Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ix. Capittel.

Godt geeft ses mannen last om sijne wrake binnen Ierusalem uyt te voeren, vers 1. De heerlickheyt des Heeren wijckt tot den dorpel des Tempels, 3. Godt gebiedt eenen man, in linnen gekleet, alle vrome eerst met een seker teecken te teeckenen, 4. den anderen, datse al de reste sullen verdelgen, 5. welcks beschickt zijnde, ontstelt sich de Propheet grootelicks, 8. ontfanght daer op Godts antwoort, 9. De man in linnen gekleet, rapporteert de verrichtinge sijner commissie, 11.

1

DAer na riepGa naar margenoot1 hy Ga naar margenoot2 voor mijne ooren [met] luyder stemme, Ga naar margenoot3 seggende;

[Folio 68v]
[fol. 68v]

Doet Ga naar margenoot4 de Opsienders Ga naar margenoot5 der stadt naderen: ende elck een met sijn Ga naar margenoot6 verdervende wapen in sijne hant.

2

Ende siet, Ga naar margenoot7 ses mannen quamen van den wegh Ga naar margenoot8 der hooger poorte, die gekeert is Ga naar margenoot9 na ’t Noorden, ende Ga naar margenoot10 elck een met Ga naar margenoot11 sijn verpletterende wapen in sijn hant, ende Ga naar margenoot12 een man in ’t midden van hen, was Ga naar margenoot13 met linnen bekleet, ende een schrijvers Ga naar margenoot14 inctkoker was Ga naar margenoot15 aen sijne lendenen: ende sy quamen in, ende stonden by Ga naar margenoot16 den koperen altaer.

3

Ende Ga naar margenoot17 de heerlickheyt des Godts Israëls hief haer op van den Ga naar margenoot18 Cherub, daer op Ga naar margenoot19 hy was, tot den Ga naar margenoot20 dorpel van het huys: ende hy riep tot den man, die met linnen bekleet was, die den schrijvers inctkoker aen sijne lendenen hadde.

4

Ende de HEERE seyde tot hem; Gaet door, door het midden der stadt, door het midden van Ierusalem: ende Ga naar margenoot21 teeckent een Ga naar margenoot22 teecken op de voorhoofden Ga naar margenoot23 der lieden die suchten, ende uytroepen over alle die grouwelen die in het midden Ga naar margenoot24 der selver gedaen worden.

5

Maer tot Ga naar margenoot25 die [andere] seyde hy voor mijne ooren; Gaet door, door de stadt achter Ga naar margenoot26 hem, ende Ga naar margenoot27 slaet: u-lieder ooge en verschoone niet, ende en sparet niet.

6

Ga naar margenoot28 Doodet oude, jongelingen, ende maeghden, ende kinderkens, ende wijven tot verdervens toe: maer en genaket aen niemant, Ga naar margenoot29 op den welcken het teecken is, ende Ga naar margenoot30 beginnet Ga naar margenoot31 van mijn heylighdom: ende sy begonnen van de Ga naar margenoot32 oude mannen, die voor het Ga naar margenoot33 huys waren.

7

Ende hy seyde tot hen; Ga naar margenoot34 Verontreyniget het huys, ende vervullet Ga naar margenoot35 de voorhoven met verslagene, gaet henen uyt: ende sy gingen henen uyt, ende Ga naar margenoot36 sy sloegen in de stadt.

8

Het geschiedde nu, als sy- Ga naar margenoot37 se geslagen hadden, ende Ga naar margenoot38 ick overgebleven was; dat ick Ga naar margenoot39 op mijn aengesichte viel, ende riep, ende seyde, Ach Heere HEERE! sult ghy al het overblijfsel Ga naar margenoot40 Israëls verderven, met uwe grimmigheyt uyt te gieten over Ierusalem? [kolom]

9

Doe seyde hy tot my; De ongerechtigheyt van het huys Israëls ende Iuda is Ga naar margenoot41 gantsch seer groot, ende het lant is met Ga naar margenoot42 bloet vervult, ende de stadt is vol van Ga naar margenoot43 afwijckinge: Ga naar margenoot44 want sy seggen; De HEERE heeft het lant verlaten, ende de HEERE en siet niet.

10

Daerom oock wat my aengaet, Ga naar margenoota Ga naar margenoot45 mijne ooge en sal niet verschoonen, ende ick en sal niet sparen: ick sal Ga naar margenoot46 haren wegh op haren kop geven.

11

Ende siet, de Man, die met linnen bekleet was, aen wiens lendenen den inctkoker was, bracht bescheyt weder, seggende: Ga naar margenoot47 Ick hebbe gedaen, Ga naar margenoot48 gelijck als ghy my geboden hadt.

margenoot1
Nam. de Heere, van den welcken siet boven 1. op vers 26.
margenoot2
Dat is, dat ick Ezechiel dit geroep hoorde. Verstaet door dit geroep de kracht van Godts voorsichtighheyt, waer door hy de schepselen beweeght, om sijnen wille, ende eeuwigen raet uyt te voeren.
margenoot3
T.w. tot de H. Engelen, die Gode ten dienste staen, om sijne bevelen, ende oordeelen uyt te richten, Psalm 103.20. Hebr. 1.14.
margenoot4
Hebr. Opsichten. D. die opsicht hadden. Verstaet sekere H. Engelen, die van Godt als Opsienders der stadt gestelt waren. Want over landen, volckeren, ende steden wordense van hem verordent, niet alleen, om deselve te bewaren, 2.Reg. c. 6. vers 17. Dan. 10. versen 20, 21. maer oock om die te straffen, Genes. 19. versen 12, 13. 2.Reg. cap. 19. vers 35. Sy worden Vorsten genaemt, Dan. c. 10. versen 20, 21. Item Heerschappijen, Overheden, Machten,Col. 1.16. D. Heerschappers, Overste, Machtige. Alsoo hier Opsichten, voor, Opsienders, Bestelde, Commissarisen.
margenoot5
N. Ierusalem.
margenoot6
Hebr. wapen, of, gereetschap der verdervinge. D. daer mede hy de inwoonderen der stadt verderven soude.
margenoot7
D. als eenige gevoelen, ses Engelen in de gedaente van mannen. Vergel. Gen. 18.2. Marc. c. 16. vers 5. Act. 1. vers10. Sommige meynen dat door dese mannen verstaen, ende beteeckent worden de Chaldeen ofte de Overste van het heyr dat Ierusalem belegeren soude: Andre de volckeren, ende Koninckrijcken, die de Chaldeen in dese tocht tot hare hulpe souden hebben.
margenoot8
Siet van dese poorte, 2.Reg. c. 15. op vers 35. 2.Chron. c. 27. vers 3. Ier. cap. 26. vers 10.
margenoot9
T.w. van waer de Chaldeen souden komen, die de stadt, ende den Tempel verstooren souden.
margenoot10
T.w. van die ses mannen.
margenoot11
Hebr. de gereetschap sijner verpletteringe. D. ’t wapentuygh, daer mede hy verpletteren, ende in stucken slaen soude.
margenoot12
Te weten, onderscheyden van de ses voorgemelde, want die waren gesonden, om te verderven, hebbende haer wapentuygh daer toe veerdigh: maer dese, om te behouden, hebbende daer toe sijn schrijftuygh, ende bevel om de vrome te teeckenen.
margenoot13
Als een Priester. Siet Exod. 28. vers 39. Levit. 6.10. Sommige verstaen door desen man, onsen eenigen Overpriester, den Heere Christum Iesum, die van den Vader gesonden is, om de sijne uyt het verderf der ziele te verlossen. Volgens wort hy hier niet aengesien in sijne Godtlicke Majesteyt, ende Heerlickheyt, die hy met den Vader, ende den H. Geest gemeyn heeft, als bov. 1. vers 26. maer in den stant sijner vernederinge, ende het ampt sijns Middelaerschaps.
margenoot14
Te weten, daer uyt de schrijver met de penne inct neemt.
margenoot15
Verstaet, aen den gordel sijner lendenen hangende.
margenoot16
Soo genaemt, Exod. 38.30. 2.Reg. cap. 16. vers 14. Anders, den altaer des brand-offers, Exod. cap. 30. vers 28. Van sijne plaetse siet Levit. 1.3, 5. breedere beschrijvinge daer van, siet 2.Chron. c. 4. op vers 1.
margenoot17
Siet boven c. 1. op vers 28.
margenoot18
Verstaet, de Cherubim, die over de Arke waren in het alderheylighste tot een teecken van sijne genadige tegenwoordigheyt by dat volck. Sommige verstaen de Cherubim die Ezechiel in het gesichte gesien heeft. Vergelijckt onder cap. 10. vers 4. met de aenteeckeninge. Siet van de Cherubim. Genes. 3. op vers 24.
margenoot19
Te weten, de Godt Israëls. Ofte, sy was, namelick de heerlickheyt Godts.
margenoot20
Dat is, den uytgangh van het alderheylighste. Dit beteeckende, dat Godt van den Tempel scheyden wilde.
margenoot21
Dese teeckeninge en is niet lichaemlick geschiet door een sichtbaer, ende uyterlick teecken aen het lichaem, maer geestelick, door een onsienelick, ende inwendigh teecken aen den geest, het welcke de ware geloovige, van alle hypocriten, ende ongeloovige onderscheyt. Want dit al is geschiet in een geestelick gesichte, ende volgens niet door eene lichamelicke daet. Vergel. Apoc. 7. vers 3.
margenoot22
Dese teeckeninge en is niet lichaemlick geschiet door een sichtbaer, ende uyterlick teecken aen het lichaem, maer geestelick, door een onsienelick, ende inwendigh teecken aen den geest, het welcke de ware geloovige, van alle hypocriten, ende ongeloovige onderscheyt. Want dit al is geschiet in een geestelick gesichte, ende volgens niet door eene lichamelicke daet. Vergel. Apoc. 7. vers 3.
margenoot23
Die het overblijfsel waren van Godts volck, schuylende onder dat afvalligh geslachte.
margenoot24
Namelick, der stadt Ierusalem.
margenoot25
Te weten, die ses andere mannen, die bescheyden waren, om te verderven, te dooden, ende uyt te roeijen, van dewelcke siet boven vers 2.
margenoot26
Te weten, die het schrijftuygh aen sijne lendenen hadde, ende voorgingh. Siet van desen boven vers 2. ende de aenteeckeninge. De doodinge en mochte niet geschieden voor dat de gene, die behouden moesten zijn, geteeckent waren, ende alsoo uytgenomen van het gemeyne verderf. Vergelijckt Genes. cap. 19. vers 22.
margenoot27
Dat is, doodet, verdervet, ende roeijet uyt. Vergelijckt boven 7. vers 9.
margenoot28
Siet de vervullinge, 2.Chron. 36.17.
margenoot29
Dewijle dat van de uyterlicke straffe eenige geteeckende mede geleden hebben, als Ieremias die in Egypten ballingh geworden is, ende andere meer: Verstaet dit, als voren, van de geestelicke behoudenisse ter saligheyt.
margenoot30
T.w. de doodinge.
margenoot31
D. van mijnen Tempel. siet 2.Chron. cap. 20. op vers 8.
margenoot32
Siet van dese boven cap. 8. verse 11. ende de aenteeckeninge.
margenoot33
Dat is, voor den Tempel. Alsoo in het volgende.
margenoot34
Het welcke geschiedde door de doode lichamen, die daer in verslagen wierden. Vergelijckt Numer. 19. vers 11. 2.Reg. cap. 23. vers 16.
margenoot35
Siet van beyde de voorhoven, het binnenste, ende het uyterste, 1.Reg. cap. 6. op vers 36.
margenoot36
Dat is, sy maeckten eene groote slachtinge, ende doodinge van allerley menschen door de gantsche stadt. Siet van het woort slaen voor, dooden genomen, Genes. cap. 8. op vers 21.
margenoot37
Te weten, de inwoonderen Ierusalems.
margenoot38
T.w. meynende alleen overgebleven te zijn. Vergelijckt 1.Reg. cap. 19. vers 10. Rom. cap. 11. vers 3.
margenoot39
T.w. door groote verslagentheyt voor Godts strenge wrake, ende door medelijden over het verslagene volck. Vergelijckt Gen. 17. op vers 3.
margenoot40
D. van Iuda, ende Benjamin, ende die van de andere stammen onder die mochten vermenget zijn. Siet 2.Chron. cap. 21. vers 2. ende de aenteeckeninge.
margenoot41
Hebr. in seer seer groot, D. uytermaten groot. Vergel. Gen. c. 17. versen 6, 20. onder 16.13.
margenoot42
Hebr. bloeden, D. dootslagen, ende moorderijen. Siet Gen. 4. op vers 10. ende 1.Reg. 2. op vers 33.
margenoot43
Of, verkeertheyt, ofte omkeeringe, of, buyginge [des rechts.]
margenoot44
Siet bov. 8. op vers 12.
margenoota
Ezech. 5.11. ende 7.4. ende 8.18.
margenoot45
Hy spreeckt in den toekomenden tijt, om dat het voorverhaelde noch niet en was geschiet in der daet, maer alleen in een gesichte, ’t welcke in den geest des Propheten was eene afbeeldinge, ende voorsegginge, van ’t gene dat dadelick te sijner tijt geschieden soude.
margenoot46
D. hen straffen, gelijckse met alle hare boose wercken verdient hebben. siet 1.Reg. 8. op vers 32. ende bov. 7. op vers 3.
margenoot47
Vergel. Psalm 40.9. Ioan. 4.34. ende 5.30. ende 6.38. ende 17.4.
margenoot48
And. na alles dat, etc.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken