Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xj. Capittel.

Godts liefde ende vriendelickheyt tegen Israël van Egypten af, (waer onder eene Prophetie van Christo verborgen is) met eene tegenstellinge van hare ongehoorsaemheyt, afgoderije, ondanckbaerheyt ende hartneckigheyt, versen 1, 2, 3, 4, 7. Daerom sy na Assyrien gevoert ende getyranniseert sullen worden, 5, 6. belofte van genadige matigingh der straffe, ende Israëls bekeeringe tot Christum, door de predicatie des Euangeliums, 8, etc.

1

ALs Israël Ga naar margenoot1 een kint was, doe heb ick hem lief gehadt: ende Ga naar margenoota ick [kolom] Ga naar margenoot2 hebbe mijnen Ga naar margenoot3 sone uyt Egypten geroepen.

2

[Maer Ga naar margenoot4 gelijck] sy haerlieden riepen, alsoo gingen sy van Ga naar margenoot5 haer aengesichte wech; sy offerden den Baals, ende roockten den gesnedenen beelden.

3

Ick nochtans, Ga naar margenoot6 leerde Ephraim gaen; Ga naar margenoot7 hy namse op sijne armen, maer sy en bekenden niet, dat ickse Ga naar margenoot8 genas.

4

Ick trockse met Ga naar margenoot9 menschen-zeelen, met touwen der liefde, ende was hen, als de gene die het Ga naar margenoot10 jock [van] op hare kinnebackens oplichten: ende ick reyckte Ga naar margenoot11 hem voeder toe.

5

Ga naar margenoot12 Hy sal in Ga naar margenoot13 Egyptenlant niet weder keeren, maer Assur, die sal sijn Koningh zijn: om dat sy haer weygeren te bekeeren.

6

Ende het Ga naar margenoot14 sweert sal in Ga naar margenoot15 sijne steden blijven, ende sijne Ga naar margenoot16 grendelen verteeren, ende op eten: van wegen hare Ga naar margenoot17 beraetslagingen.

7

Want mijn volck blijft hangen aen de afkeeringe Ga naar margenoot18 van my: Ga naar margenoot19 sy roepen Ga naar margenoot20 het wel tot den Alderhooghsten, [maer] Ga naar margenoot21 niet een en verhooght Ga naar margenoot22 [hem.]

8

Ga naar margenoot23 Hoe soud’ick u overgeven, ô Ephraim? u overleveren, ô Israël? hoe soud’ick u maken als Ga naar margenootb Ga naar margenoot24 Adama? u stellen als Zeboim? mijn Ga naar margenoot25 herte is in my omgekeert, Ga naar margenoot26 al mijn berouw is t’samen ontsteken.

9

Ick en sal de hittigheyt mijns toorns niet uytvoeren; Ick en sal niet Ga naar margenoot27 weder keeren om Ephraim te verderven: want ick ben Ga naar margenoot28 Godt, ende geen mensche, de Ga naar margenoot29 Heylige

[Folio 108r]
[fol. 108r]

in het midden van u; ende ick en sal Ga naar margenoot30 in de stadt niet komen.

10

Sy sullen den Ga naar margenoot31 HEERE achter na wandelen, hy sal Ga naar margenoot32 brullen als een leeuw: wanneer hy brullen sal, dan sullen de Ga naar margenoot33 kinderen Ga naar margenoot34 van der zee af al bevende aenkomen.

11

Sy sullen bevende aenkomen als een Ga naar margenoot35 vogelken uyt Ga naar margenoot36 Egypten, ende als eene Ga naar margenoot37 duyve uyt den lande van Assur: ende ick salse doen Ga naar margenoot38 woonen in hare huysen, spreeckt de HEERE.

margenoot1
Siet van het Hebreeusch woort Ierem. cap. 1. op vers 6. De sin is, Als ick Israël eerst tot mijn volck aennam, ende met hen mijn verbont maeckte. Vergelijckt Ierem. cap. 2. vers 2. ende siet de aenteeckeninge aldaer.
margenoota
Matth. cap. 2. vers 15.
margenoot2
Ende voerde hem door mijne Godtlicke kracht uyt de slavernije van Egypten, door de woestijne, na het beloofde lant.
margenoot3
Namel. Israëls, dien Godt dickwils, maer bysonderlick Exod. 4. vers 22. door Mose, in d’aensprake aen Pharao, sijnen sone, ja sijnen eerstgeborenen sone noemt, welcke plaetse hier mede dient vergeleken. Maer dat onder dese woorden wijders eene prophetie verborgen is van den eenighgeborenen Sone des Vaders onsen Heere Iesu Christo, die het Hooft is van sijn geestlick Israël, ofte, Kercke, blijckt Matth. 2.15. And. om dat Israël een kint was, dat ick lief hadde, soo heb ick mijnen sone uyt Egypten geroepen. Ofte, Hoewel Israël een kint is, nochtans heb ick hem lief: daerom heb ick, etc. verstaende ’t eerste lidt van Israëls domme onverstandigheyt, ende het tweede van Christo alleen, dien de Vader uyt Egypten geroepen hebbe, om in Iudea het werck onser verlossinge te verrichten. Andere aldus: Om dat hy is een kint Israëls, ende ick hem lief hebbe, daerom heb ick mijnen sone uyt Egypten geroepen. Verstaende beyde leden deses vers van Christo.
margenoot4
Dit is hier in gevoeght tot vervullinge van den sin, passende op het volgende woordeken, alsoo. Siet Psalm 48. op vers 6. De sin is, Hoe Moses ende andere vrome dienstknechten Godts de Israëliten meer riepen, om by haren goeden Godt te blijven, ende hem aen te hangen, hoe sy meer daer tegen, onder de oogen der vrome Propheten, afweken, tot alle afgoderije, keerende Godt ende sijnen Propheten den rugge ende het doove oor toe, als men seyt. Vergel. onder vers 7. ende bov. 4.7.
margenoot5
Van het aengesichte der Propheten, die haer tot Godt riepen.
margenoot6
D. ick leerdese de voeten setten, gelijck een moeder haer kint doet.
margenoot7
Dit zijn de woorden des Propheten, die hy tusschen Godts woorden in voeght, uyt verwonderinge van Godts vriendelickheyt ende goedertierenheyt, als of hy seyde: Immers is’t waer, dat hyse, als een vader, ofte moeder een kint (siet vers 1.) insonderheyt als het moede is van gaen, op de armen gedragen heeft. siet Exod. 19.4. Deut. 1.31. ende 32.11, 12. Iesa. 63.9. ende van Mose, Num. 11.12. And. ick namse, ofte, nemende haerlieden by hare (Hebr. sijne) armen: om datter in’t volgende diergelijcke verwisselinge van het eenvoudigh getal van Ephraim gebruyckt wort.
margenoot8
Dat is, in alle hare nooden ende swarigheden seer lieflick ende gemeensaemlick bystont ende verloste. siet Psalm 30. op vers 3. ende vergel. Exod. 15.26. ende bov. 7.1.
margenoot9
D. menschelicke, daer men menschen mede treckt, lijdelicke, lieflicke ende sachte zeelen, om haer niet te quetsen of te verzeerigen. Vergelijckt de maniere van spreken met 2.Sam. 7.14. Ies. 8.1. Dese woorden drucken de lieflickheyt, vriendelickheyt ende lankmoedigheyt Godts in het leyden van sijn volck seer levendigh uyt.
margenoot10
D. de halster ofte muylbant, die op de backens der beesten blijft, soo lange sy arbeyden, ende die men oplicht ofte afneemt als sy ruste ende voeder sulleu nemen. Alsoo (wil Godt seggen) heb ick met Israël gehandelt, gevende hem verlichtinge, ruste, ende haer voeder, als volght.
margenoot11
Ephraim. Hebr. ick dede spijse, ofte, eten tot hem neygen, D. als wy seggen, Ick reyckte het hem toe. Niet tegenstaende sulcks alles, zijn sy soo ongehoorsaem geweest, als in’t voorgaende ende volgende verhaelt is: daerom etc. als volght.
margenoot12
Ephraim.
margenoot13
Of sy wel souden mogen wenschen liever in Egypten weder te keeren, gelijck sy haer derwaerts sullen begeven om hulpe ende toevlucht tegen den Assyrier te soecken, soo en sal ’t hen doch alsoo niet gelucken, maer de tien stammen sullen in’t gemeyn van den Assyrier uyt haer lant worden wech gevoert, ende veel swaerder geplaeght, als te voren in Egypten. siet bov. 8.13. ende 9.6. ende de aenteeck. aldaer. ende vergel. bov. 10. op vers 9.
margenoot14
D. krijgh, ende alle gevolgen van dien. siet Lev. 26. op vers 7. ende Psalm 22. op vers 21.
margenoot15
Ephraim.
margenoot16
Anders, lidtmaten, T.w. sijns lants leden ende deelen, als een wildt dier, verteeren ende verslinden, of, sijne rancken (als Ezech. 17.6.) D. de dorpen, gelegen buyten de steden, zijnde ten opsien van de steden, gelijck tacken van de boomen.
margenoot17
Siet boven 10. op vers 6.
margenoot18
Hebr. aen mijne afkeeringe, D. aen de afkeeringe, ofte, afwijckinge, daer mede sy van my steeds af wijcken, ofte die sy tegen my betoonen. Anders, hangen, (T.w. in onsekerheyt ende twijfelradigheyt) om [hare] afkeeringe van my, D. sy weten niet waer henen haer te keeren, nu hier dan daer loopende om hulpe. Beyds in eenen goeden sin.
margenoot19
De Propheten. Vergelijckt boven vers 2. ende 7.16.
margenoot20
Mijn volck. Anders, sy roepen hem wel na boven.
margenoot21
D. niemant. Siet van diergelijcken gebruyck des Hebreeuschen woordekens Ezra 4. op vers 3. And. t’samen en verhooght het (volck) [hem] niet. Verstaet, in hare by een komsten en eeren sy Godt niet.
margenoot22
Den Allerhooghsten, dat hy hem soude eere geven, sich bekeerende, ende troost ende hulpe by hem soeckende, ofte hem voor sijne weldaden danckende. Anders, verhooght, ofte, verheft [sich]. D. niemant heft sich eens op, geeft sich eens daer na, dat hy soude hooren ofte luysteren, gelijck opmerckende plegen te doen, toonende met uyterlicke gebeerden des lichaems de beweginge haers herten.
margenoot23
Als of Godt seyde: Ghy hadt wel verdient, dat ick u gantsch ende teenemael soude uytroeijen, gelijck ick Sodom, Gomorra, etc. gedaen hebbe, Genes. 19.24. Deut. 29.23. maer mijne barmhertigheyt ende trouwe, die ick u in den Messia (waer van in ’t volgende) belooft hebbe, en laten het niet toe.
margenootb
Genes. 19.24.
margenoot24
Verstaet, ende de andere naburige steden.
margenoot25
Menschelicker wijse van Godt gesproken, om eenighsins uyt te drucken de grootheyt ende onbegrijpelickheyt sijner barmhertigheyt. Siet Genes. 43.30. 1.Reg. 3.26. Thren. 1.20.
margenoot26
Hebr. als of men seyde, Mijne berouwingen, ofte, berouwenissen, ofte, troostelickheden, zijn t’samen ontbrant. Anders, mijn ingewant. Godt wort geseyt berouw te hebben, als hy de verdiende ende gedreyghde straffen, ophoudt, versacht ofte wech neemt, ende kan voorts door berouw het medelijden, ende het ingewant, dat van medelijden beroert ende ontsteken is, verstaen worden. Siet Genes. 6. op vers 6, ende 43. op vers 30.
margenoot27
D. ick en sal nu niet wederom alsoo aen Ephraim doen, dat ick hem gantsch soude vernielen, gelijck ick eenmaels de voorseyde steden gedaen hebbe. Vergel. Iesa. 12.6. ende 54.5. Ezech. 16.53. met d’aenteeck. aldaer.
margenoot28
Waerachtigh ende onveranderlick in mijne beloften, Num. 23.19. Malach, 3.6, etc.
margenoot29
Siet Psalm 71. op vers 22. ende dien volgens, sal ick my noch een volck onder u overigh behouden, dat ick heylige, om my te dienen, etc. Vergel. Ezech. 16.60.
margenoot30
Als een vyant, die in eene stadt invalt, ende alles daer in vernielt: ofte, gelijck ick eertijts in de stadt Sodom quam, om die te vernielen, als vers 8. welck op de voorgaende woorden, Ick en sal niet wederkeeren, of, wederom komen, etc. seer wel past. Siet d’aenteeck. Anders, ick en sal in de stadt niet komen, Dat is, in geene materiale plaetsen meer woonen, maer in uwe herten. Vergel. Ioan. 4.21.
margenoot31
Iesum Christum, den Messiam, haer Hooft, ende Koningh. Vergel. bov. 3.5.
margenoot32
Door de openbare, klare ende heldere predicatie des Euangeliums, waer door hy sijne uytverkorene (gelijck een leeuw sijne jongen) by een sal roepen, als volght. Vergel. Iesa. 27.13. Amos 3.8. item, waer door hy niet alleen den sijnen sijn genadenwerck sal verkondigen, maer oock sijnen ende sijner Kercken vyanden, sijne wrake, ende de overwinninge, principalick aller geestelicker vyanden, die hy, als de rechte Leeuw van Iuda, sal overwinnen ende in triumphe voeren. Siet Genes. 49. op vers 9. Col. 2.15. Apoc. 5.5. ende vergelijckt wijders Iesa. 31.4, 5. Ioël 3.16. Amos 1.2.
margenoot33
D. uytverkorene, die hem de Vader gegeven heeft, Ioan. 17.6. Hebr. 2.13.
margenoot34
Hebr. sullen tsitteren, ofte, beven van de zee, (ofte, het Westen) af, D. tsitterende aen komen tot sijne ende sijner Kercken gemeenschap. Vergel. Iesa. 24.14. ende 49.12. boven 3.5. ende siet de aenteeck. Alsoo in ’t volgende vers Aengaende de maniere van spreken, tsitteren, ofte, beven, voor tsitterende gaen, komen. etc. Vergel. 1.Sam. 13.7. ende 16.4.
margenoot35
Dat snellick vlieght na sijn aes, ofte, nest, ofte, het strick ontvliedt.
margenoot36
D. in alle plaetsen, daer sy verstroyt zijn, sullense haer met yver begeven tot dien, die haer verlost uyt geestelick Egypten ende Assyrien, dat is, de slavernije des duyvels ende der sonde. Vergel. Iesa. 27.13. Zach. 10.10.
margenoot37
Siet Iesa. 60.8.
margenoot38
D. (na den stijl der Propheten) ick salse planten in mijne Kercke, ende door Christum geven ruste ende vrede in hare conscientien, ende na dit leven, hare plaetse iu de hemelsche woonsteden. siet boven cap. 2.13, 17. met d’aenteeck. ende ond. 12.10.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken