Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

Godt klaeght wijders over de gemeyne hittigheyt in allerley grove sonden, die soo te hove onder de Groote, als onder den gemeynen man, de overhant hadden, als te weten, valsheyt, stelen, rooven, boosheyt, leugen, godtloose verbintenissen, dronckenschap, spotterije, ende Heydensche verbonden, vers 1, etc. vergeselschapt met eene domme hoovaerdije, verstockheyt ende ongevoeligheyt, 8. Voorseyt haer sijne rechtveerdige straffen, 12. wijder klaghte over hare huychelije, ende onbekeerlickheyt, 13, 14, etc.

1

TErwijlen ick Israël Ga naar margenoot1 genese, soo wort Ephraims ongerechtigheyt Ga naar margenoot2 ontdeckt, mitsgaders de boosheden van Ga naar margenoot3 Samaria; want sy wercken Ga naar margenoot4 valsheyt: ende de dief Ga naar margenoot5 gaet’er in, de Ga naar margenoot6 bende der straetschenders stroopt daer buyten.

2

Ende Ga naar margenoot7 sy en seggen niet in haer herte, [dat] ick aller harer boosheyt gedachtigh [kolom] ben: nu Ga naar margenoot8 omcingelen haer hare handelingen, sy zijn Ga naar margenoot9 voor mijn aengesichte.

3

Sy Ga naar margenoot10 verblijden den Koningh met hare boosheyt, ende de Vorsten met hare leugenen.

4

Sy bedrijven al te samen overspel; sy zijn gelijck een Ga naar margenoot11 back-oven die heet gemaeckt is van den backer: [die] ophoudt van wacker te Ga naar margenoot12 zijn, na dat hy den deegh heeft gekneedt, tot dat het doorgesuert zy.

5

Ga naar margenoot13 Het is de dagh onses Koninghs; De Vorsten maken Ga naar margenoot14 [hem] kranck Ga naar margenoot15 [door] verhittinge van den wijn: hy Ga naar margenoot16 streckt sijne hant voort met de spotters.

6

Ga naar margenoot17 Want sy Ga naar margenoot18 voeren haer herte aen, als eenen back-oven, tot hare lagen: haerlieder Ga naar margenoot19 backer slaept den gantschen nacht; ’s morgens brant hy als een vlammende vyer.

7

Sy zijn al te samen Ga naar margenoot20 verhittet als een back-oven, ende sy verteeren hare Ga naar margenoot21 Richteren: alle hare Koningen Ga naar margenoot22 vallen; daer en is niemant onder hen die tot my Ga naar margenoot23 roept.

8

Ephraim, die Ga naar margenoota Ga naar margenoot24 verwerret sich met de volcken: Ephraim Ga naar margenoot25 is een Ga naar margenoot26 koeck, die Ga naar margenoot27 niet is omgekeert:

9

Ga naar margenoot28 Vreemde verteeren Ga naar margenoot29 sijne kracht, ende hy en merckt het niet: oock is de Ga naar margenoot30 grauwicheyt op hem verspreyt, ende hy en merckt het niet.

10

Ga naar margenootb Dies sal de Ga naar margenoot31 hoovaerdije Israëls in sijn aengesichte getuygen: dewijle sy haer niet bekeeren tot den HEERE haren Godt, noch hem soecken in allen desen.

11

Want Ephraim is als eene Ga naar margenoot32 botte duyve, sonder Ga naar margenoot33 herte: sy roepen Ga naar margenoot34 Egypten aen, sy gaen henen tot Ga naar margenoot35 Assur.

12

Wanneer sy sullen henen gaen, sal ick mijn Ga naar margenoot36 net over haer uytspreyden, ick salse als vogelen des hemels doen Ga naar margenoot37 neder dalen:

[Folio 106r]
[fol. 106r]

Ick salse Ga naar margenoot38 tuchtigen, Ga naar margenoot39 gelijck gehoort is in hare vergaderinge.

13

Wee haer, want sy zijn van my Ga naar margenoot40 afgesworven; verstooringe over haer, want sy hebben Ga naar margenoot41 tegen my overtreden: Ick Ga naar margenoot42 soudse wel verlossen, maer sy spreken Ga naar margenoot43 leugenen tegen my.

14

Sy en roepen oock niet tot my met haer Ga naar margenoot44 herte, wanneer sy huylen op hare legeren: Ga naar margenoot45 om koorn ende most Ga naar margenoot46 versamelen sy sich, [maer] sy Ga naar margenoot47 wederstreven tegen my.

15

Ick Ga naar margenoot48 hebse wel getuchtight, [ende] haerlieder armen Ga naar margenoot49 gesterckt: maer sy dencken Ga naar margenoot50 quaet tegen my.

16

Sy Ga naar margenoot51 keeren sich, [maer] niet [tot] den Allerhooghsten, sy zijn Ga naar margenootc als een Ga naar margenoot52 bedrieghlicke boge: hare Ga naar margenoot53 Vorsten vallen door het sweert, van wegen de Ga naar margenoot54 gramschap harer tonge: Dit is haerlieder Ga naar margenoot55 bespottinge in Ga naar margenoot56 Egyptenlant.

margenoot1
D. besigh ben door mijne Propheten, om de tien stammen tot bekeeringe te vermanen, ende hen tot geestelicken ende lichamelicken welstant te brengen. Siet Psalm 30. op vers 3. ende ond. 11.3.
margenoot2
Dat is, soo bevint sich, dat de wortel ende oorspronck aller boosheyt ende ongebondenheyt tegen d’eerste ende tweede tafel, is in den stam Ephraim, ende principalick in ’s Koninghs hof te Samaria. Ofte, hare boosheyt wort ontdeckt, door hare wederstrevigheyt tegen alle mijne vermaningen, sulcks datse haer toonen ongeneeslick.
margenoot3
Siet 1.Reg. 16. op vers 24.
margenoot4
D. allerley afgoderije ende huychelerije, zijnde enckel bedrogh ende valsheyt, waer door sy het verbont met my breken. siet Psalm 44. versen 18, 21. handelende van gelijcken valschelick met den naesten. siet Levit. 19.11.
margenoot5
Stelen, rooven ende moorden is binnen ende buyten vry, ende heeft de overhant, soo dat beyde tafelen van Godts wet, verbroken zijn.
margenoot6
Siet boven 5. op versen 1, 2.
margenoot7
D. sy en dencken niet eens dat ick sulcks alles sie ende soecken sal.
margenoot8
Als touwen, haer benauwende ende verstrickende, soo datse niet sullen konnen ontkomen: ofte, als dienaers van Iustitie, om haer als misdadige, te vangen, ende voor ’t gerichte te stellen, waer van sy nu (D. al haest) de waerheyt sullen bevinden.
margenoot9
Naeckt ende bloot, sy zijn my alle bekent, ende ick salse ter hant nemen, om daer op te letten, en recht te doen.
margenoot10
De godtloosheyt des Koninghs ende sijner Vorsten was soo groot, datse vreughde ende vermaeck namen in de grouwelicke boosheyt der Priesteren ende des volcks, als dienende tot stijvinge der afgoderije, daer in sy de vastigheyt hares staets stelden, sulcks het volck wetende, maeckten het soo gelijck haer Koningh het geern hadde, hoe erger hoe liever.
margenoot11
Sy zijn soo verhit in afgoderije ende de aenklevende sonden, als een brandende ofte gloeijende oven, ende evenwel soo ongevoeligh ende soo sorghloos daer over, als de slapende backer. siet vers 6.
margenoot12
Ofte, wacker te maken, D. hy slaept selfs, ende laet alles slapen, ende in ruste, tot dat men het broot in den oven sal steken, wanneer ’t deegh genoegh geresen ende doorsuert is. Alsoo laten sy den suerdeessem der boosheyt voort gaen, ende den oven der afgoderije heet worden, tot dat alles na haren sin, op het aldererghste, gestelt zy. Vergel. Matth. 16.12. Luce 12.1. Andere aldus; Die heet gemaeckt wort van den backer, als hy ophoudt van op te wecken, (Te weten, de gene die backen sullen) na dat men den deegh heeft gekneedt, tot dat het doorsuert is.
margenoot13
Dit kan men nemen als woorden der Vorsten ende Hovelingen. And. [op] den dagh onses Koninghs, maken de Vorsten hem kranck. Door des Koninghs dagh kan men verstaen den dagh sijner geboorte, als Genes. 40.20. ofte, krooninge, ofte eenen feestdagh van hem aengestelt tot der kalveren dienst. siet 1.Reg. 12.32, 33. ende vergel. Iob 1.4. met d’aenteeck. Matth. 14.6.
margenoot14
Den Koningh: uyt het voorgaende ende volgende. And. maken haer selven kranck.
margenoot15
Dat is, door heete wijnteugen, ofte door het suypen van heeten wijn. Anders, [met] flesschen van wijn.
margenoot16
Als hy kranck is van den wijn, dan slaet hy op met spotters ende bootsmakers, die hem den tijt ende de wijnkranckte sullen verdrijven: ofte, wanneer hy droncken is, soo doet hy sulcks, soo dat het hof vol van ydelheyt, ende godtloosheyt is. Van spotters siet Psalm 1. op vers 1. Prov. 1.22. ende 9.7, etc.
margenoot17
Ofte, sekerlick, gewislick.
margenoot18
Hebr. eygentlick, doen haer herte naderen, D. sy geven sich daer op, drijven, vyeren, stoocken ende hitsen haer selven aen, om in het heymelick lagen te leggen den genen, die haer tegen zijn, ende die door practijcken in lijden, verdriet ende om het leven te brengen, het zy datse hare godtloosheyt niet toe en staen, ofte andersins eenen haet op haer hebben.
margenoot19
Hier door verstaen sommige den Koningh, die het beleyt ende bestier van alle boose vonden sijnen Vorsten ende Raetsheeren bevele, ende als hy de uytvoeringe daer van in vollen swange siet, sijn plaisier ende lust daer in scheppe: of, terwijlen hy slaept, soo zijn sijne Vorsten met hare complicen doende, om tegen hem te conspireeren. (waer van in het volgende vers) ende, eer de Koningh daer op denckt, sulcks in het werck stellen, settende alles (om soo te spreken) in vyer ende vlamme.
margenoot20
In boosheyt ende godtloosheyt.
margenoot21
D. hare Koningen, Vorsten, ende Regenten, als de volgende woorden verklaren, ende ond. vers 16. Vergel. Iud. 2. op vers 16.
margenoot22
D. worden om het leven gebracht, de een conspireert tegen den anderen, ende slaet hem doot. siet Gen. 14. op vers 10. ende de historie hier van 2.Reg. 15.8, etc. tot vers 32. alsoo onder vers 16.
margenoot23
Die my kent, ende om genade ende hulpe aensoeckt. Vergel. onder versen 10, 13, 14.
margenoota
Psalm 106.35.
margenoot24
Door Heydensche houwelicken, gemeenschap van afgoderije ende andere sonden, item ongeoorlofde verbonden. Siet boven 5.7, 13. ende onder vers 11, etc.
margenoot25
D. gelijck een koeck.
margenoot26
Siet van ’t Hebr. woort Genes. 18. op vers 6.
margenoot27
Ende volgens half gaer, die de hongerige Assyriers evenwel sullen verslinden: ofte, aen d’eene zijde verbrant, aen d’andere raeuw, ofte ongaer, ende over sulcks onsmaeklick ende bedorven, niet veel deugende (als men seyt) noch om te houden, noch om wech te werpen, gelijck een koeck moet worden, wanneerse op het vyer ofte de koolen versuymt ende niet waergenomen en wort. Dese gelijckenisse wort verscheydentlick verklaert, ende op Ephraim gepast. Uyt het voorgaende ende navolgende schijnt, dat Godt wil seggen, Ephraim hebbe sijnen eygenen geestelicken ende lichamelicken welvaert verwaerloost, ende na buyten tot de afgodische Heydenen loopende, om by deselve sijne behoudenisse te soecken, zy hy door der selver gemeenschap soo bedorven, dat hy nauwlicks eenigh fatsoen, ofte reuck ende smaeck (als men seyt) meer en hadde, als een koeck die half raeuw half verbrant, ofte, geheel doorbrant ende verschrockt is. Sommige duyden ’t op de onbekeerlickheyt, niet tegenstaende Godts straffen, waer van vers 28.
margenoot28
Siet exempelen 2.Reg. 15.19, 20. item aldaer vers 29.
margenoot29
Ephraims.
margenoot30
D. hy wort swack ende machteloos, ende heeft’er geen gevoel van: gelijck oude lieden die over al grauwe hayren krijgen: nochtans blijft hy even stout ende hartneckigh, als volght.
margenootb
Hose. 5.5.
margenoot31
Om datse in desen haren elendigen toestant noch soo ongevoeligh, opgeblasen ende stout tegen my zijn. Siet bov. 5.5. met de aenteeck.
margenoot32
D. domme, slechte, simpele duyve, om dat mense verlocken, verleyden ende bepraten kan, alsoo men wil, stellende haer allesins tot eenen spot. Dit wort in het volgende verklaert.
margenoot33
D. verstant. Siet Iob 9. op vers 4.
margenoot34
Siet 2.Reg. cap. 17. versen 3, 4. ende boven 5.13. ende onder 8.9. ende 12.2.
margenoot35
D. Assyrien, ofte den Koningh van Assyrien.
margenoot36
D. ick salse vangen, verstricken, ende ruïneeren door hare tractaten ofte handelingen met Egypten ende Assur, gelijck men de vogelen beslaet, vanght ende verstrickt door het net. Vergelijckt Iob 19.6. Ezech. 12.13. ende 17.20. ende 19.8. ende 32.3. met d’aenteeck.
margenoot37
Daer sy om hooge meenen te vliegen.
margenoot38
Met straffen ende plagen. siet Prov. cap. 7. op vers 22.
margenoot39
Hebr. na de hooringe, ofte, ’t gehoor van, ofte, aen, in hare vergaderinge, D. gelijck ick haer opentlick in mijne wet ende door mijne Propheten in hare byeenkomsten voor de gemeente, hebbe aengeseyt, ende gedreyght. siet 2.Reg. 17.13.
margenoot40
Hier ende daer afgodische ende vleeschelicke hulpe soeckende, swervende als een verbijsterde vogel, die nergens ruste en vindt.
margenoot41
Ofte, zijn van my afgevallen. siet 1.Reg. c. 8. vers 50. ende c. 12. op vers 19. item Ier. 2.8, 29. ende vergel. ond. 8.1. ende 14.10.
margenoot42
Ofte, ick hebse wel verlost, ofte, ick verlosse haer wel, ofte, als ickse verlosse, etc. soo, etc. Siet 2.Reg. capit. 14. versen 25, 26, 27, 28.
margenoot43
Wat hen goets van my geschiet, daer van geven sy valschelick haren afgoden de eere: Of, sy belooven wel bekeeringe ende danckbaerheyt, maer en dencken’t niet.
margenoot44
Haer bidden en kermen tot my, is enckel huychelerije, ’t is maer een gehuyl, uyt verdriet, murmureeringe, ende onverduldigheyt, sonder geloove ende bekeeringe. Sommige meenen, dat het volgende woort legeren, of, bedden, siet op de plaetsen (als hooghten, tempelen, etc.) harer afgoderije, die een geestelick overspel is. siet Ies. 57.7, 8. met d’aent. waer op’t volgende woort versamelen, niet qualick en past. Vergel. oock Ezech. 23.41.
margenoot45
And. [wanneer] sy haer om koorn ende most versamelen [ende] tot my keeren.
margenoot46
Om sulcks van my te verkrijgen, maer metter daet bewijsen sy alle wederspannigheyt tegen my. And. maken sy haer selven insnijdingen, T.w. in haer vleesch, na de wijse der Heydenen ende afgodendienaers. siet 1.Reg. 18.28. met d’aent.
margenoot47
And. sy wijcken van my af, of, wijcken af tegen my, T.w. rebelleerende, dewijle sy even seer blijven hangen aen hare afgoderije, selfs wanneerse koorn ende most van my quansuys versoecken.
margenoot48
Met woorden ende slagen. And. ick binde ende stercke hare armen, T.w. als een goet chirurgijn ende medicijnmeester pleeght te doen. Vergel. vers 1.
margenoot49
D. matighlick gekastijt, gevende haer noch kracht om de kastijdinge te verdragen, ofte alsoo, dat ickse niet en verteerde: of, als ick besich was om haer te cureeren, door mijne heylsame tucht, soo voeghde ick my na haer vermogen, ondersteunende haer met noodige krachten, ende hare swackheden dragende, of, ick kastijddese wel, maer onderhielt haren staet, datse niet te gronde en gingen.
margenoot50
Mijn goet doen vergelden sy my, (in plaetse van danckbaerheyt) met quade practijcken tegen my: practiseerende hoe sy haren bouwvalligen staet, sonder my ende tegen alle mijne waerschouwingen ende dreygementen, evenwel, als tot mijnen hoon ende spijt, noch souden mogen vast maken door afgodische, vleeschelicke ende Heydensche hulpe, daer sy my schuldigh waren te dancken voor al het gene datter noch van haren staet overigh ende behouden is. Waer op het volgende mede siet.
margenoot51
Sy loopen vast over al, hier ende daer, maer tot my, by welcken haer heyl te soecken is, en komen sy niet. Vergel. ond. 11.7. Ofte, sy toonen somtijts eenen schijn van bekeeringe, maer sy en bekeeren haer niet in der daet. Vergel. bov. 6.4. met d’aent. Anders simpelick aldus: Sy en bekeeren haer niet tot den Allerhooghsten.
margenootc
Psalm 78.57.
margenoot52
Hebr. boge des bedroghs. siet Psalm 78.57. met d’aenteeck. De sin is, Daer sy haer tot my behoorden te bekeeren, gaen sy geheel andere wegen: daerom varen sy oock, als volght.
margenoot53
Siet boven op vers 7.
margenoot54
D. om datse mijne Propheten, ende volgens my selven, met bitterheyt ende toornigheyt bejegenen. Vergel. Psalm 73.9. ofte, om datse malkanderen schelden, bitter ende scherp toe spreken, soo conspireert d’een tegen den anderen, ende brengen malkanderen om den hals, als bov. vers 7.
margenoot55
D. d’oorsake haerder bespottinge.
margenoot56
Daer sy hulpe soecken, ende groot credijt meenen te hebben.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken