Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het viij. Capittel.

Door het gesichte van eenen korf met somervruchten wort afgebeelt, dat Israëls eynde was nakende, vers 1, etc. om de onderdruckinge der armen, godtloose gierigheyt, bedrieghlicken koophandel, schenderije, ende afgodisch sweeren, 4, etc. (item 14.) sweert Godt Israël d’uyterste algemeyne ruïne ende rouwe, 7. met troosteloosheyt, vermits gebreck van sijn woort, 11.

1

DE Heere HEERE deed’my aldus Ga naar margenoot1 sien: ende siet, een Ga naar margenoot2 korf met somervruchten.

2

Ende hy seyde; Wat siet ghy Amos? ende ick seyde, Eenen korf met somervruchten: doe seyde de HEERE tot my; Het Ga naar margenoot3 eynde is gekomen over mijn volck Israël, ick

[Folio 114v]
[fol. 114v]

en sal het voortaen niet meer Ga naar margenoot4 voor by gaen.

3

Maer de gesangen des Ga naar margenoot5 tempels sullen Ga naar margenoot6 te dien dage huylen, spreeckt de Heere HEERE: vele doode lichamen sullender zijn, in alle Ga naar margenoot7 plaetsen sal Ga naar margenoot8 mense stilswijgens wech werpen.

4

Hooret dit, ghy die Ga naar margenoot9 den nootdruftigen Ga naar margenoot10 opslocket: ende dat om te Ga naar margenoot11 vernielen de Ga naar margenoot12 elendige des lants:

5

Seggende; Wanneer sal Ga naar margenoot13 de nieuwe mane over gaen, dat wy lijftocht mogen verkoopen? ende de Sabbath, dat wy Ga naar margenoot14 koorn mogen openen? verkleynende den Ga naar margenoot15 Epha, ende den Ga naar margenoot16 Sikel vergrootende, ende Ga naar margenoot17 verkeerdelick handelende Ga naar margenoota [met] bedrieghlicke weeghschalen:

6

Dat wy de arme voor Ga naar margenootb gelt mogen Ga naar margenoot18 koopen, ende den nootdruftigen om een paer schoenen: Ga naar margenoot19 dan sullen wy Ga naar margenoot20 het kaf van het koorn verkoopen.

7

De HEERE heeft gesworen by Iacobs Ga naar margenoot21 heerlickheyt: Ga naar margenoot22 Soo ick Ga naar margenoot23 alle hare wercken in eeuwigheyt sal vergeten!

8

Ga naar margenoot24 Soude het lant hier over niet beroert worden? ende al wie daer in woont treuren? Ia Ga naar margenoot25 het sal geheel oprijsen als eene Ga naar margenoot26 riviere, ende het sal heen ende weder Ga naar margenoot27 gedreven ende verdroncken worden, als [door] de Ga naar margenoot28 riviere van Egypten.

9

Ende het sal te dien dage geschieden, spreeckt de Heere HEERE, dat ick de sonne op den Ga naar margenoot29 middagh sal doen Ga naar margenoot30 ondergaen, ende het lant by Ga naar margenoot31 lichten dage verduysteren.

10

Ende ick sal uwe feesten in rouwe, ende alle uwe liederen in weeklage veranderen, ende op alle lendenen eenen Ga naar margenoot32 sack, ende op allen hoofde Ga naar margenoot33 kaelheyt opbrengen: ende ick sal het Ga naar margenoot34 [lant] stellen in rouwe, alsser is over eenen eenigen [sone,] ende Ga naar margenoot35 des selven eynde, als eenen bitteren dagh.

11

Siet, de dagen komen, spreeckt de Heere HEERE, dat ick eenen honger Ga naar margenoot36 in ’t lant sal senden: niet eenen honger na broot, noch dorst na water, maer om te hooren de Ga naar margenoot37 woorden des HEEREN.

12

Ende sy sullen swerven van zee tot zee, ende van ’t Noorden tot het Ga naar margenoot38 Oosten: sy sullen omloopen om het woort des HEEREN te soecken, maer en sullen ’t niet vinden.

13

Te dien dage sullen de schoone jonckvrouwen, ende de jongelingen, van dorst Ga naar margenoot39 versmachten:

14

Die daer sweeren by de Ga naar margenoot40 schult van Samaria, ende seggen; [Soo waerachtigh als] [kolom] uwe Godt Ga naar margenoot41 van Dan leeft; ende, de Ga naar margenoot42 wegh van Ga naar margenootc Ber-Seba leeft: ende sy sullen vallen, ende niet weder Ga naar margenoot43 opstaen.

margenoot1
Als boven c. 7. versen 1, 4, 7.
margenoot2
Sommige verstaen door het Hebreeusch woort, eenen haeck, daer men de vruchten, die in de toppen der boomen sitten, mede afneemt. Ierem. 5. vers 27. wort het genomen voor een vogelkorf, ofte kouwe.
margenoot3
In het Hebreeusch komt het woort somer, ofte, somervrucht, ende het woort eynde seer na over een, sulcks dat de naem van ’t een aen ’t ander konde doen gedencken. Vergelijckt Ierem. cap. 1. vers 11.
margenoot4
Siet boven 7. op vers 8.
margenoot5
Het gesangh, of, de musijcke, die sy in den afgodischen tempel te Bethel ende elders plachten te gebruycken (bov. 5. vers 23.) sal in gehuyl verandert worden. Siet onder vers 10.
margenoot6
Ter tijt der straffe.
margenoot7
Hebr. plaetse.
margenoot8
Ofte, [men sal hooren] werpt wech, swijght. Of, in alle plaetsen sal hy [diese] wech geworpen heeft, [seggen,] swijght. Vergelijckt boven 6.10. De sin is, datter sulcke menighte van dooden sal zijn, dat men daer van geen werck en sal maken, noch sich moeijen met begraeffenisse, maer men salse stillekens ende sonder beweginge wech werpen, ofte wech stoppen.
margenoot9
Ofte, [na] den nootdruftigen hijget.
margenoot10
Hebr. opslorpt.
margenoot11
Hebr. doen ophouden, ende voorts wech doen, vernielen, vvech schaffen, gelijck ’t Hebreeusch woort oock gebruyckt wort.
margenoot12
Ofte, sachtmoedige, nedrige.
margenoot13
Wanneer men moeste vyeren ende den Godtsdienst waer nemen. Siet Num. 10.10. ende cap. 28. vers 11, etc. Dit was dese wolven verdrietlick, dat sy soo lange moesten stil staen. Anders, dese maent, datter een ander mach komen, daer in alles dieder zy: maer het volgende van den Sabbath past beter op de nieuvve maent, ofte, mane.
margenoot14
D. de koornhuysen openen, om koorn veyl te houden.
margenoot15
Siet Levit. 5. op vers 11. Ezech. 45. versen 10, 11. gebruyckende kleyne ende valsche mate in het uytleveren ende verkoopen, ende nemende ter contrarie hoogen prijs ende swaer gelt, gebruyckende een swaer gewichte in het ontfangen van gelt, tegen de wet, Deut. 25.13.
margenoot16
Siet Genes. 23. vers 15. ende 24.22. met d’aenteeck. item Ezech. cap. 45. vers 12. De sikel wort hier genomen voor het gewichte des sikels.
margenoot17
Dat is, dat wy de wage vervalschende, daer mede bedriegen mogen. Ofte aldus: verkeerende [den koop] met bedrieghlicke, ofte, valsche vveeghschalen. Hebr. verkeerende de vveeghschalen des bedroghs.
margenoota
Hose. 12.8.
margenootb
Amos 2.6.
margenoot18
Niet alleen haer van goet berooven, maer oock hare persoonen ons tot slaven mogen maken, tegen Godts wet, Levit. cap. 25. versen 39, 40. Vergelijckt boven 2.6.
margenoot19
Ofte, ja dat vvy mogen, etc.
margenoot20
Hebr. den afval, D. het kaf ende andere vuyligheyt die van het koorn afvalt. And. kaf [voor] koorn.
margenoot21
Of, excellentie, hoogheyt, uytnementheyt, Dat is, by sich selven, die Israëls eere ende roem was, ende behoorde te zijn. Siet Psalm 106.20. met d’aenteeckeninge. Vergelijckt boven cap. 4. vers 2. ende 6.8. met d’aenteeckeninge.
margenoot22
Een afgebroken reden in het eedtsweeren gebruycklick. Siet Ezech. cap. 34. op vers 8, etc.
margenoot23
Ofte, eenige van [dese] hare vvercken, etc.
margenoot24
Als of Godt seyde: En souden sulcke sonden niet genoegh zijn, om het gantsche lant met plagen te ruïneeren, ende te doen overswemmen, gelijck de riviere Nilus Egyptenlant jaerlicks overloopt? Immers ja. Vergelijckt onder cap. 9. vers 5. Verstaet door het lant, d’inwoonders, als volght.
margenoot25
Lant. And. en soude het [niet] geheel, etc. ende alsoo het volgende vraeghswijse.
margenoot26
Die opswelt ende overloopt. Ofte, als de riviere, namelick, Nilus: als in het volgende.
margenoot27
Als de baren van eene golle zee. And. vvech geraept vvorden.
margenoot28
Siet Ezech. 29.3.
margenoot29
Als sy sullen meynen in haren fleur te zijn, sal ickse met d’uyterste elenden overvallen, beteeckent door de duysternisse, etc. Siet Genes. 15. op vers 12. ende vergel. Iesa. 59.9, 10. Ier. 15.9. Ioël 2.2, 30, 31. met d’aenteeck.
margenoot30
Hebr. ingaen, T.w. in sijne slaepkamer, D. ondergaen. Siet Psalm 19.6.
margenoot31
Hebr. dagh des lichts.
margenoot32
Siet Gen. 37. op vers 34. ende vergel. Ies. 15.3. Ier. 48.37. Ezech. 7.18, etc.
margenoot33
Siet Ierem. 16. op vers 6.
margenoot34
D. ick sal maken, dat de inwoonders des lants over mijne plagen soo bitterlick sullen treuren, als ouders over den doot eens lieven eenigen soons plegen te doen. Siet Ier. 6.26. Zach. 12.10.
margenoot35
T.w. lants, sal ick stellen, maken, etc. Ofte aldus: Des selven eynde (Hebr. achterste, uyterste, laetste. Siet Psalm 37. op vers 37.) [sal zijn] als een bitteren dagh.
margenoot36
Of, op der aerden.
margenoot37
Om door deselve eenigen troost ende verlichtinge te verkrijgen, ende uyt den mont eens Propheten te vernemen, wanneerder eens een eynde sal zijn van alle dese elenden. Vergelijckt Psalm 74. vers 9. met d’aenteeckeninge.
margenoot38
Hebr. opgangh, Te weten, der sonne, Dat is, Oosten.
margenoot39
Ofte, besvvijcken, besvvijmen. Vergelijckt Hose. cap. 2. vers 2.
margenoot40
Dat is, by d’afgoden, door dewelcke de Israëliten haer schuldigh maeckten voor Godt, te Samaria, Dan, etc. daer deselve afgoden waren opgericht. Vergelijckt Deuter. cap. 9. vers 21. Iesa. 27.9. Hose. 10.8. met d’aenteeckeninge.
margenoot41
Ofte, ô Dan.
margenoot42
D. de Godt, die te Beer-seba, als Godt, ge-eert ende gedient wort, na den Godtsdienst, die aldaer gebruycklick is. siet boven 5.5. met d’aenteeck. Wegh, voor, Godtsdienst, religie, vvijse van Godt te dienen, hier in ’t quade, elders in ’t goede. Siet Ierem. 32. op vers 39.
margenootc
Amos 5.5.
margenoot43
Als boven 5.2.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken