Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xlv. Capittel.

Afsonderinge van een seker gedeelte des nieuwen Erflants, voor het heylighdom, de Priesteren, Leviten, de stadt ende den Vorst, vers1, etc. Belofte ende vermaninge voor de Vorsten Israels, van recht ende gerechtigheyt, 8, 9, etc. ordinantien van menigerleije offerhanden, voor den volcke, ende den Vorst, soo ordinare, als op feesten, 15.

1

Ga naar margenoot1 ALs ghylieden nu het lant Ga naar margenoot2 sult doen vallen in erffenisse, soo sult ghy een Ga naar margenoot3 hef-offer den HEERE offeren, [tot] eene Ga naar margenoot4 heylige plaetse, van den lande; de lenghte sal zijn, de lenghte van vijf ende twintigh duysent Ga naar margenoot5 [meet-rieten], ende de breette tien duysent: dat sal Ga naar margenoot6 in sijne geheele grenze rontom Ga naar margenoot7 heyligh zijn.

2

Ga naar margenoot8 Hier van Ga naar margenoot9 sullen tot het heylighdom zijn, vijf hondert Ga naar margenoot10 met vijf hondert, vierkant rontom: ende het sal vijftigh ellen hebben [tot] een Ga naar margenoot11 buyten-ruym rontom.

3

Alsoo sult ghy meten Ga naar margenoot12 van dese mate, de lenghte van vijf en twintigh duysent, ende de breette van tien duysent: ende daer in sal ’t heylighdom zijn [met] het Ga naar margenoot13 heylige der heyligen.

4

Dat sal eene Ga naar margenoot14 heylige plaetse zijn van den lande; sy sal zijn voor de Priesteren die het heylighdom bedienen, die naderen om den HEERE te dienen: ende het sal hen eene plaetse zijn tot huysen, ende eene heylige plaetse voor ’t heylighdom.

5

Voorts sullen de Leviten, de Dienaers des huyses, oock Ga naar margenoot15 de lenghte hebben van vijf ende twintigh duysent, ende de breette van tien duysent, haerlieden tot eene besittinge, [voor] twintigh kameren.

6

Ende [tot] besittinge vande Ga naar margenoot16 stadt sullet ghy geven, de breette van vijf duysent, ende de lenghte van vijf ende twintigh duysent, tegen over het Ga naar margenoot17 heyligh hef-offer: voor het gantsche huys Israëls sal ’t zijn.

7

De Ga naar margenoot18 Vorst nu sal [sijn deel] hebben van dese ende van gene zijde des heyligen hef-offers ende der besittinge der stadt, Ga naar margenoot19 voor [kolom] aen het heyligh hef-offer, ende voor aen de besittinge der Stadt; van den Ga naar margenoot20 westerhoeck westwaert, ende van den oorsterhoeck oostwaert: ende de lenghte sal zijn tegen over een der deelen, van de wester grenze tot de ooster grenze toe.

8

Ga naar margenoot21 Dit lant aengaende, het sal hem tot eene besittinge zijn in Israël: ende mijne Vorsten en sullen mijn volck niet meer Ga naar margenoot22 verdrucken, maer den huyse Israëls het lant Ga naar margenoot23 laten, na hare stammen.

9

Alsoo seyt de Heere HEERE; Ga naar margenoot24 ’t Is te veel voor u, ghy Vorsten Israëls; doet gewelt ende verstooringe wech, ende doet recht ende gerechtigheyt: neemt uwe Ga naar margenoot25 uytstootingen op van mijn volck, spreeckt de Heere HEERE.

10

Eene Ga naar margenoot26 rechte Ga naar margenoota wage, ende een recht Ga naar margenoot27 Epha, ende eenen rechten Ga naar margenoot28 Bath sult ghylieden hebben.

11

Een Epha, ende een Bath Ga naar margenoot29 sullen van Ga naar margenoot30 eenerleije mate zijn, dat een Bath het tiende deel van een Ga naar margenoot31 Homer houde: oock een Epha het tiende deel van eenen Homer; de mate daer van sal zijn na den Ga naar margenoot32 Homer.

12

Ende de Ga naar margenootb Ga naar margenoot33 sikel sal zijn van twintigh Ga naar margenoot34 Gera: twintigh sikelen, vijf ende twintigh sikelen, ende vijftien sikelen, sal u-lieden een Ga naar margenoot35 pont zijn.

13

Dit is het Ga naar margenoot36 hef-offer, dat ghylieden offeren sult: het Ga naar margenoot37 seste deel eenes Epha van eenen Homer terwe; oock sullet ghy ’t seste deel eenes Epha geven van eenen Homer gersten.

14

Aengaende de insettinge van olie, van een Bath olie; [ghy sult offeren] het tiende deel van een Bath uyt een Ga naar margenoot38 Cor, [het welck]is een Homer van tien Bath: want tien Bath zijn een Homer.

15

Voorts een lam uyt de kudde, uyt de twee hondert, uyt het Ga naar margenoot39 waterrijcke lant van Israël; tot spijs-offer, ende tot brand-offer, ende tot danck-offeren, om versoeninge over hen te doen, spreeckt de Heere HEERE.

16

Al ’t volck des lants, sullen Ga naar margenoot40 in dit hef-offer zijn: Ga naar margenoot41 voor den Vorst in Israël.

17

Ende het sal den Vorst Ga naar margenoot42 opliggen [te offeren] de brand-offeren, ende het spijs-offer, ende het dranck-offer, op de feesten, ende op de nieuwe maenden, ende op de Sabbathen, Ga naar margenoot43 op alle gesette hooghtijden des huyses Israëls: hy sal het sond-offer, ende het spijs-offer, ende het brand-offer, ende de danck-offeren Ga naar margenoot44 doen, om versoeninge te doen voor den huyse Israëls.

18

Ga naar margenoot45 Alsoo seyt de Heere HEERE;

[Folio 90r]
[fol. 90r]

In de eerste [maent], op den eersten der maent, sult ghy eenen volkomenen varre, een Ga naar margenoot46 jongh runt, nemen: ende ghy sult het heylighdom ontsondigen.

19

Ende de Priester sal van het bloet des sond-offers nemen, ende doen ’t aen de Ga naar margenoot47 posten des huyses, ende aen de vier hoecken van het afsetsel des altaers: ende aen de posten van de poorte des binnensten voorhofs.

20

Alsoo sult ghy oock doen op den sevenden in die maent; Ga naar margenoot48 van wegen den afdwalenden, ende van wegen den slechten: also sult ghylieden het huys versoenen.

21

Ga naar margenootc In de eerste [maent], op den veertienden dagh der maent, sal u-lieden ’t Paesschen zijn: een Feest van seven dagen; ongesuerde brooden Ga naar margenoot49 sal men eten.

22

Ende de Vorst sal op den selven dagh, voor sich selven, ende voor al het volck des lants, bereyden eenen varre Ga naar margenoot50 des sond-offers.

23

Ende de seven dagen des Feests sal hy een brand-offer den HEERE bereyden, van seven varren, ende seven rammen, [die] volkomen zijn, dagelicks, de seven dagen [langh:] ende een sond-offer van eenen geytenbock, dagelicks.

24

Oock sal hy een spijs-offer bereyden, een Epha tot eenen varre, ende een Epha tot eenen ram: ende een Ga naar margenoot51 Hin olie tot een Epha.

25

Ga naar margenootd In de sevende [maent], op den vijftienden dagh der maent, sal hy op het Ga naar margenoot52 Feest Ga naar margenoot53 van gelijcken doen, seven dagen [langh:] gelijck het sond-offer, gelijck het brand-offer, ende gelijck het spijs-offer, ende gelijck de olie.

margenoot1
Dewijle niet alleen de voorige Tempel verbrant, maer oock de stadt ende ’t gantsche lant verwoest, ende het volck Godts wech gevoert was, ende in ’t voorgaende van den nieuwen Tempel gehandelt is, soo wort nu int volgende gesproken van het lant ende volck, met haren Vorst: afbeeldende eene geheele ende volkomene herstellinge deser geestelicker Republijcke onder den Messia.
margenoot2
D. door ’t vallen ofte werpen van het lot sult deylen onder u. siet Psal. 16.5, 6. met de aent. alsoo onder 47. versen 14, 22. ende 48.29. in allen gevalle siet de maniere van spreken op de lotinge, hoewel het lot noch hier, noch in het volgende uytdruckelick vermelt wort. Ende is aenmerckelick, dat den stammen hare lantpalen niet by lotinge, als in ’t boeck Iosue, maer door Godts expresse ordinantie in ’t 48 Cap. worden toegeleyt. Vergel. Matth. 25.34.
margenoot3
Of, gave. Hebr, eene heffinge heffen, waer mede gesien wort op de hef-offeren der wet, die van de reste als opgeheven ofte opgenomen, ende den Heere opgedragen ende geheylight wierden.
margenoot4
T.w. afsonderende deselve van de reste des lants tot een heyligh gebruyck: Of, men kan (met sommige) dese woorden voegen by ’t woort offeren aldus: Ghy sult den Heere offeren van den lande een heyligh deel: alsoo vers 4. Hebr. eene heyligheyt.
margenoot5
Dit ingevoeghde wort genomen uyt bov. 42.15, 16, 17, 18, 19, 20. ende hier het volgende vers, alwaer na d’eerste mate der rieten, de ellen in het bysonder gespecificeert worden, voor ’t ledigh, ofte buyten-ruym.
margenoot6
D. soo wijt ende verre als het reyckt.
margenoot7
Hebr. eene heyligheyt. Siet boven 43.12.
margenoot8
Dese materie, die hier begonnen ende vers 9. afgebroken is, wort in het 48 Capittel vers 8. etc. vervolght. Men kan het in ’t gros bequaemlick aldus met sommige verstaen, Dat dit afgesondert gedeelte des lants, van vijf ende twintigh duysent in lenghte ende breette, ende soo voorts, aen sijne vier hoecken, zy voorder afgedeelt in drie deelen, d’eerste tien duysent in breette, voor het heylighdom met sijn buyten-ruym, ende de wooningen der Priesteren: de tweede tien duysent voor de Leviten: de resteerende vijf duysent voor de stadt: ende watter voorts oostwaert ende westwaert, tusschen de zuyder grenzen van Iuda, ende de noorder grenzen van Benjamin overschoot, voor de officieren ofte dienaers der stadt, (onder 48.18, 19.) ende wijders principalick voor den Vorst: waer op in ’t volgende dient gelett.
margenoot9
Hebr. sal.
margenoot10
Ofte, door, by, D. (na sommiger gevoelen) vijf hondert rieten in lenghte, met gelijcke vijf hondert in breette: ofte, vijf hondert correspondeerende met andere vijf hondert in ’t vierkant rontom gemeten. Vergel. onder 48.20.
margenoot11
Siet van ’t Hebr. woort (dat andersins voorstadt wort overgesett, als ’er van steden gesproken wort) bov. 36. op vers 5.
margenoot12
D. met, ofte, na dese mate.
margenoot13
Hebr. heyligheyt der heyligheden. siet Exod. 26.33, 34. Levit. 4.6. met d’aenteeck.
margenoot14
Als vers 1.
margenoot15
Siet onder 48.13.
margenoot16
Die niet genoemt en wort. Siet boven 40. op vers 2.
margenoot17
Hebr. hef-offer der heyligheyt, waer van boven vers 1. alsoo in ’t volgende.
margenoot18
Door desen Vorst, van welcken in dit ende ’t volgende Capittel veel wort gesproken, verstaen sommige (als bov. 44.3.) den Hoogepriester, ofte, onsen Heere Christum den Messiam selfs, die niet alleen in sijn huys woont ende dat met sijne heerlickheyt vervult, maer oock rontom het selve sich (om soo te spreken) legert, om dat, als Koningh, te beschermen: ende die als onse Hoogepriester ende borge, alle onse schult op sich genomen hebbende, voor deselve (als of het sijn eygen ware) betaelt, ende sich selven voor ons (als of het ware voor sich selven, om dat hy in onse plaetse stont) vrywillighlick opgeoffert heeft: Item, die niet alleen een Koningh ofte Vorst, maer oock een broeder, ende medegenoot der geloovigen, die hy sijne mede-erfgenamen maeckt, zijnde steeds in ’t midden van hen ende met hen, tot aen de voleyndinge der werelt, biddende voor haer als hare Middelaer, hebbende alleen de macht ende het privilegie van sijns weeghs in ende uyt te gaen, sijn leven te laten ende weder te nemen, de poorte des heylighdoms te openen ende te sluyten, etc. Andere verstaen hier eenen Politijcken Christelicken Vorst ofte Regent, ende daer door wijders alle Christelicke Regenten ende Overheden, die Godt sijne Kercke in den Nieuwen Testamente, na verscheydene Prophetien des Ouden Testaments, soude verleenen, welcker eerste ende principaelste sorge moet wesen voor den welstant van Godts Kercke, die sy met hare beschuttinge moeten als omringen, in d’oeffeninge des waren Godtsdiensts, ende het respect des Kerckendiensts, den volcke met haer exempel voorgaen, oock haer in desen houden ende dragen als broeders, medegenooten ende medeleden der Kercke: voorts recht ende gerechtigheyt aenstellen ende hanthaven, alle onrecht, overlast, tyrannije ende gewelt afschaffen, ende den onderdanen een gerust ende stil leven versorgen, tot dat de volmaeckte gerechtigheyt, heyligheyt ende vrede in het ander leven daer op volght.
margenoot19
Hebr. voor, ofte, tegen ’t aengesichte: soo in ’t volgende.
margenoot20
Hebr. hoeck der zee, na de zee toe, alsoo in het volgende, zee voor ’t Westen.
margenoot21
And. hy sal het in den lande hebben tot, etc. ofte, van het lant sal hy [dit] hebben, etc.
margenoot22
Vergel. Psal. 72. versen 2, 4, 14. Iesa. c. 11. versen 3, 4, 5, etc. ende 29.18, 19, 20. ende 42. versen 1, 3, 4. ende c. 60. versen 17, 18. Zeph. 3.13.
margenoot23
Hebr. eygentlick geven.
margenoot24
Siet boven 44. op vers 6. Sommige verstaen dit, als of Godt seyde: Ghy hebt lants meer als genoegh voor u, aen ’t gene dat ick u toegeleyt hebbe, daerom etc. Andre houden ’t voor eene verbloemde bestraffinge van de overledene Koningen van Iuda, tot dewelcke Godt spreeckt, als ofse tegenwoordigh waren: of van d’Antichristische Kerckelicke ende Politijcke tyrannen die Godts volck seer ende lange souden plagen.
margenoot25
Dat ghyse uyt het hare verdrijft, ende uytstoot, treckende dat aen u: sulcken overlast sult ghy van haer wech nemen, haer daer van ontlasten. Siet gelijcke maniere van spreken. Ies. 57.14.
margenoot26
Hebr. wage, of, weeghschalen der gerechtigheyt, ende alsoo in het volgende. Als Levit. 19.36.
margenoota
Levit. 19.35, 36.
margenoot27
Siet Levit. 5. op vers 11.
margenoot28
Siet 1.Reg. 7. op vers 26.
margenoot29
Hebr. sal.
margenoot30
Een Epha in drooge, ende een Bath in natte waeren.
margenoot31
De grootste mate van drooge waeren. Anders oock genoemt Cor. Siet 1.Reg. 4. op vers 22. ende onder vers 14.
margenoot32
Als zijnde de grootste mate, na dewelcke de andere moesten gereguleert zijn.
margenootb
Exod. 30.13. Lev. 27.25. Num. 3.47.
margenoot33
Siet Gen. 23. op vers 15. ende 24. op vers 22.
margenoot34
Siet Levit. 27. op vers 25. Het is by ons soo veel (gelijck het sommige bequamelick op onse munte gepast hebben) als een halve braspenningh, welcker twintigh een oort rijcksdaelders maken, soo veel als eene gemeyne ofte burgerlicke sikel bedroegh, van welcken hier gesproken wort.
margenoot35
Hebr. maneh, D. mina. Siet 1.Reg. 10.17. 2.Chro. 9.16. Ezra 2.69. met d’aent. De sin is, Dat sestigh sikelen een pont of mina van gout ofte silver souden maken. Dit wort gehouden, by sommige, voor eene nieuwe ordinantie, dewijle de oude mina maer vijftigh sikelen des heylighdoms, ende hondert gemeyne, hielt: maer hier staet van sestigh sikelen, ’t welck soo veel meer soude moeten zijn in het heylige ende burgerlicke. Eenige meynen datter soodanige drie verscheydene soorten van munte geweest souden zijn, die t’samen een pont ofte myne souden maken. Godt wil seggen, dat de gerechtigheyt in alles stricktelick ende op ’t nauwste sal worden onderhouden.
margenoot36
Of, de offerhanden die, etc. Hebr. de heffinge die ghy sult heffen. Dit verstaen sommige van ’t gene dat het volck den gantschen jare door soude opbrengen tot d’ordinare offerhanden des Tempels. (Andere duyden ’t op de inwyinge des Tempels) Van de offerhanden in ’t gemeyn, siet bov. 40. op vers 39.
margenoot37
Hebr. als of men seyde, sessen, D. het seste deel geven: gelijck, vertienen, het tiende deel geven.
margenoot38
Siet boven op vers 11.
margenoot39
D. uyt de beste ende vetste weyden. And. boven den wijn, of, den dranck van Israël, D. dien Israël soude opbrengen tot dranck-offeren. Vergel. vers 17.
margenoot40
Of, sullen tot dit hef-offer (waer van in ’t voorgaende gesproken) [gehouden, ofte, verplicht zijn:]
margenoot41
Ofte, om des Vorsten wille. Sommige verstaen ’t alsoo, dat sy met dese contributie souden vervullen, het gene andersins de Vorst soude doen. Vergel. 2.Chron. 31.3. met de aenteeck. And. met den Vorst: Item, tot den Vorst toe, sulcks dat de Vorst daer toe niet gehouden zy, als wiens bysondere offerhanden in het volgende verhaelt worden. Men soude het oock konnen nemen, als een inhoudt ofte tytel van het volgende, ende daer by voegen aldus: Aengaende den Vorst in Israël, ofte, van den Vorst etc. (gelijck sulcke tytelen by de Propheten gevonden worden,) die sal doen als volght.
margenoot42
Hebr. op den Vorst sal zijn. D. ’t sal sijn plicht zijn.
margenoot43
Of, in alle gesette by een komsten
margenoot44
Ofte, bereyden, D. geven, aenbrengen, laten toemaken.
margenoot45
De volgende nieuwe ordinantie hebben eenige wel aengemerckt, dat Mosi nergens te voren gegeven en was, gelijck oock, buyten dat, het onderscheyt datter is tusschen verscheydene nieuwe offerhanden ende ceremonien die hier worden vermelt, ende de oude voorgaende, uyt de vergelijckinge klaerlick kan worden afgenomen, tot een teecken der afschaffinge van de oude ceremonien, ende van het vorige Priesterdom door de komste ende het eenigh volkomen offer des Messiae, dat hier door vele offerhanden wort afgebeelt na den stijl des Ouden Testaments, ende den eysch van dien tijt, als de klarigheyt des lichts, ende de tijt der herstellinge noch niet gekomen en was. Siet Galat. 3.23, 24, 25. ende 4.1, 2, 3. Item, Hebr. 9.8, 10.
margenoot46
Hebr. kint, ofte, sone eens runts.
margenoot47
Hebr. post: ende soo in ’t volgende.
margenoot48
D. voor soodanige, die door eenige afdwalinge, ofte slechtigheyt, onwetenheyt, onverstant, het huys des Heeren mogen hebben ontsticht of verontreynight, maer niet door moetwille, ende met opgehevene hant. Afbeeldende dese ordinantie, hoe men den swacken gevallenen boetveerdigen sal te hulpe komen ende oprichten, door het middel van een welgeregelde ende Christelicke disciplijne. Vergel. Matth. 16.19. ende 18.18, 21, etc. Ioan. c. 20. vers 23. Rom. 14.4, 10, 13. Galat. c. 6. vers 1, etc. Iacob. 5. versen 19, 20. 1.Ioan. 5.16. etc.
margenootc
Exod. 12.3. ende 23.15. Levit. 23.5. Num. 9.3. ende 28.16, 17. Deut. 16.1.
margenoot49
Hebr. sal gegeten worden.
margenoot50
Eene varre tot een sond-offer. Hebr. eenen varre der sonde, D. des sond-offers, als doorgaens in dese materie. Siet Levit. 4. op vers 3.
margenoot51
Siet Levit. 19. op vers 36.
margenootd
Levit. 23.33. Num. 29.12. Deut. 16.13.
margenoot52
Verstaet, het feest der Loofhutten, ofte Tabernakelen. Merckt, dat des Pincksterfeests hier niet gedacht en wort. Vergelijckt Zachar. 14.16, 19.
margenoot53
Hebr. na, ofte, gelijck die, D. soo als hy op het voorgaende Feest gedaen sal hebben met alle dese offerhanden, die te voren verhaelt zijn, ende hier kortelick worden aengeroert.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken