Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xliiij. Capittel.

Ieremia stelt den volcke in Egypten voor oogen, de voorgaende sonden ende straffen van Iuda, vers 1, etc. propheteert haer van gelijcken het verderf in Egypten, 11. Der Ioden vertwijfelde obstinaetheyt tegen dese Prophetie, 15. waer over de Propheet haer ander mael swaerlick dreyght, ende tot een teecken voorseyt, wat den Koningh van Egypten sal over komen, 20.

[Folio 54v]
[fol. 54v]

1

HEt Ga naar margenoot1 woort, dat tot Ieremia geschiedde, aen alle de Ioden, die in Egyptenlant woonden: die te Ga naar margenoot2 Migdol woonden, ende te Ga naar margenoot3 Thachpanhes, ende te Ga naar margenoot4 Noph, ende in den lande Ga naar margenoot5 Pathros, seggende:

2

Alsoo seyt de HEERE der Ga naar margenoot6 heyrscharen de Godt Israëls; Ghy hebbet gesien al het Ga naar margenoot7 quaet, dat ick gebracht hebbe over Ierusalem, ende over alle steden van Iuda: ende siet sy zijn eene woestheyt te desen dage; ende niemant en woont daer inne:

3

Van wegen hare boosheyt, die sy gedaen hebben om my te tergen, gaende om te roocken, [ende] anderen goden te dienen, die sy niet en kenden; sy, ghy, noch uwe vaders.

4

Ende ick hebbe tot u gesonden alle mijne knechten de Propheten, Ga naar margenoot8 vroegh op zijnde ende sendende, om te seggen: En doet Ga naar margenoot9 doch dese grouwelicke sake niet, die ick hate.

5

Maer sy en hebben niet gehoort, noch hare oore geneyght om haer van hare boosheyt te bekeeren: datse anderen goden niet en roockten.

6

Daerom is mijne grimmigheyt ende mijn toorn Ga naar margenoota uytgestort, ende heeft gebrant in de steden van Iuda, ende in de straten van Ierusalem: soo datse tot eensaemheyt [ende] tot verwoestinge geworden zijn, gelijck het is te desen dage.

7

Ende nu, soo seyt de HEERE, de Godt der heyrscharen, de Godt Israëls; Waerom doet ghy [sulck] een groot Ga naar margenoot10 quaet tegen uwe Ga naar margenoot11 zielen, Ga naar margenoot12 op dat ghy u den man ende de vrouwe, het Ga naar margenoot13 kindeken ende den zuygelingh uyt het midden van Iuda uytroeijet? op dat ghy u geen overblijfsel over en latet?

8

Tergende my door de wercken uwer handen, roockende anderen goden in het lant van Egypten, alwaer ghy gekomen zijt om daer als vreemdelingen te verkeeren: op dat ghy Ga naar margenoot14 u selven uytroeijet, ende op dat ghy wordet tot eenen vloeck, ende tot eene smaetheyt onder alle volcken der aerde?

9

Hebbet ghy vergeten de Ga naar margenoot15 boosheden uwer vaderen, ende de boosheden der Koningen van Iuda, ende de boosheden harer wijven, ende uwe boosheden, ende de boosheden uwer wijven; die Ga naar margenoot16 sy gedaen hebben in den lande van Iuda, ende in de straten van Ierusalem?

10

Sy en zijn tot op desen dagh [noch] niet Ga naar margenoot17 verbrijselt [van herten:] ende sy en hebben Ga naar margenoot18 niet gevreest, nochte gewandelt in mijne wet, ende in mijne insettingen, die ick voor u-lieder aengesichte, ende voor ’t Ga naar margenoot19 aengesichte uwer vaderen gegeven hebbe.

11

Daerom, soo seyt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls; Siet Ga naar margenootb ick sal mijn Ga naar margenoot20 aengesichte tegen u-lieden stellen, ten quade, ende om gantsch Iuda uyt te roeijen.

12

Ende ick sal het overblijfsel van Iuda wech nemen, die hare Ga naar margenoot21 aengesichten gestelt hebben om in Egyptenlant te gaen, om aldaer als vreemdelingen te verkeeren; ende sy sullen alle in Egyptenlant verteert worden, door ’t Ga naar margenootc sweert sullen sy vallen, door den honger sullen sy verteert worden, van den kleynsten tot den grootsten toe; door ’t sweert ende door den honger sullen sy sterven: ende sy sullen worden tot eene Ga naar margenoot22 vervloeckinge, tot eene ontsettinge, ende tot eenen vloeck, ende tot eene smaetheyt.

13

Want ick sal besoeckinge doen over de gene die in Egyptenlant woonen, gelijck als ick besoeckinge gedaen hebbe over Ierusalem; door ’t sweert, door den honger, ende door de pestilentie.

14

Soo dat het overblijfsel van Iuda, die in Egyptenlant gekomen zijn om aldaer als [kolom] vreemdelingen te verkeeren, geenen en sal hebben die Ga naar margenoot23 ontkome ofte over blijve: te weten om weder te keeren in den lande Iuda, Ga naar margenoot24 waer na hare ziele verlanght weder te keeren om aldaer te woonen; maer sy en sullender niet weder keeren; behalven die Ga naar margenoot25 ontkomen sullen.

15

Doe antwoordden aen Ieremia, alle de mannen, die wisten dat hare wijven anderen goden roockten; ende alle de wijven die daer stonden, zijnde eenen grooten hoop: mitsgaders al het volck, die in Egyptenlant, in Pathros, woonden, seggende:

16

Aengaende het woort, dat ghy tot ons in des HEEREN name gesproken hebt; wy en sullen na u niet hooren.

17

Maer wy sullen Ga naar margenoot26 gantschlick doen al het Ga naar margenoot27 gene dat Ga naar margenoot28 uyt onsen monde is uytgegaen; roockende Ga naar margenootd Ga naar margenoot29 Melecheth des hemels, ende haer dranck-offeren offerende, gelijck als wy gedaen hebben, wy, ende onse vaders, onse Koningen, ende onse Vorsten, in de steden van Iuda, ende in de straten van Ierusalem: doe wierden wy met broot verzadight, ende waren Ga naar margenoot30 vrolick, ende en Ga naar margenoot31 sagen geen quaet.

18

Maer van doe af, dat wy opgehouden hebben Melecheth des hemels te roocken, ende haer dranck-offeren te offeren, hebben wy van alles gebreck gehadt, ende zijn door het sweert ende door den honger verteert.

19

Oock wanneer wy Melecheth des hemels roocken, ende haer dranck-offeren offeren; maken wy haer gebeeldde Ga naar margenoot32 koecken, om haer Ga naar margenoot33 af te beelden, ende offeren wy haer dranck-offeren, Ga naar margenoot34 sonder onse mannen?

20

Doe sprack Ieremia tot al het volck; tot de mannen, ende tot de wijven, ende tot al het volck, die hem Ga naar margenoot35 sulcks geantwoort hadden, seggende:

21

Het roocken dat ghylieden in de steden van Iuda ende in de straten van Ierusalem geroockt hebt, ghy, ende uwe vaderen, uwe Koningen ende uwe Vorsten, ende het volck des lants, en heeft de HEERE daer aen niet gedacht, ende Ga naar margenoot36 en is het [niet] in sijn herte op gekomen?

22

Soo dat het de HEERE niet meer en konde verdragen; van wegen de boosheyt uwer handelingen, van wegen de grouwelen die ghy dedet: daerom is u lant geworden tot eene woestheyt, ende tot Ga naar margenoot37 ontsettinge, ende tot eenen vloeck, datter niemant in en woont, gelijck het is te desen dage:

23

Van wegen dat ghy geroockt hebt, ende dat ghy tegen den HEERE gesondight hebt, ende des HEEREN stemme niet gehoorsaem en zijt geweest, ende in sijne wet, ende in sijne insettingen, ende in sijne getuygenissen niet en hebt gewandelt, daerom is u dit quaet wedervaren, gelijck het is te desen dage.

24

Voorts seyde Ieremia tot al het volck, ende tot alle de wijven: Hooret des HEEREN woort, ghy gantsch Iuda, die in Egyptenlande zijt.

25

Soo spreeckt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls, seggende; [Aengaende] u ende uwe wijven, Ga naar margenoot38 sy hebben doch met uwen monde gesproken, ende ghy hebt’et met uwe handen Ga naar margenoot39 vervult, seggende; Wy sullen onse geloften, die wy belooft hebben, Ga naar margenoot40 gantschelick houden, roockende Melecheth des hemels, ende haer dranck-offeren offerende: [nu] Ga naar margenoot41 sy hebben uwe geloften Ga naar margenoot42 volkomelick bevestight, ende uwe geloften Ga naar margenoot43 volkomelick gehouden.

26

Daerom hooret des HEEREN woort, ghy gantsch Iuda, die in Egyptenlande woonet: siet ick sweere by mijnen grooten Name, seyt de HEERE, soo mijn

[Folio 55r]
[fol. 55r]

naem met den mont eeniges Ga naar margenoot44 mans van Iuda in gantsch Egyptenlant meer sal genoemt worden, die segge, [Soo waerachtigh als] de Heere HEERE leeft Ga naar margenoot45!

27

Siet ick sal over hen Ga naar margenoote Ga naar margenoot46 waken ten quade, ende niet ten goede: ende alle Ga naar margenoot47 mannen van Iuda, die in Egyptenlant zijn, sullen door het sweert ende door den honger verteert worden, tot datse ten eynde zijn:

28

Maer die Ga naar margenoot48 van den sweerde ontkomen, sullen uyt Egyptenlant weder keeren in ’t lant van Iuda, Ga naar margenoot49 weynigh in getale: ende het gantsche overblijfsel van Iuda, die in Egyptenlant gekomen Ga naar margenoot50 zijn, om aldaer als vreemdelingen te verkeeren, sullen Ga naar margenoot51 weten, wiens woort bestaen sal, Ga naar margenoot52 het mijne of het hare.

29

Ende Ga naar margenoot53 dit sal u-lieden het teecken zijn, spreeckt de HEERE, dat ick in dese plaetse Ga naar margenoot54 over u besoeckinge sal doen: op dat ghy wetet, dat mijne woorden Ga naar margenoot55 sekerlick over u bestaen sullen ten quade.

30

Alsoo seyt de HEERE, Siet ick sal Pharao Ga naar margenoot56 Hophra, den Koningh van Egypten, geven in de hant sijner vyanden, ende in de hant der gener die sijne Ga naar margenoot57 ziele soecken: gelijck als ick Zedekia, den Koningh van Iuda, gegeven hebbe in de hant Nebucadrezars des Koninghs van Babel, sijns vyants, ende die sijne ziele sochte.

margenoot1
Namelick, des Heeren.
margenoot2
Siet Exod. 14.2.
margenoot3
Als bov. 43.7.
margenoot4
Siet Ies. 19.13.
margenoot5
Siet Gen. 10. op vers 14.
margenoot6
Siet 1.Reg. 18. op vers 15.
margenoot7
Der straffe.
margenoot8
Siet bov. 7. op vers 13.
margenoot9
Hebr. de sake deses grouwels.
margenoota
Ierem. 7.20. ende 42.18.
margenoot10
Der schult, D. sonde.
margenoot11
Dat is, tot u eygen verderf, tegen u selven, tegen u leven, etc. Vergelijckt Num. 16. op vers 38.
margenoot12
Dit alles, wil de Heere seggen, sult ghy veroorsaken door dese uwe boosheyt, ghy draeght u anders niet, als of ghy selfs lust daer toe haddet, om u sulcks op den hals te halen: alsoo in ’t volgende. Vergel. bov. 18. op vers 16.
margenoot13
Siet van het Hebr. woort Psal. 8. op vers 3.
margenoot14
Ofte, u-lieden [allen overblijfsel] uytroeijet.
margenoot15
And. quaden, D. plagen. alsoo in’t volgende. Doch vergel. het volgende vers.
margenoot16
Namel. de vaders, Koningen, etc. And. de plagen, die sy (de vyanden) geoeffent hebben in u lant, het quaet dat sy daer bedreven hebben.
margenoot17
D. sy en zijn niet vermorwt, noch gebroken van herten, sy hebben geen hertelick berouw ende leetwesen gehadt, noch om genade gebeden. siet Ps. 51. op vers 19.
margenoot18
Vergel. Prov. cap. 28. op vers 14. ende bov. 3.8.
margenoot19
D. die ick u ende uwen vaderen klaerlick ende in ’t openbaer voorgeleyt hebbe, op dat ghy uwen wandel daer na soudet richten.
margenootb
Ierem. 21.10. Amos 9.4.
margenoot20
T.w. mijn toornigh aengesichte: als of Godt seyde: Gelijck sy haer aengesicht hartneckighlick stellen tegen alle mijne geboden, alsoo sal ick mijn aengesichte tegen haer stellen tot haren verderve. Vergel. Lev. 17. op vers 10. en Psal. 21. op vers 10.
margenoot21
Siet boven 42. op vers 15.
margenootc
Ierem. 42.15, 16, 17, 22.
margenoot22
Siet boven 42. op vers 18.
margenoot23
Hebr. geenen ontkomenen ofte overgeblevenen, als boven cap. 42. vers 17.
margenoot24
Hebr. waer na sy hare ziele opheffen. siet bov. cap. 22. op vers 27.
margenoot25
Hebr. de ontkomene, T.w. eenige vrome, die tegen haren danck in Egypten gevoert zijn: of, andersins, die’t Godt sal believen genadelick te bekeeren ende over te laten, om getuygen te zijn van de waerheyt deser sijner Prophetien. Vergel. onder vers 28.
margenoot26
Ofte, sekerlick, Hebr. doende doen.
margenoot27
Hebr. woort, dingh, sake.
margenoot28
D. wy sullen onse geloften volbrengen. siet Num. 30.2. Iudic. 11.36. ende onder vers 25.
margenootd
Ierem. 7.18.
margenoot29
Siet bov. 7. de aenteeck. op vers 18.
margenoot30
Hebr. goet, D. vrolick. siet Iudic. cap. 16. op vers 25.
margenoot31
D. ons en wedervoer geen ongeluck ofte tegenspoet. siet Iob 7. op vers 7.
margenoot32
Siet bov. 7. op vers 18.
margenoot33
T.w. curieuslick ende met moeyte. ’t Hebr. woort beteeckent eygentlick smerte ende verdriet aen doen: waer van voorts de afgodische beelden den naem hebben, om dat sy de menschen in smerte ende verdriet brengen: (siet 1.Sam. c. 31. op vers 9. ende 2.Sam. 5. op vers 21.) ende wijders ’t woort, dat hier staet, genomen wort voor curieuslick afbeelden, ende tot eenen afgodt formeeren. Vergel. Iob c. 10. op vers 8. And. om haer te vereeren, Item, tot verdriet, bekommernisse, ende voorts tot medelijden te bewegen.
margenoot34
D. sonder wille ende consent, of, geselschap ende hulpe onser mannen: als of haer dat verschoonen konde: door hare mannen, verstaet hare echte mannen, als versen 15, 25.
margenoot35
Hebr. een, ofte, het woort.
margenoot36
D. en heeft hy het niet ter herten genomen, soo dat hy u daerom dus swaerlick gestraft heeft? Vergel. bov. cap. 7. op vers 31.
margenoot37
Siet boven 18. op vers 16.
margenoot38
De wijven. siet bov. vers 15. etc. Als of de Heere seyde: Ghy zijt deser sake t’samen wel eens, de een seyt het, de ander doet het, ghy helpt malkanderen. Anders, Ghy ende uwe wijven, ghy hebbet, etc.
margenoot39
D. metter daet volbracht.
margenoot40
Hebr. doende doen, D. sonder faute in ’t werck stellen, volbrengen.
margenoot41
Uwe wijven.
margenoot42
Hebr. bevestigende bevestight. Siet boven 35.14. met de aenteeck.
margenoot43
Hebr. doende gedaen.
margenoot44
D. menschen. siet Iob cap. 12. op vers 10. alsoo in ’t volgende vers.
margenoot45
Een afgebroken reden in ’t eedtsweeren gebruyckelick. siet Deut. cap. 1. op vers 35.
margenoote
Ierem. 31.28.
margenoot46
Of, wacker zijn. siet bov. 1.11, 12.
margenoot47
Hebr. alle man. siet bov. 4. op vers 3.
margenoot48
Hebr. ontkomene des sweerts.
margenoot49
Hebr. lieden van getal. siet Genes. 34. op vers 30. ende vergel. boven vers 14.
margenoot50
And. waren, verstaende de ontkomene.
margenoot51
D. ervaren, vernemen, ondervinden. alsoo in het volgende vers.
margenoot52
Hebr. van my of van hen, D. dat van my is uyt gegaen, of het gene dat van hen is uyt gegaen.
margenoot53
Dat in’t volgende vers verhaelt wort.
margenoot54
D. u straffen sal. siet Gen. 21. op vers 1.
margenoot55
Hebr. bestaende, ofte, oprijsende bestaen sullen.
margenoot56
By de Heydensche schrijvers genoemt Apries, by andere Vaphres. Dese was een kints kint van Pharao Necho, als Herodotus, in sijn tweede boeck betuyght
margenoot57
Die na sijn leven staen. siet Exod. 4. op vers 19. 2.Sam. 4. op vers 8. Herodotus schrijft dat hy van sijnen eygenen onderdaen, Amasis, overwonnen zijnde, ten laetsten den Egyptenaren, die tegen hem waren opgestaen, zy overgelevert, ende van haerlieden verworght. Eenige meynen dat desen Apries den Propheet Ieremia heeft laten ombrengen, misschien om dese Prophetie, ende ter begeerte deser booser Ioden, dien hy hem mach hebben overgelevert om te steenigen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken