Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xliiij. Capittel.

Bysonder gebruyck van de oost-poorte des heylighdoms, voor den Vorst, vers 1, etc. De Heere, wiens heerlickheyt inden Tempel was, spreeckt den Propheet weder aen, vermaent hem tot opmerckinge, met last om sijn volck te straffen over het vorigh instellen van onwetlicke ende onduchtige dienaers in sijn huys, 4. wie daer van teenemael moeten geweert worden, 9. wie in haren dienst vernedert sullen zijn, 10. de kinderen Zadoks worden in haren dienst bevestight, van haer ampt onderwesen, ende van haer onderhoudt versekert, 15.

1

DOe deed hy my weder keeren des weeghs [na] de poorte des buytensten heylighdoms, die na ’t Oosten sagh: ende die was toegesloten.

2

Ende de HEERE seyde tot my; Dese poorte sal toegesloten Ga naar margenoot1 zijn, sy en sal niet geopent worden, noch yemant door deselve in gaen, om dat de HEERE, de Godt Israëls, door Ga naar margenoot2 deselve is in gegaen: daerom salse toegesloten zijn.

3

De Ga naar margenoot3 Vorst; de Vorst, die sal Ga naar margenoot4 in deselve sitten, om Ga naar margenoot5 broot te eten voor ’t aengesichte des HEEREN: door den wegh van het voorhuys der poorte sal hy in gaen, ende Ga naar margenoot6 door den wegh van ’t selve sal hy Ga naar margenoot7 uyt gaen.

4

Daer na bracht hy my des weeghs der noorder-poorte, Ga naar margenoot8 voor aen den huyse; ende ick sagh, ende siet de heerlickheyt des HEEREN hadde het Huys des HEEREN vervult: doe Ga naar margenoot9 viel ick op mijn aengesichte.

5

Ende de HEERE seyde tot my; Menschen kint, setter u herte op, ende siet met uwe oogen, ende hoort met uwe ooren, alles wat ick met u spreken sal, van alle insettingen des huyses des HEEREN, ende van alle sijne wetten: ende sett u herte op den ingangh des huyses, met alle Ga naar margenoot10 uytgangen des heylighdoms.

6

Ende seght tot dien wederspannigen, tot het huys Israëls; Soo seyt de Heere HEERE: Ga naar margenoot11 ’t Is u te veel voor u-lieden, van wegen alle uwe grouwelen, ô huys Israëls:

7

Dewijle ghylieden Ga naar margenoot12 vreemde hebt ingebracht, onbesnedene van herten, ende Ga naar margenoot13 onbesnedene van vleesche, om in mijn heylighdom te zijn, om dat te Ga naar margenoot14 ontheyligen, [te weten] mijn huys: als ghy mijn Ga naar margenoot15 broot,

[Folio 89r]
[fol. 89r]

het Ga naar margenoot16 vette ende het bloet offerdet, ende Ga naar margenoot17 sy mijn verbont verbraken, neffens alle Ga naar margenoot18 uwe grouwelen.

8

Ende ghylieden en hebt de Ga naar margenoot19 wacht van mijne Ga naar margenoot20 heylige dingen niet waergenomen: maer ghy hebbet Ga naar margenoot21 u selven [eenige] tot wachters mijner wacht gestelt in mijn heylighdom.

9

Ga naar margenoot22 Alsoo seyt de Heere HEERE; Ga naar margenoot23 Geen vreemde, onbesneden van herte, noch onbesneden van vleesche, sal in mijn heylighdom ingaen: van eenigen vreemden, die in ’t midden der kinderen Israëls is.

10

Ga naar margenoot24 Maer de Ga naar margenoot25 Leviten die verre van my geweken zijn, als Israël gingh doolen, die van my zijn afgedwaelt, hare Ga naar margenoot26 dreckgoden achter na; sullen wel hare Ga naar margenoot27 ongerechtigheyt dragen:

11

Nochtans syllen sy in mijn heylighdom Ga naar margenoot28 bedienaers zijn, [in] de ampten aen de poorten des huyses; ende sy sullen het huys bedienen: sy sullen het brand-offer ende het slacht-offer voor den volcke slachten, ende sullen voor haer aengesichte staen om haer te dienen.

12

Om dat sy Ga naar margenoot29 haerlieden gedient hebben voor ’t aengesichte harer dreckgoden, ende den huyse Israëls tot eenen aenstoot der ongerechtigheyt geweest zijn: daerom heb ick mijne Ga naar margenoot30 hant tegen hen opgeheven, spreeckt de Heere HEERE, dat sy hare ongerechtigheyt sullen dragen.

13

Ende sy en sullen tot my niet naderen, om my het Priester-ampt te bedienen, ende om te naderen tot alle mijne Ga naar margenoot31 heylige dingen, tot de Ga naar margenoot32 alderheylighste dingen: maer sullen hare schande dragen, ende hare Ga naar margenoot33 grouwelen, die sy gedaen hebben.

14

Daerom sal ickse stellen [tot] wachters van de Ga naar margenoot34 wacht des huyses: aen allen sijnen dienst, ende aen alles wat daer in sal gedaen worden.

15

Maer de Ga naar margenoot35 Levitische Priesters, de Ga naar margenoot36 kinderen Zadoks, die de Ga naar margenoot37 wacht mijns heylighdoms hebben waer genomen, als de kinderen Israëls van my afdwaelden, die sullen tot my naderen om my te dienen: ende sullen voor mijn aengesichte staen, om my het vette, ende het bloet te offeren, spreeckt de Heere HEERE.

16

Die sullen in mijn heylighdom ingaen, ende die sullen tot mijne Ga naar margenoot38 tafel naderen om my te dienen: ende sy sullen Ga naar margenoot39 mijne wacht waernemen.

17

Ende het sal geschieden als sy tot de poorten des binnensten voorhofs sullen ingaen, dat sy Ga naar margenoot40 linnen kleederen sullen aentrecken: maer wolle en sal op haer niet komen, als sy dienen in de poorten des binnensten voorhofs, ende innewaert.

18

Linnen Ga naar margenoot41 huyven sullen op haer hooft zijn, ende linnen onderbroecken sullen op hare lendenen zijn: sy en sullen sich niet gorden in ’t Ga naar margenoot42 sweet. [kolom]

19

Ende als sy uytgaen tot den buytensten voorhof, [namelick] tot den buytensten voorhof tot den volcke, sullense hare kleederen, in dewelcke sy gedient hebben, uyttrecken, ende deselve henen leggen in de Ga naar margenoot43 heylige kameren: ende sullen andere kleederen aentrecken, op datse het volck niet Ga naar margenoot44 en heyligen met hare kleederen.

20

Ende sy en sullen haer Ga naar margenoot45 hooft niet gladt Ga naar margenoot46 afscheeren, oock de locken niet Ga naar margenoot47 langh laten wassen: Ga naar margenoot48 behoorlick sullen sy hare hoofden bescheeren.

21

Oock en sal Ga naar margenoot49 geen Priester Ga naar margenoot50 wijn drincken: als sy in ’t binnenste voorhof sullen ingaen.

22

Ga naar margenoot51 Oock en sullen sy haer geene Ga naar margenoota weduwe, ofte verstootene, tot wijven nemen: maer jonge dochters van den zade des huyses Israëls, ofte eene weduwe, die eene weduwe sal geweest zijn van eenen Priester, sullense nemen.

23

Ende sy sullen mijn volck Ga naar margenoot52 [onderscheyt] leeren tusschen het heylige ende onheylige: ende hen bekent maken [het onderscheyt] tusschen het onreyne ende reyne.

24

Ende over eene Ga naar margenoot53 twistsake, sullen sy Ga naar margenoot54 staen om te richten; na mijne rechten sullen syse richten: ende sy Ga naar margenoot55 sullen mijne wetten ende mijne insettingen op alle mijne Ga naar margenoot56 gesette hooghtijden houden, ende mijne Ga naar margenoot57 Sabbathen heyligen:

25

Oock en sal Ga naar margenoot58 geen van hen tot eenen dooden mensche ingaen, dat hy onreyn worde: maer om eenen vader, ofte om eene moeder, ofte om eenen sone, ofte om eene dochter, om eenen broeder, ofte om eene suster, die geens mans geweest en is, sullen sy sich mogen verontreynigen.

26

Ende na Ga naar margenoot59 sijner reyniginge, sullen sy hem seven dagen tellen.

27

Ende ten dage, als hy in het heylige sal ingaen, in den binnensten voorhof, om in ’t heylige te dienen, sal hy sijn sond-offer offeren: spreeckt de Heere HEERE.

28

Ga naar margenoot60 Dit [nu] sal hen tot eene erffenisse zijn: Ga naar margenootb Ick ben hare erffenisse: daerom en sullet ghy haerlieden geene besittinge geven in Israël; Ick ben hare besittinge.

29

Het spijs-offer, ende het sond-offer, ende het schult-offer, die sullen sy eten: oock sal al ’t Ga naar margenoot61 verbannene in Israël hare zijn.

30

Ende Ga naar margenootc de Ga naar margenoot62 eerstelingen aller eerste Ga naar margenoot63 vruchten van Ga naar margenoot64 alles, ende allen Ga naar margenoot65 hef-offer van alles, van alle uwe hef-offeren, sullen der Priesteren zijn: oock sullet ghy Ga naar margenoot66 de eerstelingen uwes deeghs den Priester geven, om den Ga naar margenoot67 zegen op uwen huyse te doen rusten.

[Folio 89v]
[fol. 89v]

31

Ga naar margenootd Ga naar margenoot68 Geen aes, nochte dat verscheurt is van ’t gevogelte, ofte van ’t vee, en sullen de Priesters eten.

margenoot1
D. blijven. Siet Ier. 27. op vers 22. alsoo in t volgende.
margenoot2
Siet bov. c. 43. versen 2, 4.
margenoot3
Ofte, Overste: waer door men met sommige hier kan verstaen, den Hoogepriester, (siet Ier. cap. 35. op vers 4.) afbeeldende onsen Heere Christum, als den eenigen Hoogepriester, item Vorst, Prince ende Koningh (bov. cap. 34. versen 22, 23.) sijner Kercke. Ofte (als andere) den Heere Christum selfs, die de Heere deses geestelicken huyses is, ende alleen bequaem om tot Godt voor ons te naderen, ende voor sijn aengesichte te verschijnen, (siet Ier. 30. op vers 21.) die alleen den Vader kent ende openbaert, alleen sluyt ende opent, de eenige poorte ende deure des hemels, die alleen den wegh ende ingangh in het heylighdom voor ons heeft geopent ende bereyt, ende ter rechter hant der Majesteyt Godts als Koningh geseten is, nemende sijne vreughde in sijn genadenwerck ende geestlick gebouw, op welcken dit gantsche gesichte principalick slaet. Vergel. Matth. 3.17. ende 11.27. Ioan. c. 1. vers 18. ende 3. vers 13. ende 10.9. Hebr. 6.19, 20. ende 8.1, 2. ende 9.8. ende 10.19, 20. Apoc. 3.7. ende 5.5. etc. item Iesa. 53.11.
margenoot4
And. aen deselve.
margenoot5
D. maeltijt te houden, (gelijck te voren geschiedde van de offerhanden) ende voorts gemeensaemlick voor des Heeren aengesichte te verkeeren. Vergel. Exod. 29.32. Lev. 8. vers 31. ende 24.9. ende wijders Gen. 31. op vers 54. Dese omstandigheden schijnen onderscheyt te maken tusschen desen Vorst, ende den Vorst, waer van onder capp. 45. 46. doch beyde Vorsten (de Hoogepriester ende Koningh) konnen aengemerckt worden, als afbeeldende, elck in ’t sijne, ende na der saken nature, den Heere Christum. siet de voorgaende aenteeck.
margenoot6
Of, sijnes weeghs.
margenoot7
Dit duyden sommige op Christi wederkomste ten oordeel. Vergel. Actor. 1.11. Hebr. 9.28.
margenoot8
Hebr. tegen het aengesichte.
margenoot9
Als bov. 43.3.
margenoot10
Of, voortgangen.
margenoot11
D. ghy hebtes te veel gemaeckt, het is te hoogh ende te grof geweest, laet’et genoegh zijn, ghy sult moeten af houden van, etc. Vergel. Num. 16.3. 1.Reg. 19.4. met d’aent. Alsoo ond. 45.9. Met dese ingevoeghde bestraffinge heeft Godt sijnen volcke, dien de Propheet dit gesichte belast was bekent te maken, van nieuws willen inscherpen hare grouwelicke sonden, om welcker wille hy den vorigen Tempel, stadt ende lant verlaten hadde, op datse door ware bekeeringe ende geloove mochten soecken gemeenschap te hebben met dit nieuw onverdient genadenwerck, dat Godt door den Messiam soude aenstellen, ende door dit gesichte was afgebeelt.
margenoot12
Hebr. kinderen ofte sonen eens vreemden, ofte, uytlantschen, D. die geen Israëliten, noch Godts bondtgenooten, noch sijns volcks leden en waren. siet 2.Sam. 22.45. met d’aenteeck. Alsoo vers 9. ofte, die niet van Priesterlicken geslachte en waren, als Levit. 22.10. (siet de aenteeck. aldaer) ende daer en boven godtloos, als volght.
margenoot13
Dit nemen eenige, als twee soorten van onduchtige bedienaers des heylighdoms: zijnde sommige Israëliten, maer godtloos, andere uytlantsche ende geen Israëliten, gantsch vreemt van Godt ende sijn volck. Andere verstaen hier soodanige, die noch van binnen eenige Godtsaligheyt en hadden, noch van buyten eenigen schijn daer van, zijnde godtloos van herten ende wandel. siet Deut. 10.16. Ierem. 4.4. ende 9.25, 26. met d’aenteeck.
margenoot14
Door hare onweerdigheyt, afgoderijen, superstitien, ende menschelicke insettingen. Vergel. 2.Reg. 23.5. 2.Chron. 34. vers 5. ende bov. 43.7, 8. met d’aenteeck.
margenoot15
D. spijse. Verst. het geofferde. Siet Lev. 3. op vers 11, ende 21.8. Num. 28.2. Malach. 1.12.
margenoot16
Vergel. onder vers 15. ende Lev. 3. versen 16, 17. maer dit hadden sy geoffert door onwetlicke ende godtloose Priesters.
margenoot17
De vreemde Priesters, doende tegen alle mijne ordinantien, ende alsoo ’t verbont des Priesterdoms inbrekende, ende vernietigende.
margenoot18
Boven de andere grouwelen, die ghy selfs bedreeft: And. om, ter oorsake van, vermits. etc.
margenoot19
Vergel. bov. 40. vers 45. met d’aent.
margenoot20
Hebr. mijner heyligheden.
margenoot21
Die ghy selfs daer toe verkoren hebt, buyten ende tegen mijnen last.
margenoot22
Hier volgen nu de wetten van reformatie in de Kerckelicke diensten, aenwijsende wie daer toe onduchtigh ofte duchtigh zijn. Vergel. de Apostolische bevelen, insonderheyt in de brieven aen Timotheum, ende Titum. item, Apoc. capp. 2. 3. etc.
margenoot23
Hebr. alle kint, of, sone eens vreemden sal niet, etc. D. geen van hen; geen die onduchtigh is in geloove ofte leere, ende leven.
margenoot24
Ofte, ja oock, selfs, etc.
margenoot25
Hier door verstaen sommige de Priesteren uyt de Leviten, zijnde van Ithamar ende Abjathar afkomstigh, uyt vers 13. ende de tegenstellinge van vers 15. ende bov. 40. vers 46. ende 43.19. siet 1.Reg. c. 2. op vers 27. Dit is eene afbeeldinge van de disciplijne, dieder in Godts Kercke moet geoeffent worden over alsulcke bedienaers van Godts huys, die van den waren Godtsdienst ende Religie afwijckende, Gode ende sijner Kercke ontrouw zijn geworden, wanneerse haer daer van komen te bekeeren. Vergel. 2.Reg. 23.9. met d’aent. aldaer.
margenoot26
Siet Lev. 26. op vers 30.
margenoot27
D. straffe harer ongerechtigheyt. siet Levit. 5. op vers 1.
margenoot28
Van slechter ende minder diensten, als sy te voren bedienden. (D. sy sullen gedegradeert worden.) siet 1.Chron. cap. 23. versen 28, 29. Item, Num. 3.7, 8. ende onder vers 14.
margenoot29
Den volcke.
margenoot30
D. ick heb gesworen. siet Genes. cap. 14. op vers 22.
margenoot31
Hebr. heyligheden.
margenoot32
Ofte, in de alderheylighste plaetsen. Hebr. heyligheden der heyligheden.
margenoot33
D. de straffe van dien, als boven vers 10.
margenoot34
Vergel. boven 40.45. met de aenteeckeninge, ende hier boven vers 11.
margenoot35
Anders, de Priesters [ende] de Leviten. Vergel. boven 40.45, 46. met d’aenteeck.
margenoot36
D. nakomelingen van Zadok, die afkomstigh was van Aaron door Eleazar ende Pineas, (welcken een eeuwigh Priesterdom was toegeseyt, Num. 25.13.) ende in Abjathars plaetse Hoogepriester wert. Siet 1.Reg. 2.27, 35. met d’aent. Zadok heet soo veel als rechtveerdigh zijn, ofte een gerechtveerdighde. Dese kinderen Zadoks worden hier gestelt als een patroon van alle wetlicke, weerdige ende bequame dienaers der Kercke Christi (des Koninghs der gerechtigheyt ende Hoogepriesters na d’ordeninge ofte wijse Melchi-Zedeks) die hier van Godt in haren dienst vast gestelt, vereert ende gezegent worden.
margenoot37
Haren bevolenen dienst getrouwelick ende bestandighlick hebben verricht, ofte reyn ende suyver zijn gebleven in ’t geloove ende den waren Godtsdienst.
margenoot38
Siet boven 41. op vers 22.
margenoot39
Siet Levit. 8. op vers 35. Num. 3. op vers 7.
margenoot40
Dat reyn, luchtigh, blanck, lieflick, ende niet beswaerlick, lastigh ofte hinderlick is in den dienst, als wel is een wollen kleet. Siet van de Priesterlicke kleederen boven 42. op vers 14. ende vergel. Matth. 17.2. ende 28.3. Apoc. 4.4. ende 7.13.
margenoot41
Het Hebreeusch woort heeft den naem van verçieren, ende het decken des hoofts wort genomen voor een teecken van onderwerpinge ende onderdanigheyt, 1.Cor. 11.10. Alsoo is der Leeraren cieraet, haren Hoofde Christo onderdanigh ende onderworpen te zijn. Vergel. Exod. 28.40. ende 39.28.
margenoot42
Of, met sweet, D. alsoo, ofte met sulcke begordinge, ofte kleedinge, datse daer van souden sweeten: Of, (als sommige) aen sweeterige plaetsen des lichaems, daer de mensch gemeenlick meest sweet. And. na het sweet. Dit houden sommige als eene afbeeldinge van de wackerheyt ende kuysheyt des herten, die by de Bedienaers van Godts Kercke in ’t verrichten des diensts moet zijn.
margenoot43
Hebr. kameren der heyligheyt. Siet boven 42.14.
margenoot44
Door ’t aenroeren der heylige kleederen, die met de heylige olie gesalft, ende alleen voor de Priesteren waren, geheylight tot den Godtsdienst, welcke heyliginge met de andere niet mochte gemeen gemaeckt worden. siet Exod. 29.37. ende 30.29. Item, onder 46.20. Sommige nemen ’t, als of Godt sijnen dienstknechten daer mede wille verbieden, eenen huychelschen schijn van heyligheyt voor de gemeente te voeren, ende ter contrarie bevelen gemeensaemheyt met de broederen. Vergel. Matt. 6.5, 6, 16, 17, ende 18.
margenoot45
Niet gantsch kael scheeren, noch het hayr langh laten wassen, maer matighlick korten, afsnijden, ofte scheeren. Vergel. Lev. 21. vers 5. beteeckenende eerbaerheyt, zedigheyt ende matigheyt in den uyterlicken wandel.
margenoot46
T.w. met een scheermes, als eenige dit nemen.
margenoot47
Hebr. laten uytschieten, uytslaen, voortschieten, D. langh laten wassen.
margenoot48
Hebr. bescheerende sullen sy bescheeren. And. gantschlick, of, in alle manieren afsnijden, ende dan in het voorgaende, bescheeren. Het Hebr. woort wort alleenlick hier gevonden.
margenoot49
Hebr. alle Priester sullen niet, etc. D. geen van hen sal, etc.
margenoot50
D. hy sal sijnen dienst met een nuchteren, aendachtigh, opmerckende, ende heyligh gemoedt verrichten, ende alles vermijden, wat hem daer in soude mogen hinderen. Vergelijckt Levit. cap. 10. vers 9. 1.Tim. cap. 3. vers 3. Tit. 1. vers 7. item, Matt. 24.48, 49. etc.
margenoot51
Vergel. Lev. 21. vers 13. etc. Dese ordinantie wil seggen, dat Godts dienaers stichtelick ende in den Heere sullen houwelicken, vermijdende ’t gene dat de eere ende weerdigheyt hares dienstes soude mogen verduysteren, ofte eene onstichtelicke huyshoudinge veroorsaken. Vergel. 1.Tim. 3.2, 4. item 1.Cor. 7.39. ende 9.5.
margenoota
Lev. 21.13, 14.
margenoot52
Vergelijckt Levit. 10.10. ende boven 22.26. Malach. 2.7. ende 1.Tim. 6.20. 2.Tim. 1.13. ende 2.15, 16. Titum 1.9. Apocal. 2.2, 14, 15, 16, 20, etc.
margenoot53
Vergel. Deuter. 17.8, 9. etc. 2.Chron. 19.10, 11. Dit siet op de Kerckelicke judicature, ofte d’oordeelen, die in Godts huys by Kerckelicke vergaderingen na Godts woort moeten gehouden worden, tot onderrichtinge der conscientien in saken van geloove ende leven, wechneminge ende voortkominge van ergernissen, ende behoudenisse van vrede ende eenigheyt onder broederen.
margenoot54
Ofte, by recht blijven staen, D. bestandighlick volherden in het gene dat recht ende mijnen woorde conform is. Vergelijckt 2.Reg. cap. 23. op vers 3. ende de maniere van spreken gebruyckt Deuter. 25.8.
margenoot55
Vergelijckt 1.Tim. cap. 6. versen 13, 14, etc.
margenoot56
Anders, in, ofte, met alle mijne by een komsten, Dat is, soo wel het een als het ander, wat van my is ingestelt, dat sullense onderhouden, bysonderlick wat aengaet de vergaderingen der geloovigen, ende den publijcken Godtsdienst in deselve.
margenoot57
Siet Exod. cap. 20. op vers 8. Item, Hebr. 4.9, 10, 11.
margenoot58
Hebr. hy en sal niet, etc. D. geen der Priesteren. Vergel. Lev. 21.1, 2, 3, 4, etc. Dese ordinantie beveelt alsulcke matigheyt in rouwe, dat de Godtsdienst gerespecteert, ende den bandt der nature ende des geests onder de Christenen niet veracht, ende oock de hope des eeuwigen levens niet verduystert en worden: met bekentenisse onser swackheyt ende gebrecklickheyt in desen, waer van wy vergevinge door Christum moeten versoecken. Vergel. 1.Thess. 4.13. etc. item Ioan. 11. versen 33, 35. Actor. 9.39.
margenoot59
Des Priesters, die verontreynight was over eenen dooden. Vergel. Num. 6.9, etc. ende 19.11, 12. etc.
margenoot60
Vergel. dese wetten met Num. 18.8, 20, 24. Deuter. 10.9. ende 12.12. ende 14.27. ende 18. versen 1, 2. ende 26.12. onder deselve wort den Kerckendienaren van Godt verordineert haer behoorlick onderhoudt. siet Matth. 10.10. Luce 10.7. 1.Cor. 9.4, 6, 7. etc. ende seer klaerlick. versen 13, 14, aldaer.
margenootb
Numer. 18.20. Deuter. 18.1.
margenoot61
Hebr. ban, Siet Levit. 27. op vers 21.
margenootc
Exod. 13.2. ende 22.29, 30. Num. 18.11.
margenoot62
Hebr. het eerste, het voorneemste van alle eerstelingen uyt alles. Siet Exod. 13.2. ende 22.29, 30. Num. 18.11.
margenoot63
Ofte, van het gene eerst voort komt.
margenoot64
D. allerley: ende soo in ’t volgende.
margenoot65
Ofte, alle offerhande, etc.
margenoot66
Vergelijckt Numer. 15.20. Nehem. 10.37, etc.
margenoot67
Vergel. Deuter. 14.29. ende siet het contrarie boven 5.13.
margenootd
Levit. 22.8.
margenoot68
Hebr. allen aes, etc. en sullen sy (de Priesters) niet, etc. Dat is, geen aes, niets verscheurts. Vergel. Exod. 22.31. Levit. 22.4, 8. ende boven 4.14. beteeckenende, dat de Kerckendienaers onstraffelick, ende heyligh moeten zijn, niet genegen tot den verdervenden toorn, rooverije, onrechtveerdigh gewin, etc. Vergel. Matth. 23.25. 1.Tim. 3.3. het welcke oock allen geloovigen (als geestelicke Priesteren) bevolen moet zijn, gelijck dese wet oock gantsch Israël gegeven is, Exod. 22.31.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken