Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xlvj. Capittel.

Ordinantien van den Godtsdienst des Vorstes in ’t bysonder, ende van het volck des lants ende den Vorst te samen versen 1, 2, etc. item van het gedurigh brand-offer, 13. ende van de geschencken des Vorsts aen sijne sonen, ende aen sijne knechten, 16. Beschrijvinge van de keuckens voor de Priesters, ende Leviten, 19.

1

ALsoo seyt de Heere HEERE; De poorte des Ga naar margenoot1 binnensten voorhofs, die na ’t Oosten siet, sal de Ga naar margenoot2 ses werckdagen gesloten zijn: maer op den Ga naar margenoot3 Sabbathdagh salse geopent worden; Oock salse geopent worden op den dagh van de Ga naar margenoot4 nieuwe maent.

2

Ende de Vorst sal ingaen [door] den wegh van het voorhuys der selver poorte van buyten, ende sal staen aen de post van de poorte; ende de Priesters sullen sijn brand-offer ende sijne danck offeren bereyden; ende hy sal Ga naar margenoot5 aenbidden aen den dorpel der poorte, ende [daer na] uytgaen: Doch de poorte en sal niet Ga naar margenoot6 gesloten worden tot op den avont.

3

Ga naar margenoot7 Oock sal het volck des lants aenbidden [voor] de deure der selver poorte, op de Sabbathen, ende op de nieuwe maenden; voor het aengesichte des HEEREN.

4

Ga naar margenoot8 Het brand-offer nu, dat de Vorst den HEERE sal offeren, sal op den Sabbathdagh zijn, ses volkomene lammeren, ende een volkomen ram.

5

Ende het spijs-offer, een Epha tot den ram, maer tot de lammeren sal het spijs-offer eene gave Ga naar margenoot9 sijner hant zijn: ende olie, een Hin tot een Epha.

6

Maer op den dagh van de Ga naar margenoot10 nieuwe maent, een varre een Ga naar margenoot11 jongh runt, van de volkomene, ende ses lammeren, ende een ram, volkomen sullense zijn. [kolom]

7

Ende [ten] spijs-offer sal hy bereyden een Epha tot den varre, ende een Epha tot den ram: maer tot de lammeren, soo als sijne hant Ga naar margenoot12 bekomen sal: ende een Hin olie tot een Epha.

8

Ende als de Vorst ingaet, sal hy [door] den wegh van het voorhuys der poorte ingaen, ende Ga naar margenoot13 door des selven wegh [weder] Ga naar margenoot14 uytgaen.

8

Maer als het volck des lants voor het aengesichte des HEEREN komt, op de gesette Hooghtijden; die [door] den wegh van de noorder-poorte ingaet om te aenbidden, sal [door] den wegh van de zuyder-poorte [weder] uytgaen; ende die [door] den wegh van de zuyder-poorte ingaet, sal [door] den wegh van de noorder-poorte [weder] uytgaen: hy en sal niet Ga naar margenoot15 weder keeren [door] den wegh der poorte, door dewelcke hy is ingegaen, maer Ga naar margenoot16 recht voor sich henen uytgaen.

10

De Vorst nu, sal in ’t Ga naar margenoot17 midden van hen ingaen; als sy ingaen; ende als sy Ga naar margenoot18 uytgaen, sullense [t’samen] uytgaen.

11

Voorts op de Feesten, ende op de gesette Hooghtijden sal het spijs-offer zijn, een Epha tot eenen varre, ende een Epha tot eenen ram; maer tot de lammeren, eene Ga naar margenoot19 gave sijner hant: ende olie, een Hin tot een Epha.

12

Ende als de Vorst een vrywilligh offer sal doen, een brand-offer ofte danckofferen [tot] een vrywilligh offer den HEERE, soo sal men hem de poorte openen, die na het Oosten siet; ende hy sal sijn brand-offer ende sijne danck-offeren doen, gelijck als hy sal gedaen hebben op den Sabbathdagh: ende als hy [weder] uytgaet, salmen de poorte sluyten, na dat hy uytgegaen sal zijn.

13

Wijders sult ghy een volkomen Ga naar margenoot20 jarigh lam dagelicks bereyden [ten] brand-offer den HEERE: Ga naar margenoot21 alle morgens sult ghy dat bereyden.

14

Ende ghy sult [ten] spijs-offer daer op doen, alle morgens een sesten deel van een Epha, ende olie een derden deel van een Hin, om de meelbloeme te bedruppen: [tot] een spijs-offer den HEERE, [tot] Ga naar margenoot22 eeuwige insettingen, gedurighlick.

15

Sy sullen dan het lam, ende het spijs-offer, ende de olie alle morgens bereyden, [tot] een Ga naar margenoot23 gedurigh brand-offer.

16

Alsoo seyt de Heere HEERE; Wanneer de Vorst aen yemant van sijne Ga naar margenoot24 sonen een geschenck sal geven [van] sijne erffenisse, dat sullen sijne sonen Ga naar margenoot25 hebben: het sal hare besittinge zijn in erffenisse.

17

Maer wanneer hy van sijne erffenisse een geschenck sal geven aen eenen van sijne knechten, die sal dat hebben tot het Ga naar margenoot26 vryjaer toe; dan sal het tot den Vorst weder keeren: ’t Is immers sijne erffenisse, sijne sonen die sullen ’t hebben.

18

Ende de Vorst en sal niets nemen van de erffenisse des volcks, om haer van hare besittinge te Ga naar margenoot27 berooven; van sijne besittinge sal hy sijnen sonen erf na laten: op dat niet mijn volck, een yegelick uyt sijne erffenisse, verstroyt en worden.

19

Daer na bracht hy my door den ingangh, die aen de zijde der poorte was, tot de Ga naar margenoot28 heylige kameren, Ga naar margenoot29 den Priesteren toe [behoordende,] die na ’t Noorden sagen: ende siet, aldaer was eene plaetse aen beyde zijden, Ga naar margenoot30 na ’t Westen.

20

Ende hy seyde tot my; Dit is de

[Folio 90v]
[fol. 90v]

plaetse alwaer de Priesters het Ga naar margenoot31 schult-offer ende het sond-offer sullen koken: [ende] daer sy het spijs-offer sullen backen, op dat sy het niet uyt en brengen in den buytensten voorhof, Ga naar margenoot32 het volck te heyligen.

21

Doe bracht hy my uyt in den buytensten voorhof, ende voerde my om in de vier hoecken des voorhofs: ende siet, Ga naar margenoot33 in elcken hoeck des voorhofs was een ander voorhofken.

22

In de vier hoecken des voorhofs waren voorhofkens Ga naar margenoot34 met schoorsteenen; van veertigh [ellen] de lenghte, ende dertigh de breette: Deselve vier Ga naar margenoot35 hoeckhofkens hadden eenerley mate.

23

Ende daer was rontom in Ga naar margenoot36 deselve een Ga naar margenoot37 ringhmuer, rontom dese viere: ende daer Ga naar margenoot38 waren Ga naar margenoot39 keuckens gemaeckt beneden [aen] de Ga naar margenoot40 ringhmueren rontomme.

24

Ende hy seyde tot my: Dit zijn de Ga naar margenoot41 keuckens, alwaer de dienaers des huyses het Ga naar margenoot42 slacht-offer des volcks sullen koken.

margenoot1
Daer de brand-offers altaer was.
margenoot2
Vergel. Exod. 20. vers 9. Sommige meynen, dat hier door afgebeelt zy, dat wy in desen leven maer van verre ende als door eenen spiegel in een duystere reden sien, maer aengesichte aen aengesichte sullen sien in het ander leven, op den eeuwigen rust ofte Sabbathdagh, 1.Corint. 13. vers 12. Hebr. 4.9, 10, 11.
margenoot3
Vergel. Exod. 20. versen 10, 11. voorts Coloss. 2.16, 17.
margenoot4
Vergel. Ies. 66. vers 23.
margenoot5
Hebr. sich neder buygen, siet Gen. 24. op vers 26. alsoo in het volgende vers.
margenoot6
Vergel. Matt. 25. versen 10, 11, 12.
margenoot7
Ofte, want het volck, etc. ofte, op dat het volck des lants aenbidde, etc.
margenoot8
Vergel. dese nieuwe ordinantie met de oude, Numer. 28. versen 9, 10. De oude was veel minder, om dat de genade des Nieuwen Testaments (als sommige aenmercken) veel heerlicker is, als de voorgaende, ende haer veel wijder uytstreckt.
margenoot9
D. na sijn vermogen, na dat de Heere hem gezegent sal hebben, ofte hy van den Heere ontfangen hebben. Vergel. versen 7, 11. ende Deut. 16.17.
margenoot10
Vergelijckt dese nieuwe ordinantie met Num. 28.11. etc. D’oude was meerder, om dat het licht (als sommige dit duyden) doe veel minder was.
margenoot11
Hebr. een sone eens runts.
margenoot12
Ofte, verkregen hebben. Vergel. bov. vers 5. ende de maniere van spreken met Numer. 6.21. item Lev. 5.11. ende 12. vers 8. ende 14.21. ende 25.28. etc.
margenoot13
Ofte, sijnes weeghs.
margenoot14
Of, voort gaen.
margenoot15
Dit vergelijcken sommige met Luce c. 17. vers 32. 1.Cor. c. 9. vers 24. Phil. 3. versen 13, 14. Item Gal. 4.9. ende 5.7. 2.Petr. 2.20, 21, 22.
margenoot16
And. sy sullen recht tegen over hem uytgaen.
margenoot17
T.w. onder het volck des lants.
margenoot18
And. voort gaen, ende soo terstont wederom.
margenoot19
Als bov. versen 5, 7.
margenoot20
Hebr. een sone sijns jaers.
margenoot21
Hebr. in den morgen, in den morgen. D. alle morgens. alsoo in het volgende. Vergel. dese ordinantie met Num. 28.3, 4. Hier en wort des avont-offers niet gedacht. Vergel. Hebr. 9. vers 26.
margenoot22
Hebr. insettingen der eeuwigheyt.
margenoot23
Hebr. brand-offer (eygentl. opklimminge) der gedurigheyt.
margenoot24
Of, kinderen. Aengaende den Heere Christum, die geeft sijnen uytverkorenen ende waren kinderen bestandige ende eeuwige gaven, een eeuwighdurende erfdeel, ende dat van sijn eygen, want alwat de Vader heeft is sijne. Ioa. 16.15. ende hy is erfgenaem van alles, Hebr. 1.2. doende met het sijne, soo als hy wil. Matt. 20. vers 15. maer den anderen, die oock wel mede in sijn huys dienen als knechten, geeft hy tijdelicke gaven. Vergel. Matt. 7. versen 22, 23. ende 13. versen 21, 23. ende 25. vers 14. etc. Luce 19. vers 13. etc. ende siet Ioan. 8.35. etc. voor Christelicke Regenten kan ’t oock eene leere wesen, van mildadigheyt ende belooninge van goede diensten, item van gerechtigheyt tegen hare onderdanen. Ende voorts in het gemeyn de leere van rechtveerdige eygene besittingen, etc.
margenoot25
Dat is, het sal sijnen sonen blijven, sy sullen het houden: alsoo in ’t volgende.
margenoot26
Anders genoemt het Iubeljaer. siet Levit. 25.10, etc.
margenoot27
Ofte, verstooten.
margenoot28
Hebr. kameren der heyligheyt.
margenoot29
Ofte, tot de Priesteren.
margenoot30
Hebr. na de zee.
margenoot31
D. het vleesch der selver offerhanden, alsoo vers 24. Hebr. schult ende sonde. siet Levit. 4. op vers 3. Hier door wiert afgebeelt het werck des dienstes in alle particuliere kercken ende kudden Christi, daer de getrouwe leeraers ende herders haer selven ende Christi schapen weyden met de gesonde ende salighmakende leere des Euangeliums, ende die den volcke bereyden, opdragen, ende toepassen, tot spijse der zielen, neffens de bedieninge der H. Sacramenten, ende Christlicke kercken-regeeringe, volgens de vermaningen, Act. 20.28. 1.Petr. 5.2, etc. siet oock Matth. 24.45. Ioan. 21.15, 16, 17. 1.Tim. 3.13. ende 4.16. Apoc. capp. 2. 3.
margenoot32
D. waer door ’t volck soude geheylight worden: het welcke niet en moest zijn, alsoo Godt specialick de Priesteren tot de saken sijns heyligen diensts verkoren ende geheylight hadde. Vergel. bov. 44. op vers 19.
margenoot33
Hebr. een voorhof in eenen hoeck des voorhofs, een voorhof in eenen hoeck des voorhofs, D. in elcken hoeck van het groote voorhof was een kleyn voorhof.
margenoot34
Ofte, roockplaetsen. Hebr. als of men seyde, Geschoorsteent, of, geroockt, D. met schoorsteenen ofte roockgaten gemaeckt. And. aengehecht, gelijck de keuckens veel aen het gebouw worden aengehecht: doch dit en kan geen plaetse hebben, sonder verwisselinge van eene letter in het Hebr. woort.
margenoot35
Verst. de voorgemelde vier keuckens, die in de hoecken des voorhofs waren. Hebr. hoeckige, of, gehoeckte.
margenoot36
Keuckens, hoeckhofkens.
margenoot37
Het Hebr. woort beteeckent elders eene rijge, of, een verheven gebouw, dat langhs henen omgaet als in eene rijge. Sommige verstaen ’t niet van eenen muer, maer van een verheven afdack, tot beschuttinge van het koken.
margenoot38
Ofte, het was gemaeckt [met] etc.
margenoot39
Ofte, koockplaetsen.
margenoot40
Anders, onder de portalen, ofte, voorhofkens: verstaende, dat men onder, als in kelders, koockte, ende boven at.
margenoot41
Hebr. het huys, of, de plaetse der kokenden, der gener die koken.
margenoot42
D. het vleesch der slacht-offeren, als vers 20.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken