Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xiiij. Capittel.

Israël wort vermaent tot ware bekeeringe, ende geleert hoe sy die betuygen sullen, vers 1, etc. met schoone beloften van de toekomstige genade ende zegeningen onder den Messia, 4. Vermaen tot vlytigh opmercken, betrachten, ende nakomen deser ende aller Godtlicke leeringen, 10.

1

Ga naar margenoot1 SAmaria sal woest worden; want sy is wederspannigh geweest tegen haren Godt: Ga naar margenoot2 sy sullen door ’t sweert vallen, hare Ga naar margenoot3 kinderkens sullen Ga naar margenoota verplettert, ende Ga naar margenoot4 hare swangere [vrouwen] sullen Ga naar margenoot5 opgesneden worden.

2

Ga naar margenootb Bekeert u, ô Israël, tot den HEERE uwen Godt Ga naar margenoot6 toe: want ghy zijt Ga naar margenoot7 gevallen om uwe ongerechtigheyt.

3

Nemet [dese] Ga naar margenoot8 woorden met u, ende bekeeret u tot den HEERE: segget tot hem; Ga naar margenoot9 Neemt wech alle ongerechtigheyt, ende Ga naar margenoot10 geeft het Ga naar margenoot11 goede; soo sullen wy Ga naar margenoot12 betalen de Ga naar margenoot13 varren onser Ga naar margenootc lippen.[kolom]

4

Ga naar margenoot14 Assur en sal ons niet behouden, wy en sullen niet Ga naar margenoot15 rijden op Ga naar margenoot16 peerden, ende tot het Ga naar margenoot17 werck onser handen niet meer seggen, Ghy zijt onse Ga naar margenoot18 Godt: Ga naar margenoot19 Immers sal een Ga naar margenoot20 weese by u ontfermt worden.

5

Ga naar margenoot21 Ick sal haerlieder afkeeringe Ga naar margenoot22 genesen, ick salse Ga naar margenoot23 vrywillighlick lief hebben: want mijn toorn is van Ga naar margenoot24 hem gekeert.

6

Ga naar margenoot25 Ick sal Israël zijn als de dauw, hy sal bloeijen als de lelie: ende hy sal sijne wortelen uytslaen als de Ga naar margenoot26 Libanon.

7

Sijne scheuten sullen sich Ga naar margenoot27 uytspreyden, ende Ga naar margenoot28 sijne heerlickheyt sal zijn als des olijfbooms: ende hy sal eenen reuck hebben als de Libanon.

8

Ga naar margenoot29 Sy sullen weder keeren, sittende onder Ga naar margenoot30 sijne schaduwe; sy sullen ten Ga naar margenoot31 leven voortbrengen [als] koorn, ende bloeijen als de wijnstock: Ga naar margenoot32 sijne gedachtenisse sal zijn als de wijn van Libanon.

9

Ga naar margenoot33 Ephraim, Ga naar margenoot34 wat heb’ ick meer met den afgoden te doen? Ick hebbe [hem] Ga naar margenoot35 verhoort, ende sal op hem Ga naar margenoot36 sien, Ick sal [hem] zijn als een groenende Ga naar margenoot37 denneboom; uwe Ga naar margenoot38 vrucht is uyt my gevonden.

10

Ga naar margenoot39 Wie is wijs? die verstae dese dingen; [wie is] verstandigh? die Ga naar margenoot40 bekennese: want des HEEREN Ga naar margenoot41 wegen zijn Ga naar margenoot42 recht, ende de rechtveerdige sullen daer in Ga naar margenoot43 wandelen, maer de Ga naar margenoot44 overtreders sullen daer in vallen.

Eynde des Propheets HOSEA.

margenoot1
Soo de hooftstadt als het omliggende lant. Siet 1.Reg. 13. op vers 32. ende c. 16. op vers 24. Dit vers gehoort noch tot het voorgaende Capittel. siet de vervullinge deser Prophetie, 2.Reg. 17. versen 5, 6, etc.
margenoot2
De inwoonders.
margenoot3
Siet van ’t Hebr. woort Psalm 8. op vers 3.
margenoota
Hose. 10.14.
margenoot4
Van Samaria.
margenoot5
Vergl. bov. 13.8.
margenootb
Hose. 12.7.
margenoot6
Siet van dese maniere van spreken, sich tot Godt toe bekeeren, Ioël 2. op vers 12.
margenoot7
Vergel. boven 4.5. ende 5.5.
margenoot8
Verstaet, de belijdenisse uwer sonden met vyerige ende geloovige gebeden om genade, ende oprechte beloften van danckbaerheyt, waer van het voorschrift volght.
margenoot9
D. vergeeft, reeckent niet toe. Siet Psalm 25. op vers 18. ende 32. op vers 1.
margenoot10
Hebr. neemt, D. neemt ende geeft, neemt om ons te geven, ofte, onder ons uyt te deylen, brenght aen. Siet Genes. cap. 12. op vers 15. ende 24. op vers 22. ende Psalm 68. op vers 19. And. ontfangt [ons] goedighlick, ofte, neemt het goede aen, D. siet aen ofte ontfanght genadighlick onse bekeeringe ende goede wercken, die wy als wedergeborene kinderen doen.
margenoot11
D. allerley geestlicken ende lichamelicken zegen, ofte, goetdaden, weldaden. siet Matth. 7.11. Vergeleken met Luce 11.13.
margenoot12
Voor uwe onverdiende genade sullen wy u bewijsen onse schuldige danckbaerheyt.
margenoot13
Ofte aldus: Varren, [T.w. de varren, ofte jonge ossen] onser lippen. And. varren [met] onse lippen, als ofse seyden: Wy weten wel, dat ghy met het slachten ende offeren der beesten niet te vreden en zijt, daerom sullen wy u offeren de geestelicke offerhanden van lof ende dancksegginge. Siet Psalm 50.14. ende 69.31, 32. ende 116.12, 13. Hebr. 13.15, etc.
margenootc
Hebr. 13.15.
margenoot14
Wy sullen ons heyl ende welvaert niet meer by menschen, ofte buyten u soecken, want sulcks is ydelheyt, ja ons verderf. siet bov. 12. vers 2, etc.
margenoot15
Wy sullen ons vertrouwen niet meer stellen op menschelicke middelen, niet meer hier ende daer reysen om verbont ende hulpe. Vergelijckt bov. 5. vers 13. ende cap. 7. vers 11. ende 12.2.
margenoot16
Hebr. peert.
margenoot17
De afgodische beelden. siet bov. 13. versen 1, 2, etc.
margenoot18
Ofte, Goden.
margenoot19
Alsoo wort het Hebreeuwsch woordeken oock gebruyckt, 1.Sam. 15. vers 20. Anders, want doch, ofte, dat doch, etc. biddender wijse.
margenoot20
Een seer beweeghlick besluyt deses boetveerdigen ende geloovigen gebedts, waer mede sy bekennen, datter voor haer nergens eenigh heyl en zy, als by Godt alleen, nadien sy op aerden (als een weeskint) van alle menschelicke hulpe verlaten zijn, ende vertrouwen dat Godt sulcke weeskens, tot hem om genade schreijende, niet en sal verstooten. Vergel. Thren. 5.3. ende Psalm 10. vers 4. ende 68. vers 6. ende 146. vers 9. Ioan. cap. 14. vers 18.
margenoot21
Een seer lieflicke ende vaderlicke antwoorde, ende belofte Godes, op het voorgaende boetveerdigh gebedt.
margenoot22
Vergevende al haer quaet, ende gevende mijn goet, als sy begeert hebben, vers 3. Siet Psalm 30. op vers 3.
margenoot23
Ofte, mildelick, uyt goeder herten, (als men seyt). Vergelijckt Deuter. cap. 30. vers 9. Ierem. cap. 32. versen 41, 42. Ioan. cap. 16. versen 26, 27. ende siet van’t Hebreeusch woort Levit. cap. 7. op vers 16. Iob cap. 12. op vers 21.
margenoot24
Namelick, Israël, die terstont in het volgende vers genoemt wort, ende boven vers 2.
margenoot25
Dese beloften, afbeeldende, door seer schoone gelijckenissen, de genade Iesu Christi ende den overvloet der gaven des Heyligen Geests, gehooren alle tot het nieuw genadenverbont, gegront in den Messia, onsen Heere Iesu Christo, in welcken alle beloften ja, ende amen zijn, 2.Corinth. cap. 1. vers 20. toebehoorende den gantschen Israël, dat is, der gantscher Kercke der geloovigen Israëliten ende Heydenen. Vergelijckt boven 13. op vers 14.
margenoot26
Dat is, de boomen die op den Libanon staen, (alsoo vers 7.) alwaer de welrieckende wieroock wast, waer van men houdt dat desen bergh sijnen naem heeft: want Lebona heet wieroock, ende dese bergh heet in’t Hebr. Lebanon.
margenoot27
Hebr. gaen.
margenoot28
Vergelijckt Iesa. cap. 60. vers 13. Ierem. cap. 11. vers 16. Ezech. 31.3, 7, 8, 9.
margenoot29
De ware Israëliten sullen haer bekeeren, waer toe sy vermaent zijn boven vers 2. Anders, sy sullen wederom sitten.
margenoot30
Onder des Heeren vaderlicke beschuttinge haer verquickende, ende seker zijnde. siet Ruth 2. op vers 12. Psalm 91.1.
margenoot31
Dat is, vruchtbaer zijn ende vermenighvuldigen: verstaet dit insonderheyt van de geestelicke vruchten, die sy als nieuwe ende wedergeborene menschen sullen voort brengen, ende anderen, by middel van leeren ende stichten, doen voort brengen door de kracht des Heyligen Geests, die ons levendigh maeckt ten goede. Vergelijckt Psalm 72.16. ende siet d’aenteeckeninge aldaer.
margenoot32
Des bekeerden Israëls gedachtenisse, Dat is, naem, faem, geruchte, sal soo aengenaem ende welrieckende zijn, als de edelste wijn van Libanon. Anders, sijne welrieckentheyt, ofte, reucke, om dat het Hebreeusch woort beteeckenende gedachtenisse, somtijts schijnt voor reuck genomen te worden, gelijck een lieflick reuckwerck yemant doet gedencken. Siet Iesa. cap. 66. vers 3. item Levit. cap. 2. versen 2, 9. Numer. cap. 5. vers 26. ende Psalm 20. vers 4. met de aenteeckeninge. Sommige duyden het op de gedachtenisse Godts, die seer lieflick ende aengenaem sal zijn by den geloovigen, van wegen sijne overgroote genade.
margenoot33
Dit kan men nemen als woorden Godts, die sich sonderlinge laet gevallen (als yemant die verblijdt is) dat Ephraim alle afgoderije verworpen heeft, ende hem daer mede niet meer lastigh en valt ofte omcingelt, als te voren. Siet boven 12. vers 1, etc. Ofte men kan het nemen voor woorden des bekeerden Ephraims, aldus: Ephraim [sal seggen] etc.
margenoot34
Hebr. wat [is] my ende den afgoden. Siet 2.Sam. cap. 16. op vers 10. ende van het woort afgoden, boven cap. 8. op vers 4.
margenoot35
Dit schijnt te sien op het gebedt, boven versen 3, 4. Anders, ick sal [hem] verhooren, ofte, ick verhoore ende aenschouwe, ofte, aensie hem.
margenoot36
Mijn oogen sullen steeds op hem zijn, ten goede, ick sal mijn aengesichte voor hem niet verbergen. Siet Ierem cap. 24. vers 6. gelijck ick te voren op hem loerde, ten quade, boven cap. 13. vers 7. Anders, ick heb hem aengesien, Te weten, genadighlick, ofte, op hem gelett.
margenoot37
Die sijne groenigheyt, ofte sijn loof, (als de Kruytbeschrijvers betuygen) den gantschen winter door houdt, ende met eene lieflicke groote schaduwe verquickt: alsoo (wil Godt seggen) sal ickse verquicken tegen de hitte aller tegenspoeden ende vervolgingen.
margenoot38
Waer van boven cap. 13. vers 15. Dat is, door mijne genadige ende krachtige werckinge sult ghy seer vruchtbaer zijn ten goede, uwe vrucht salder gewis zijn. Siet Ioan. 15.1, etc. Psalm 1.3, etc. ende vergelijckt boven versen 6, 7, 8. ende aengaende het woort, gevonden, ofte, niet gevonden worden. Vergel. Mich. 1.13. Zephan. 3.13. Mal. 2.6. 1.Petr. 2.22. item Num. 11. op vers 22. Psalm 46. op vers 2.
margenoot39
Een schoon besluyt deser Prophetie, ende in’t bysonder deses Capittels, ende der voorgaende Euangelische leeringen ende beloften. De sin is, Dat de ware wijsheyt hier in bestaet, ende die wijs willen zijn, datse dit moeten verstaen ende weten, ende haer daer na reguleeren: anders sullense dwaes zijn in alle hare wijsheyt. Siet 1.Corinth. 1.18, 19, etc. ende cap. 2. vers 2, etc. ende aengaende dese maniere van vragen, vergelijckt Deut. 20. versen 5, 6, 7, 8. Psalm 25. vers 12. ende 34. vers 13. ende 107.43. Anders, klaeghswijse aldus: Wie [is] wijs, ende verstaet dese dingen? verstandigh, ende weetse? als of de Propheet seyde: Seer weynigh zijnder die dese wijsheyt hebben.Vergelijckt Ierem. cap. 9. vers 12.
margenoot40
Ofte, wetese.
margenoot41
Sijne leeringe ende regeeringe. Siet Genes. cap. 18. op vers 19. ende Psalm 25. op vers 4. item Deuter. 32. op vers 4. Psalm 25. op vers 10.
margenoot42
Vergelijckt Psalm 7.11. ende 19. vers 9.
margenoot43
Met genoegen, lust, ende vreughde. Siet Psalm 119. Matth. cap. 11. vers 30. 1.Ioan. 5. vers 3, etc.
margenoot44
Ofte, afvallige, sullen haer daer aen ergeren, stooten, sneuvelen, ende vervallen. Siet Iesa. cap. 8. vers 14. ende boven 7.13. Luce 2.34. 2.Cor. 2.16, etc.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken