Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xij. Capittel.

De verlossinge van Godes volck, vers 1, etc. hoe lange de swarigheden noch duren souden, 4. Daniel begeert dit te weten, 6. De Engel geeft het hem te kennen, 7. Maer hy en verstont het niet, 8. hem wort bevolen sich gerust te houden, 13.

1

ENde Ga naar margenoot1 te dier tijt sal Ga naar margenoot2 Michaël Ga naar margenoot3 opstaen, die groote Vorst, die

[Folio 102v]
[fol. 102v]

Ga naar margenoot4 voor de kinderen uwes volcks staet: als het [sulck] een tijt der benauwtheyt zijn sal, als’er niet geweest en is, sint datter een volck geweest is, tot op dien selven tijt toe: ende te dier tijt sal u volck Ga naar margenoot5 verlost worden, al die gevonden wort Ga naar margenoot6 geschreven te zijn in het boeck.

2

Ende Ga naar margenoot7 vele van die, die Ga naar margenoot8 in het stof der aerden Ga naar margenoot9 slapen, sullen ontwaken, Ga naar margenoota dese ten eeuwigen leven, ende gene tot versmaetheden, [ende] tot eeuwige Ga naar margenoot10 afgrijsinge.

3

Ga naar margenoot11 De Leeraers nu, sullen Ga naar margenoot12 Ga naar margenootb blincken, als de glantz Ga naar margenoot13 des Uytspansels, ende dieder vele Ga naar margenoot14 rechtveerdigen, gelijck de sterren, Ga naar margenoot15 altoos ende eeuwighlick.

4

Ende ghy Daniel, Ga naar margenoot16 sluyt dese woorden toe, ende verzegelt dit boeck, tot Ga naar margenoot17 den tijt des eyndes: vele sullen het Ga naar margenoot18 naspeuren, ende de wetenschap sal vermenighvuldight worden.

5

Ende ick Daniel sagh, ende siet, daer stonden Ga naar margenoot19 twee andere: d’een aen dese zijde van den Ga naar margenoot20 oever der riviere, ende d’ander aen gene zijde van den Ga naar margenoot20 oever der Ga naar margenoot21 riviere.

6

Ende Ga naar margenoot22 hy seyde tot den Ga naar margenoot23 man Ga naar margenootc bekleet met linnen, Ga naar margenoot24 die boven op het water der riviere was, Tot hoe lange sal het zijn, Ga naar margenoot25 datter een eynde van dese wonderen sal wesen?

7

Ende Ga naar margenootd ick hoorde dien man bekleet met linnen, die boven op het water van de riviere was, ende hy hief sijne rechter, ende sijne slincker hant op na den hemel, ende swoer by dien, die eeuwighlick leeft, dat Ga naar margenoot26 na eenen bestemden tijt, bestemde tijden, ende Ga naar margenoot27 een [kolom] helft, ende als Ga naar margenoot28 hy sal voleyndt hebben Ga naar margenoot29 te verstroijen Ga naar margenoot30 de hant des heyligen volcks, alle dese dingen voleyndt sullen worden.

8

Dit hoorde ick, doch Ga naar margenoot31 ick en verstont het niet: ende ick seyde, Ga naar margenoot32 Mijn Heere, wat sal Ga naar margenoot33 het eynde zijn van dese [dingen?]

9

Ende hy seyde, Gaet henen Daniel, want Ga naar margenoot34 dese woorden zijn toegesloten ende verzegelt, Ga naar margenoot35 tot den tijt des eyndes.

10

Ga naar margenoot36 Vele sullender Ga naar margenoot37 gereynight, ende wit gemaeckt, ende geloutert worden: Ga naar margenoot38 doch de godtloose sullen godtlooslick handelen, ende geene van de godtloose en sullen het verstaen, maer de Ga naar margenoot39 verstandige sullen het verstaen.

11

Ende van dier tijt af, dat Ga naar margenoot40 het gedurigh [offer] sal wech genomen, ende de verwoestende grouwel sal Ga naar margenoot41 gestelt zijn, Ga naar margenoot42 sullen zijn duysent, twee hondert, ende negentigh dagen.

12

Wel gelucksaligh is hy, die verwacht ende Ga naar margenoot43 raeckt tot duysent, drie hondert, ende vijf en dertigh dagen.

13

Maer ghy, gaet henen Ga naar margenoot44 tot het eynde, want ghy sult Ga naar margenoot45 rusten, ende Ga naar margenoot46 sult opstaen Ga naar margenoot47 in u lot, Ga naar margenoot48 in het eynde der dagen.

margenoot1
Te weten, als Antiochus de Ioden (ende de Antichrist de Kercke des Nieuwen Testaments) op het heftighste sal quellen ende bestrijden.
margenoot2
Siet boven 10. op vers 13.
margenoot3
Ofte, hem op maken, om sijne Kercke te verlossen, eerst van de vervolgingen Antiochi, ende ten laetsten oock van de vervolgingen des Antichrists.
margenoot4
Dat is, die voor de Kercke Godts staet, deselve beschuttende ende beschermende tegen alle hare vyanden.
margenoot5
D. beginnen verlost te worden, ende de saligheyt ende het heyl Godes sal aenkomen, ende eyndelick meer ende meer vervult worden, door den Heere Christum, tot de opstandinge der dooden toe.
margenoot6
D. die in den onveranderlicken raet Godes bestemt is, om deser verlossinge deelachtigh te wesen: Het is een maniere van spreken, genomen van de menschen, onder dewelcke het gebruyckelick is, dat de gene die in een stadt het burgerrecht ontfangen, hare namen in een boeck opgeteeckent worden. siet Exod. 32. op vers 32. Psalm 69. op vers 29. ende Ezech. cap. 13. op vers 9.
margenoot7
D. de veelheyt, ofte, alle, gedeelt in twee hoopen, zijnde in beyde hoopen vele, als in ’t volgende verklaert wort. Dit moet men verstaen van d’algemeyne opstandinge der dooden ten jonghsten dage.
margenoot8
Hebr. in den aerdbodem des stofs.
margenoot9
T.w. den slaep des doots. Siet 1.Thess. 4.14, 16.
margenoota
Matth. 25.46. Ioan. 5.29.
margenoot10
Ofte, walginge, of, verfoeyinge Siet Ies. 66. de aenteeckeninge op vers 24.
margenoot11
Of, de onderwijsers, de verstandige, de kloeckmakers. siet boven cap. 11. vers 33.
margenoot12
Of, glinzeren.
margenootb
Matth. 13.43.
margenoot13
D. des hemels, des firmaments, der sterren des hemels. Siet Genes.1. op vers 6.
margenoot14
Of, rechtveerdigh maken, Te weten, door hare leere ende onderwijsinge. Siet de aenteeck. Ezech. cap. 3. op vers 18.
margenoot15
Dit voeght de Engel hier by tot troost der Godtsaligen, die hier op aerden veel kruys ende vervolginge onderworpen zijn.
margenoot16
Siet boven cap. 8. op vers 26.
margenoot17
Hebr. tot den tijt van ’t eynde, als vers 9. D. tot dat de tijt sal gekomen zijn, in welcken het Godt sal believen dit volkomender te openbaren.
margenoot18
Het Hebreeusch woort beteeckent eygentlick omloopen, omtrecken, heen ende weder loopen, om yets neerstelick te ondersoecken ende uyt te vinden. Siet Iob cap. 1. op vers 7. Als of de Engel seyde, Al hoewel datter nu weynige zijn, die begeerigh zijn om te weten den toekomenden staet der Kercke, soo sal dan noch de tijt komen, datter vele sullen poogen na de kennisse deser heyliger dingen, ende sullen oock in kennisse toenemen.
margenoot19
T.w. Engelen, die begeerigh zijn sulcke dingen in te sien, 1.Petr. 1.12. Dese twee Engelen, waren andere, dan dien Engel, die tot noch toe met Daniel gesproken heeft, oock andere dan van den welcken boven 10.5. gesproken is.
margenoot20
Hebr. lippe.
margenoot20
Hebr. lippe.
margenoot21
T.w. der riviere Hiddekel. siet boven cap. 10. vers 4.
margenoot22
Te weten, een van haer, of, sy beyde, d’een voor, d’ander na.
margenoot23
Siet boven cap. 10. vers 5.
margenootc
Dan. 10,5.
margenoot24
D. die gewelt heeft over alle Heydenen, want door wateren worden dickwils volckeren beteeckent in de Heylige Schrift.
margenoot25
Wanneer sullen dan dese dingen, welcke in ons verstant wonderlick zijn, een eynde nemen?
margenootd
Apoc. cap. 10. versen 5, 6.
margenoot26
Siet Dan. cap. 7. de aenteeck. op vers 25.
margenoot27
Ofte, een deel, T.w. des bestemden tijts.
margenoot28
T.w. Godt de Heere.
margenoot29
D. sijn volck ende Kercke soo vernedert ende verswackt sal hebben, dat sy sal schijnen schier geheelick t’onder gebracht te zijn.
margenoot30
D. alle macht ende vermogen des volcks. Vergelijckt Deut. 32.36. Andre verstaen hier door de hant, die hant door dewelcke het heylige volck was gedruckt geworden, namelick, de macht Antiochi Epiphanis, sijnes krijghsvolcks, ende sijner nakomelingen, Dat als dan die groote vervolgingen op het hooghste gekomen souden zijn. Vergelijckt Dan. 7.26. ende dat sich Godt opmaken soude, om sijn volck te verlossen. Siet bov. vers 1. Vergel. Dan. 7.26.
margenoot31
T.w. wat dat te seggen was, een bestemde tijt, bestemde tijden, ende een helft, etc.
margenoot32
Aldus noemt hy Christum, met den welcken hy sprack.
margenoot33
Hebr. het laetste. Daniel begeert duydelick den tijt te mogen weten, wanneer de Kercke Godes van die sware vervolginge soude verlost, ende de ware Godtsdienst soude herstelt worden.
margenoot34
Vergel. boven 8. op vers 26.
margenoot35
Dan sal dese gantsche Prophetie open ende klaer wesen, maer voor dien tijt en kan de rechte meeninge daer van niet vastelick noch sekerlick in alle hare deelen geweten worden.
margenoot36
Een wederhalinge van de voorsegginge der elenden die de Kercke Godes souden overkomen. Siet Dan. cap. 11. vers 35.
margenoot37
Ofte, gesuyvert worden. Onse Heere Christus gebruyckt hier drie woorden by gelijckenisse, het eerste is genomen van de suyveringe des koorns, Gelijck het koorn met den wan van het kaf gesuyvert wort, alsoo de geloovige met den wan der vervolginge: Het tweede woort is genomen van de vollers, die het laken schoon en wit vollen: De derde gelijckenisse is genomen van de goutsmeden, die het gout ende silver in haren smelt-oven louteren, het schuym uytsuyverende. Siet Dan. cap. 11. vers 35.
margenoot38
De sin is, De godtloose sullen afwijcken ende voortvaren in hare godtloosheyt, ende en sullen dese verborgentheden niet verstaen, hoe dickwils ende hoe duydelick dat haer deselve sullen mogen uytgeleyt worden. Vergel. Apoc. cap. 22. vers 11.
margenoot39
Ofte, de leeraers, als boven cap. 11. vers 33.
margenoot40
Siet Dan. cap. 11. op vers 31.
margenoot41
Siet hier van oock Dan. cap. 11. op vers 31.
margenoot42
Dat zijn drie jaer, seven maenden, ende dertien dagen, indien men dit op de vervolginge Antiochi Epiphanis duydt, ende natuerlicke, of gewoonlicke dagen hier verstaet. Doch eenige onder de geleerde nemen dese dagen voor jaerdagen.
margenoot43
Ofte, reyckt, bereyckt, komt, tot dertien hondert vijf en dertigh dagen. Hier zijn vijf en veertigh dagen meer dan vers 11. ende is dit de sin, Gelijck sommige meynen, dat de staet des Ioodschen volcks veel beter wesen sal, als’er noch vijf en veertigh dagen boven de drie jaren, seven maenden, ende dertien dagen sullen verloopen zijn, Want als dan soude ’t Ioodsche volck van dien wreeden tyran Antiocho Epiphane, geheelick vry ende ontlast worden: Hy is gestorven in ’t begin van het hondert en negen en veertighste jaer des Rijcks der nakomelingen Seleuci, 1.Mach. 6. versen 8, 16.
margenoot44
T.w. tot het eynde uwes levens: stelt alle uwe saken daer toe: bestelt u huys, want ghy sult haest sterven.
margenoot45
T.w. in de aerde, na uwe doot, ghy sult verlost ende ontslagen worden van alle moeyte, ende rusten van uwen arbeyt, uwe ziele sal opgenomen worden in den schoot Abrahams.
margenoot46
T.w. in de opstandinge der dooden ten jonghsten dage.
margenoot47
D. in u deel. T.w. in het deel uwes hemelschen erfgoets, ’t welck u bereyt ende verordent is, met alle uytverkorene kinderen Godes, na het goet welbehagen Godes.
margenoot48
D. op het eynde der werelt, als uwe ziele met het lichaem vereenight zijnde, sal opgenomen worden in de vreught des eeuwigen levens, om ende door de verdiensten Iesu Christi, des waren Messiae, die gepresen moet zijn in eeuwigheyt: Amen, Rom. 9.5.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken