Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

Door drie gesichten, het eerste van sprinckhanen, vers 1, etc. het tweede, van een verteerende vyer, 4. in welcke beyde straffen Godt des Propheten voorbede aenneemt; ende het derde, van een pas loot ofte richtsnoer, 7. wort afgebeelt, dat Godt, na langh gedult, Israël niet meer en wil verschoonen, ende de nakomelingen des Koninghs uytroeijen, 8. De Priester Amazia beklaeght Amos by den Koningh van conspiratie ende oproer, 10. gebiedt hem, dat hy sich van Bethel sal wech packen na Iuda, 12. maer Amos verdedight sich met Godts beroep, ende seyt Amazia ende den sijnen Godts oordeel aen, 14.

1

DE Heere HEERE dede my aldus Ga naar margenoot1 sien; ende siet, Ga naar margenoot2 hy formeerde Ga naar margenoot3 sprinckhanen, in het begin des opkomens van het nagras: ende siet, het was het nagras, na des Koninghs Ga naar margenoot4 afmaeyingen.

2

Ende het geschiedde, als Ga naar margenoot5 sy het kruyt des lants Ga naar margenoot6 geheel souden hebben afgegeten, dat ick seyde; Heere HEERE, Ga naar margenoot7 vergeeft doch; wie souder [van] Ga naar margenoot8 Iacob Ga naar margenoot9 blijven staen? want hy is Ga naar margenoot10 kleyn.

3

[Doe] Ga naar margenoot11 berouwde sulcks den HEERE: het en sal niet Ga naar margenoot12 geschieden, seyde de HEERE.

4

[Wijders] deed’my de Heere HEERE aldus sien; ende siet, de Heere HEERE riep uyt, dat hy wilde Ga naar margenoot13 twisten met Ga naar margenoot14 vyer: ende het verteerde eenen Ga naar margenoot15 grooten afgront; oock verteerd’et een stuck lants.

5

Doe seyd’ick; Heere HEERE, houdt doch op; wie souder [van] Iacob blijven staen? want hy is kleyn.

6

[Doe] berouwde sulcks den HEERE: oock dit en sal Ga naar margenoot16 niet geschieden, seyde de Heere HEERE.

7

[Noch] deed’hy my aldus sien; ende siet, de Heere stont op eenen muer, Ga naar margenoot17 die na het pas-loot gemaeckt was: ende een Ga naar margenoot18 pas-loot was in sijne hant.

8

Ende de HEERE seyde tot my; wat siet ghy, Amos? ende ick seyde, Een pas-loot: Doe seyde de Heere; Siet ick sal het Ga naar margenoot19 pas-loot stellen in het midden van mijn volck Israël, ick en sal Ga naar margenoot20 het Ga naar margenoot21 voortaen niet meer Ga naar margenoot22 voorby gaen.

9

Maer Ga naar margenoot23 Isaacx hooghten sullen verwoest, ende Israëls Ga naar margenoot24 heylighdommen verstoort worden: ende ick sal tegen Ga naar margenoot25 Iero-[kolom]beams Ga naar margenoot26 huys opstaen met den Ga naar margenoot27 sweerde.

10

Ga naar margenoot28 Doe sondt Amazia, de Priester te Beth-El, tot Ierobeam, den Koningh Israëls, seggende: Amos heeft eene Ga naar margenoot29 verbintenisse tegen u gemaeckt, in het midden des huyses Israëls; ’t lant en sal alle sijne woorden niet konnen Ga naar margenoot30 verdragen.

11

Want alsoo seyt Amos; Ga naar margenoot31 Ierobeam sal door het sweert sterven: ende Israël sal Ga naar margenoot32 voorseker uyt sijn lant gevangelick worden wech gevoert.

12

Daer na seyde Amazia tot Amos; Ghy Ga naar margenoot33 Siender, gaet wech, Ga naar margenoot34 vliedt in het lant van Ga naar margenoot35 Iuda: ende Ga naar margenoot36 eet aldaer broot, ende propheteert aldaer.

13

Maer te Beth-El en sult ghy Ga naar margenoot37 voortaen Ga naar margenoot38 niet meer propheteeren: want dat is des Koninghs Ga naar margenoot39 heylighdom, ende dat is het Ga naar margenoot40 huys des Koninckrijcks.

14

Doe antwoordde Amos, ende seyde tot Amazia; Ick en was geen Propheet, noch ick en was geen Propheten sone: maer ick was een Ga naar margenoot41 osse-herder, ende Ga naar margenoot42 las Ga naar margenoot43 wilde vijgen af.

15

Maer de HEERE nam my van achter de Ga naar margenoot44 kudde: ende de Ga naar margenoot45 HEERE seyde tot my; Gaet henen, propheteert tot mijn volck Israël.

16

Nu dan, hoort des HEEREN woort: Ghy seght; Ghy en sult niet propheteeren tegen Israël, noch Ga naar margenoota Ga naar margenoot46 druppen tegen het huys Isaacx.

17

Daerom seyt de HEERE alsoo; U wijf sal in de stadt Ga naar margenoot47 hoereeren, ende uwe sonen ende uwe dochteren sullen door het sweert vallen, ende u lant sal door het Ga naar margenoot48 snoer uytgedeylt worden: ende ghy sult in een Ga naar margenoot49 onreyn lant sterven, ende Israël sal Ga naar margenoot50 voorseker uyt sijn lant gevangelick worden wech gevoert.

margenoot1
D. openbaerde my dit volgende gesichte. Siet Ier. 24. op vers 1.
margenoot2
De Heere.
margenoot3
Beteeckenende eenen grooten aenstaenden hongers noot, vermits het verderf der lantvruchten, door ongedierte, als Ioël 1. vers 4, etc. ofte, (als sommige) den overval der Assyriers, die alles, als wilde sprinckhanen, souden bederven, soo Godt het niet en verhoedde.
margenoot4
D. na dat de Koningh hadde laten maeijen, misschien tot voeder voor sijne peerden, ofte, om dat d’eerste maeyinge hem mach hebben toebehoort. Hebr. scheeringen: maer het Hebreeusch woort wort alsoo van afgemaeyt gras oock gebruyckt, Psal. 72.6.
margenoot5
Hebr. hy, T.w. de sprinckhaen, D. de voorseyde sprinckhanen.
margenoot6
Hebr. ge-eyndight, ofte, volbracht soude hebben af te eten. And. als sy ’t gantsch afgegeten hadden.
margenoot7
T.w. de sonden des volcks, ende houdt op van dese straffe, of, en gaet soo niet voort te plagen.
margenoot8
De Israëliten, Iacobs nakomelingen.
margenoot9
D. over blijven, in het leven konnen blijven, wanneer het lant van vruchten gantsch soude berooft zijn? And. hoedanigh (D. in wat staet) soude Iacob [dan] staen? wie soude hy dan wesen? hoe soud’hy der uytsien: ofte, hoe soud’hy konnen opstaen, weder rijsen? alsoo vers 5.
margenoot10
Ofte, geringh, D. daer is, ofte zijn, weynigh overigh.
margenoot11
Siet Genes. cap. 6. op vers 6.
margenoot12
Te weten, dat sy ’t alles af eten.
margenoot13
Ofte, pleyten, rechten, ende volgens, straffen. Siet Hose. cap. 4. vers 1. met de aenteeckeninge.
margenoot14
Van krijgh ende oorloge, als boven 1. versen 4, 7, 10. Sommige verstaen het na de letter van eenen hemelschen brant, als Sodom ende Gomorra over quam, ofte anderen gemeynen brant, ofte groote drooghte. Siet Ioël 1. vers 19. met d’aenteeckeninge.
margenoot15
Dat is, diepte van wateren: waer door eenige verstaen ’t Koninckrijck van Syrien, verwoest door Tiglath-Pileser, 2.Reg. 16. vers 9. ende door het stuck lants, een gedeelte van Israël, in Gilead, over de Iordane. Siet 2.Reg. cap. 15. vers 29. 1.Chron. cap. 5. vers 26.
margenoot16
Dat het gantsche lant op ditmael soude verteert worden door het vyer.
margenoot17
Hebr. eenen muer des pas-loots, Dat is, die na het richtsnoer wel gemaeckt was. Waer door men (met sommige) kan verstaen de Republijcke Israëls, die Godt door sijne heylige wetten, ende sijnen genadigen zegen, wel ende heerlick gesticht ende gebouwt hadde: ende door het pas-loot, dat Godt nu in sijne hant hadde, sijn strengh ende rechtveerdigh oordeel, dat hy na langhdurige verdraeghsaemheyt ende verschooninge (waer van in het voorgaende) over Israël wilde uytvoeren: om datse alles omgekeert ende geschendt hadden, als boven cap. 6. vers 12, etc. Vergelijckt onder cap. 8. vers 2.
margenoot18
Het Hebreeusch woort wort alleenlick hier in dese beyde verssen gevonden.
margenoot19
Mijns rechtveerdigen oordeels.
margenoot20
Mijn volck.
margenoot21
Hebr. ick sal niet meer voort gaen, ofte, voortvaren voorby, ofte, over te gaen.
margenoot22
D. ongestraft laten, oversien, verschoonen, gelijck ick tot noch toe gedaen hebbe. Vergelijckt de maniere van spreken met Proverb. cap. 19. vers 11. Mich. cap. 7. vers 18. ende siet d’aenteeckeninge aldaer. Alsoo onder cap. 8. vers 2.
margenoot23
Daer sy hare afgoderije bedreven, verschoonende deselve met den naem ende het exempel haers voorvaders Isaacx ende Iacobs, als dewelcke aldaer in voortijden den waren Godt altaren opgericht ende geoffert hadden. Siet Genes. 26.25. ende 35.7.
margenoot24
Afgodische tempelen.
margenoot25
Die een sone was van Ioas, boven 1.1.
margenoot26
Sijn soon Zacharia (die maer ses maenden regeerde) is van Sallum in het openbaer, ter presentie van het volck, verslagen, 2.Reg. 15. vers 10.
margenoot27
Het is aenmerckelick, dat de Propheet hier tegen dit oordeel Godts niet meer en repliceert, gelijck hy in de twee voorgaende gesichten sijne voorbede hadde gedaen, ende was verhoort.
margenoot28
Als de Propheet dese gesichten den volcke hadde voorgedragen.
margenoot29
Ende behoort dien volgens (wil hy seggen) als een conspirateur gestraft te worden: voorts oock als een oproermaker, om dat hy in ’t openbaer voor al ’t volck tegen u propheteert.
margenoot30
’t Volck (wil hy seggen) sal tot oproer tegen u door hem verweckt worden. De staet des lants ende des Koninghs authoriteyt vereyschen dan, dat hier in versien worde. Hebr. vatten, houden.
margenoot31
Amos hadde gesproken van Ierobeams huys, vers 9.
margenoot32
Hebr. gevangelick wech gevoert wordende gevangelick worden wech gevoert.
margenoot33
Siet 1.Sam. 9. op vers 9.
margenoot34
Hebr. vliedt u, of, voor u, ’t woordeken u, of, voor u, wort gehouden als overtolligh ende dienende tot cieraet der sprake, andersins moest men het hier nemen, voor u, D. tot uwen besten, om in geen lijden te komen. Vergelijckt Genes. cap. 12. vers 1. Ierem. 5.5. Mich. c. 1. vers 11, etc. met d’aenteeckeninge.
margenoot35
Daer Thekoa was gelegen, des Propheten vaderlant, boven cap. 1. vers 1.
margenoot36
Dat is, geneert, onderhoudt u aldaer. Siet Genes. cap. 3. op vers 19.
margenoot37
Hebr. niet toedoen, of, voort varen meer te propheteeren.
margenoot38
Vergelijckt boven cap. 2. vers 12.
margenoot39
Dat is, de plaetse, die de Koningh voor sijn heylighdom houdt, daer hy sijnen solemneelen Godtsdienst by het gouden kalf verricht, waer tegen men hier geen propheteeren en mach lijden. Sommige verstaen hier door den Koningh, Melech, ofte, Molech, den grooten afgodt ende Koningh van Israël. siet boven 5. vers 26.
margenoot40
Dit kan men verstaen van een Konincklick hof, dat de Koningh ontwijfelick te Bethel mede gehadt heeft, als hy daer resideerde om sijne afgoderije te plegen: ofte, van de plaetse, daer het opperste recht ende de Konincklicke Rijcks-raedt geweest zijn: ofte men kan het alsoo verstaen, dat gantsch Israël hier in den afgodischen tempel (huys voor tempel) gewoon was te komen, etc. Sulcks dat het, na sijnen sin, voor Amos niet alleen niet veyligh, maer oock sulcke prophetien aldaer gantsch onlijdelick waren.
margenoot41
Het Hebreeusch woort komt, na sommiger gevoelen, van een ander dat runderen, ossen, ofte, groot vee beteeckent. Vergelijckt boven cap. 1. vers 1. Anders, maer ick socht ende las af wilde vijgen: alsoo het Hebreeusch woort eygentlick soecken beteeckent, ende in het volgende vers staet dat hy achter het kleyn vee ofte de schapen gingh.
margenoot42
Het Hebreeusch woort wort alleenlick hier gevonden. Verstaet, ofte voor hemselven tot spijse, ofte voor de beesten tot voedsel.
margenoot43
Ofte, vijgh-moerbesien. Sulcke boomen warender by menighte in Canaan. Siet 1.Reg. cap. 10. vers 27. Iesa. cap. 9. vers 9.
margenoot44
Het Hebreeusch woort wort eygentlick van kleyn vee gebruyckt, maer is hier breeder genomen.
margenoot45
Dien ick meer moet gehoorsamen als menschen. Vergelijckt Actor. cap. 4. vers 19. Hier uyt nemen sommige af, dat Amos niet zy gevlucht. De Ioden meynen, dat de Koningh Ierobeam d’aenklaghte Amazie niet en hebbe aengenomen, maer den Propheet laten begaen.
margenoota
Ezech. 21.2.
margenoot46
Siet Deuter. cap. 32. vers 2. Ezech. cap. 21. vers 2. met d’aenteeckeninge.
margenoot47
Dat is, ofte sy sal haer selfs tot hoererije begeven, ofte als eene hoere van den vyant misbruyckt worden.
margenoot48
T.w. voor anderen. Siet Deut. cap. 3. op vers 4. ende Psalm 16. op vers 5.
margenoot49
Het afgodisch Assyrien.
margenoot50
Als boven vers 11.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken