueren: ende Ga naar margenoot11 hy toogh uyt [door] den wegh des Ga naar margenoot12 vlacken velts.

5

Doch het heyr der Chaldeen jaeghdese achter na; ende sy achterhaelden Zedekia in de vlacke velden van Iericho, ende Ga naar margenoot13 vingen hem, ende brachten hem opwaerts tot Nebucadnezar den Koningh van Babel na Ga naar margenoot14 Ribla, in den lande van Hamath: die sprack Ga naar margenoot15 oordeelen tegen hem uyt.

6

Ende de Koningh van Babel Ga naar margenoot16 slachtede de sonen van Zedekia te Ribla voor sijne oogen: oock slachtede de Koningh van Babel alle Ga naar margenoot17 Edelen van Iuda.

7

Ende hy Ga naar margenoot18 verblindde de oogen van Zedekia, ende bondt hem met twee kopere ketenen, om hem na Babel te voeren.

8

Ende de Chaldeen verbrandden het huys des Koninghs ende de Ga naar margenoot19 huysen des volcks met vyer: ende sy braken de mueren van Ierusalem af.

9

Het overige nu des volcks, die in de stadt waren overgebleven, ende de afvallige die tot Ga naar margenoot20 hem gevallen waren, met het overige des volcks, die over gebleven waren, voerde Nebuzaradan, de Overste der Ga naar margenoot21 Trauwanten, gevangelick [na] Babel.

10

Maer van den volcke, die arm waren, die niet met allen en hadden, liet Nebuzaradan, de Overste der Trauwanten, [eenige] overigh in den lande Iuda: ende hy Ga naar margenoot22 gaf hen te dien dage wijngaerden ende ackers in.

11

Maer van Ga naar margenoot23 Ieremia hadde Nebucadrezar, de Koningh van Babel, bevel gegeven Ga naar margenoot24 in de hant van Nebuzaradan, den Oversten der Trauwanten, seggende:

12

Neemt hem, ende Ga naar margenoot25 stelt uwe oogen op hem, ende en doet hem niet quaets: maer gelijck als hy tot u Ga naar margenoot26 spreken sal, alsoo doet met hem.

[Folio 53r]
[fol. 53r]

13

Soo sondt Nebuzaradan, de Overste der trauwanten, mitsgaders Nebuschasban Ga naar margenoot27 Rab-saris, ende Nergal Sarezer Rab-Mag, ende alle de Overste des Koninghs van Babel:

14

Sy sonden dan henen ende namen Ieremia uyt den Ga naar margenoot28 voorhove der bewaringe, ende gaven hem over aen Ga naar margenoot29 Gedalia, den sone Ahikams, des soons Saphans, dat hy hem henen uyt brachte na huys: alsoo Ga naar margenoot30 bleef hy in het midden des volcks.

15

Het woort des HEEREN was oock tot Ieremia geschiet, als hy in den voorhove der bewaringe besloten was, seggende:

16

Gaet henen, ende spreeckt tot Ebedmelech den moorman, seggende; Soo seyt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls; Siet ick sal mijne woorden Ga naar margenoot31 brengen over dese stadt, ten quade ende niet ten goede: ende sy sullen te dien dage Ga naar margenoot32 voor u aengesichte zijn.

17

Maer ick sal u te dien dage redden, spreeckt de HEERE: ende ghy en sult niet over gegeven worden in de hant der mannen, voor welcker aengesichte ghy vreest.

18

Want ick sal u Ga naar margenoot33 sekerlick bevrijden, ende ghy en sult door het sweert niet vallen: maer ghy sult uwe Ga naar margenoot34 ziele tot eenen buyt hebben; om dat ghy op my Ga naar margenoot35 vertrouwt hebt, spreeckt de HEERE.

margenoota
2.Reg. 25.1. Ierem. 52.4.
margenoot1
Of, by, tot, D. (als men nu seyt) voor Ierusalem.
margenoot2
Vergel. 2.Reg. cap. 25. vers 4. ende ond. 52.7. Verstaet den uytersten muer van de stadt.
margenoot3
Hebr. saten, setteden sich, of, bleven. D. sy hielden stil, bleven daer staen, T.w. by, ofte, voor de poorte van den middelmuer, die de bovenste stadt van de onderste onderscheydde.
margenoot4
Hebr. poorte des middens.
margenoot5
Dit vertalen sommige, Thresorier, of, Schatmeester: ’t welcke andere duyden op Sarezer.
margenoot6
D. opperste kamerlingh. ofte, hovelingh, D. hoofmeester, als eenige meynen.
margenoot7
D. Velt-maerschalck, ofte, Velt-overste, als andere. Vergel. ond. vers 13.
margenoot8
Hebr. al het overblijfsel, D. hier, alle de andere, de gantsche reste.
margenoot9
Die aen, of, by des Koninghs hof was. Vergel. 2.Reg. 9. op vers 27.
margenoot10
Siet 2.Reg. 25. op vers 4.
margenoot11
N. de Koningh.
margenoot12
Of, der woestijne: dese woestijne, ofte, dese vlacke velden, waren gelegen tusschen Ierusalem ende Iericho, ofte de Iordane. Siet 2.Sam. cap. 15. op vers 23. ende hier het volgende vers.
margenoot13
Siet van het Hebr. woort bov. 36. op vers 26. hoewel het hier oock slechtlick kan worden overgeset, ende sy namen hem, etc. doch sulcks is in dese materie soo veel als by ons, sy vingen hem.
margenoot14
Siet 2.Reg. 23. op vers 33.
margenoot15
Of, vonnissen, in’t getal van velen, waer voor 2.Reg. 25. vers 6. oordeel, in het getal van eenen staet. siet de aenteeck. aldaer, ende vergel. bov. c. 1. vers 16. en 4.12. alsoo ond. 52.9.
margenoot16
D. liet slachten.
margenoot17
Hebr. witte. siet Neh. 2. op vers 16.
margenoot18
Of, hy maeckte blint: doende de oogen hem uytsteken, ofte immers alsoo bederven, dat hy blint was: gelijck men houdt, dat noch hedensdaeghs eenige natien in het Oosten den gevangenen in de oorloge de oogen wel bederven, ende het gesichte gantsch benemen, sonder de oogen uyt te steken.
margenoot19
Hebr. het huys: D. de huysen der ingesetenen, doch principalick der Grooten. Siet 2.Reg. 25. op vers 9.
margenoot20
Die tot den Koningh van Babel, of, desen Nebuzaradan waren over gegaen, ofte, over gevallen. siet 2.Reg. 25.11.
margenoot21
Siet Genes. 37. op vers 36.
margenoot22
Om te bouwen.
margenoot23
Van wiens Prophetien de Koningh sonder twijffel, door de overloopers ofte andersins, vernomen hadde. Vergel. ond. 40.2, 3, etc.
margenoot24
Dit kan men verstaen van schriftelicken last ofte commissie, ofte slechtelick nemen voor, door, ofte, aen, hem.
margenoot25
D. draeght sorge voor hem, past wel op hem. siet boven cap. 24. op vers 6.
margenoot26
D. van u begeeren sal.
margenoot27
Siet van dese namen bov. op vers 3.
margenoot28
Siet boven 38. vers 28. maer naderhant wert hy gehaelt uyt het midden der gevangenen, die op den wegh waren om na Babel gevoert te worden.
margenoot29
Siet 2.Reg. 25. op vers 22.
margenoot30
Ofte, woonde, verkeerende onder den volcke, ende woonende in sijn eygen huys, want hy daer na eerst tot Gedalia te Mizpa gekomen is. siet ond. c. 40. versen 4, 5, 6. alwaer verhaelt wort, dat Ieremia, om dat hy sich tot Gedalia noch niet en hadde begeven, met andere gevangene al een stuck weeghs was wech gevoert.
margenoot31
Dat ick gedreyght ende voorseyt hebbe, sal ick volbrengen.
margenoot32
D. mijne woorden sullen vervult worden voor uwe oogen, dat ghy het aensiet.
margenoot33
Hebr. bevrijdende bevrijden.
margenoot34
Dat is, leven, als bov. 38.2.
margenoot35
Dat ick u soude beschermen tegen alle de vyanden van mijnen knecht Ieremia, dien ghy om mijnent wille hebt by gestaen ende verlost uyt sijnen noot. Siet boven cap. 38. versen 7, 8, etc.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken