Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

Godt sweert den Grooten te Samaria, ende al het volck, dat hyse gevangelick sal laten wech voeren, ende verjagen, om haer gewelt, suyperije, afgoderije, ende onbekeerlickheyt in vele toegesondene plagen, vers 1, etc. noodightse evenwel noch tot bekeeringe, met voorstellinge sijner Majesteyt ende macht, 12.

1

HOoret dit woort, ghy Ga naar margenoot1 koeijen van Basan, ghy die op den bergh van Samaria zijt; die de arme verdrucket, die de nootdruftige verplettert: ghy die tot Ga naar margenoot2 haerlieder heeren segget, Ga naar margenoot3 Brenght aen, op dat wy drincken.

2

De Heere HEERE heeft gesworen Ga naar margenoot4 by sijne heyligheyt, datter, siet, Ga naar margenoot5 dagen over u-lieden sullen komen; Ga naar margenoot6 dat men u sal Ga naar margenoot7 optrecken met haken, ende uwe Ga naar margenoot8 nakomelingen met visch- Ga naar margenoot9 angelen.

3

Ende Ga naar margenoot10 ghy sullet [door] de Ga naar margenoot11 bressen uyt gaen, eene Ga naar margenoot12 ydere Ga naar margenoot13 voor haer henen: ende ghy sult Ga naar margenoot14 het gene in den palleyse [gebracht] is wech werpen, spreeckt de HEERE.[kolom]

4

Ga naar margenoot15 Komt te Ga naar margenoot16 Bethel, ende overtredet; Ga naar margenoot17 te Ga naar margenoota Gilgal, maeckt Ga naar margenoot18 des overtredens veel, ende brenght uwe offeren des morgens, uwe tienden om de Ga naar margenoot19 drie dagen:

5

Ende Ga naar margenootb Ga naar margenoot20 roocket van het Ga naar margenoot21 gedeessemde een lof-offer, ende roepet vrywillige offeren uyt, doet’et hooren: want alsoo Ga naar margenoot22 hebt ghy’t geerne, ghy kinderen Israëls, spreeckt de Heere HEERE.

6

Daerom heb ick u-lieden oock Ga naar margenoot23 reynigheyt der tanden gegeven in alle uwe steden, ende gebreck van broot in alle uwe plaetsen: Nochtans en hebbet ghy u niet bekeert Ga naar margenoot24 tot my, spreeckt de HEERE.

7

Daer toe heb ick oock den Ga naar margenoot25 regen van u-lieden geweert, als’er noch drie maenden waren tot den oogst, ende hebbe doen regenen over d’eene stadt, maer over d’andere stadt niet doen regenen: het een stuck lants wert beregent, maer het [ander] stuck lants daer ’t niet op en regende, verdorrede.

8

Ende twee drie steden togen om tot eener stadt, op dat sy water mochten drincken, maer en wierden niet Ga naar margenoot26 verzadight: nochtans en hebbet ghy u niet bekeert tot my, spreeckt de HEERE.

9

Ick heb u-lieden geslagen met Ga naar margenootc Ga naar margenoot27 brant-koorn ende met honighdauw; de Ga naar margenoot28 veelheyt uwer hoven, ende uwer wijngaerden, ende uwer vijghboomen, ende uwer olijfboomen at de Ga naar margenootd Ga naar margenoot29 rupse op: nochtans en hebbet ghy u niet bekeert tot my, spreeckt de HEERE.

10

Ick hebbe de pestilentie onder u-lieden gesonden, na de Ga naar margenoot30 wijse van Egypten; Ick heb uwe jongelingen door het sweert gedoot, Ga naar margenoot31 ende uwe peerden gevangelick laten wech voeren: ende ick hebbe den Ga naar margenoot32 stanck uwer heyrlegeren selfs in uwe neuse doen opgaen; nochtans en hebbet ghy u niet bekeert tot my, spreeckt de HEERE.

11

Ick heb [sommige] onder u-lieden Ga naar margenoot33 omgekeert, gelijck Godt Ga naar margenoote Ga naar margenoot34 Sodom ende Gomorra omkeerde, die ghy waert als een Ga naar margenoot35 vyerbrant, dat uyt den brant gereddet is: nochtans en hebbet ghy u niet bekeert tot my, spreeckt de HEERE.

12

Daerom sal ick u Ga naar margenoot36 alsoo doen, ô Israël: om dat ick u [dan] dit doen sal, soo schickt u, ô Israël, Ga naar margenoot37 om uwen Godt te ontmoeten.

13

Want siet, die de bergen formeert, ende den Ga naar margenootf wint schept, ende den mensche bekent maeckt wat Ga naar margenoot38 sijne gedachte zy, die den Ga naar margenoot39 dageraet duysternisse maeckt, ende

[Folio 113r]
[fol. 113r]

op de Ga naar margenoot40 hooghten der aerde treedt; HEERE, Godt der Ga naar margenoot41 heyrscharen, is sijn name.

margenoot1
Vergel. Psal. 22. vers 13. met de aenteeckeninge. Item Iesa. 28.1. Hos. 4. vers 16. ende verstaet hier de godtloose ende trotze Regeerders ende Richters, die haer mesteden van de geschencken der rijcken, die d’arme voor het gerichte betrocken, ende onderdruckten. Sy worden genoemt, koeijen van Basan, om datter vette weyden ende koeijen in Basan waren.
margenoot2
Der armen rijcke schultheeren, of, crediteuren, die de behoeftige lieden, als slaven, in hare macht hadden.
margenoot3
Brenght ons maer gelt ofte geschencken, op dat wy daer van mogen suypen ende swelgen, ende maeckt ghy het dan met de arme, soo ghy wilt. Vergelijckt Hose. cap. 4. vers 18.
margenoot4
Siet Genes. cap. 22. op vers 16.
margenoot5
Dat is, bestemde tijden van plagen. Siet Psalm 37. vers 13. Ierem. cap. 50. versen 27, 31. ende Ioël 1. vers 15. met de aenteeckeninge.
margenoot6
Hebr. dat hy, Dat is, dat men, ofte, de vyant, etc.
margenoot7
Ofte, wech nemen, wech voeren. in’t volgende met haken. Verstaet, Gelijck men de groote visschen met haken uyt der zee optreckt, sal ick u door den vyant uyt u lant wech rucken, hoe noode ofte ongeerne ghy oock daer uyt soudt willen. Vergelijckt Ierem. cap. 16. vers 16. Habak. 1. versen 14, 15. ende voorts Iob cap. 40. vers 21. Iesa. cap. 37. vers 29. Ezech. cap. 19. versen 4, 9. ende cap. 29. vers 4.
margenoot8
Ofte, u laetste, achterste, Dat is, die overgebleven mogen zijn, ofte sich achterlick houden. Siet van het Hebreeusch woort Ierem. 31. op vers 17.
margenoot9
Die scherp ende stekende zijn, als doornen, ofte, na de wijse van dien gemaeckt, daer op het Hebreeusch woort siet. Siet Iob cap. 40. vers 21.
margenoot10
Koeijen van Basan, waer van vers 1.
margenoot11
Van de stadts muer, die de vyant daer in sal hebben gemaeckt, om te sien, of ghy soudt konnen ontvlieden: ofte, ghy sult door den vyant uytgevoert worden in gevangenisse. Vergel. Ezech. 12.5, 12, etc.
margenoot12
Koe van Basan, Dat is, een yegelick van u-lieden, die ghy nu soo weeldigh ende stout zijt.
margenoot13
Sonder te dencken op d’andere, siende slechts voor u selven om een heen komen, als men seyt. Vergel. boven 2.15, 16. Of, ghy sult een voor een gevangen henen passeeren met u gevangens gereetschap.
margenoot14
Dat ghy in uwe palleysen hebt vergadert door gewelt ende rooverije. siet boven 3.10. Anders, ghy sult de palleysen wech werpen, D. verlaten.
margenoot15
Een bevel, spotscher wijse gegeven: want aldus bespot de Heere den hittigen brant ende dulligheyt der Israëliten in het bedrijven der afgoderije, die den afgoden gaven dat men Gode alleen te Ierusalem moeste geven, ende daer-en-boven veel meer deden ter eeren der afgoden, als Godt voor sich bevolen hadde. Vergel. Ierem. 7.21. Ezech. 20.39. met d’aenteeck.
margenoot16
Siet Hos. 4.15. ende 12. vers 5. ende onder 5.5.
margenoot17
Verstaet hier op: Komt, gaet vry na Gilgal, etc.
margenoota
Hose. 12.12.
margenoot18
Hebr. maeckt veel, ofte, vermenighvuldight overtredende, of, met overtreden.
margenoot19
D. om alle drie jaren der dagen, Dat is, drie volle jaren, na het bevel Godts, Deut. 14.28. alsoo wort dagen, voor vele dagen, ofte een jaer der dagen (Dat is, een vol jaer) genomen, Lev. 25.29. Numer. c. 9. vers 22. 1.Sam. 27.7. siet de aenteeck. aldaer. Sommige verstaen het van de vrolicke maeltijden, diese op de drie feesten, Paesschen, Pincksteren, ende der Loofhutten, hielden van hare tienden, Deut. 14. vers 22. Eenige meynen, dat sy wel alle drie dagen den afgoden deden, dat men Gode slechts dede om de drie jaren.
margenootb
Levit. 2.1, 15. ende 7.13.
margenoot20
Siet Levit. 2. versen 1, 15.
margenoot21
Siet Levit. 2. op vers 11. ende c. 7. op vers 13. Doch het schijnt dat de Israëliten een nieuw reuck-offer uyt suerdeessem hadden versiert, doende alsoo vele sonden tseffens. I. Gevende den afgoden dat Gode toequam.
II. In eene andere plaetse als te Ierusalem.
III. Nieuwe overtollige diensten tegen Godts wet invoerende, om quanswijs eenen yver te betoonen.
margenoot22
Hebr. hebt ghylieden lief, ofte, beminnet ghy, gelijck elders: als of Godt seyde: Ghy wilt het doch soo hebben, doet het dan, maer denckt hoe ’t u bekomen is, ende wijders bekomen sal, als volght.
margenoot23
D. gebreck van spijse, ofte honger: want daer niets en is te eten, daer en kleeft geene spijse aen de tanden. Vergelijckt 1.Reg. capp. 17. 18. Ioël cap. 1. vers 1, etc. ende siet wijders de aenteeckeninge op Prov. cap. 14. vers 4. ende Iesa. cap. 3. op vers 26.
margenoot24
Hebr. tot my toe. Siet van dese maniere van spreken Ioël cap. 2. op vers 12. alsoo in het volgende.
margenoot25
Dien de Heere pleeght te geven tegen den oogst, om het koorn swaer ende rijp te maken. Siet Ioël cap. 2. op vers 23.
margenoot26
Dat is, sy en kondens niet genoegh bekomen tot hare nootdurft.
margenootc
Deut. 28.22.
margenoot27
Siet van dese beyde plagen, Deut. cap. 28. op vers 22.
margenoot28
Hebr. het vermenighvuldigen uwer hoven.
margenootd
Ioël cap. 1. vers 4. ende cap. 2. vers 25.
margenoot29
Siet Ioël 1. vers 4.
margenoot30
Hebr. in, ofte, op, na den wegh van Egypten, Dat is, na de wijse (als Genes. cap. 31. vers 35.) gelijckerwijs als ick de sterfte eertijts gesonden hebbe in Egypten. Siet Exod. cap. 9. versen 3, 6. Psalm 78. vers 50. Anders, op den wegh van Egypten, Dat is, als ghy op den wegh waert om in Egypten hulpe te soecken. Siet Hose. 7. versen 11, 12.
margenoot31
Hebr. met gevangenisse uwer peerden, die de rijcke ende prachtige jonghmans by menighten gebruyckt hadden.
margenoot32
Soo van de gestorvene door Godts plage, als van de geslagene door den vyant.
margenoot33
Uwen staet bykans geheel geruïneert. Siet 2.Reg. 13.3. ende 14.26.
margenoote
Genes. 19.24.
margenoot34
Met d’andere steden. siet Genes. 19.24. Iesa. 13.19. Ierem. 49.18. Hose. 11.8.
margenoot35
Gelijck een hout, dat half ofte bykans verbrant was, als ick u genadighlick uyt dat verderf uytruckte ende herstelde door Ierobeam, den sone van Ioas. siet 2.Reg. 14.25. ende vergel. Zach. 3.2.
margenoot36
Om uwe sonden ende hartneckigheyt (in’t voorgaende verhaelt) sal ick soo met u handelen, als ick boven vers 2. ende 3. gedreyght hebbe.
margenoot37
Hebr. tot ontmoetinge uwes Godts, D. dat ghy hem ontmoetet met ware bekeeringe, om sijnen toorn te stillen: ofte, bereyt u om (soo ghy kunt) tegen hem aen te gaen, ende sijne aenkomste, als uwes vyants, af te keeren. Vergel. Ezech. 13.5. ende 22.30. op beyds past het volgende, waer inne die Godt beschreven wort, met welcken sy te doen hadden, ende die haer dit alles dreyghde.
margenootf
Nahum 1.3.
margenoot38
Die het herte des menschen doorgront, ende sijn verborgenste gedachten weet, doende sulcks blijcken metter daet, wanneer hy des menschen aldersecreetste aenslagen ende voornemens dickwils wonderbaerlick ontdeckt ende belett. Ofte men kan het nemen voor een bewijs van Godts almacht, dewijle hy toekomende dingen, die hy in sijnen raet besloten heeft, den menschen openbaert, ende evenwel onverhindert in het werck stelt. Vergel. Iesa. 41.22, 26.
margenoot39
Dat is, licht in duysternisse verandert, als het hem belieft. Siet onder 5. vers 8. Anders, dageraet [ende] de duysternisse, Dat is, dagh ende nacht maeckt.
margenoot40
D. die verheven is boven alle heerlickheyt, ende souvereyniteyt, alle wereltsche hoogheyt als onder sijne voeten hebbende. Vergelijckt Mich. cap. 1. vers 3.
margenoot41
Siet 1.Reg. 18. op vers 15.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken