Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

Prophetie van de geboorte onses Heylants Iesu Christi te Bethlehem, ende de bekeeringe der Heydenen, vers 1. van sijn Konincklick weyden ende regeeren, ende de macht ende middelen sijner Kercke tegen hare vyanden, 4. van den wonderbaerlicken wasdom, vreeslickheyt, victorieusheyt, versekertheyt, ende heylighheyt der Kercke, ende Godts wrake over de ongehoorsame, 7.

1

ENde Ga naar margenoot1 ghy Ga naar margenoota Ga naar margenoot2 Beth-lehem Ephratha, Ga naar margenoot3 zijt ghy kleyn om te wesen onder de Ga naar margenoot4 duysenden van Iuda? Ga naar margenoot5 uyt u sal Ga naar margenoot6 my voort komen, Ga naar margenoot7 die een Heerscher sal zijn in Israël: ende wiens Ga naar margenoot8 uytgangen zijn Ga naar margenoot9 van oudts, van de dagen der eeuwigheyt.

[Folio 119v]
[fol. 119v]

2

Daerom sal Ga naar margenoot10 hy Ga naar margenoot11 haerlieden Ga naar margenoot12 over geven, totter tijt toe, dat sy, die Ga naar margenoot13 baren sal, gebaert hebbe: Dan sullen Ga naar margenoot14 de overige Ga naar margenoot15 sijner broederen sich bekeeren Ga naar margenoot16 met de kinderen Israëls.

3

Ende Ga naar margenoot17 hy sal Ga naar margenoot18 staen; ende sal Ga naar margenoot19 weyden in de kracht des Ga naar margenoot20 HEEREN, in de hoogheyt des naems des HEEREN sijns Godts: ende Ga naar margenoot21 sy sullen woonen, Ga naar margenoot22 want Ga naar margenoot23 nu sal hy groot Ga naar margenoot24 zijn tot aen de eynden der aerde.

4

Ende dese sal Ga naar margenoot25 vrede zijn: Ga naar margenoot26 wanneer Assur in ons lant sal komen, ende wanneer hy in onse palleysen sal treden, soo sullen wy tegen hem Ga naar margenoot27 stellen Ga naar margenoot28 seven Ga naar margenoot29 herders, ende acht Ga naar margenoot30 Vorsten Ga naar margenoot31 uyt de menschen.

5

Die sullen het lant Assurs af weyden met den sweerde, ende het lant Ga naar margenoot32 Nimrods in desselven Ga naar margenoot33 ingangen. Alsoo sal Ga naar margenoot34 hy [ons] redden van Assur, wanneer deselve in ons lant sal komen, ende wanneer hy in onse lantpale sal treden.

6

Ende Iacobs overblijfsel sal zijn in het midden van vele volcken, als een Ga naar margenoot35 dauw van den HEERE, als droppelen op het kruyt, dat na Ga naar margenoot36 geenen man en wacht, noch geen menschen kinderen en verbeydt.

7

Ia het overblijfsel Iacobs sal zijn onder de Heydenen, in het midden van vele volc-[kolom]ken, als een Ga naar margenoot37 leeuw onder de beesten des woudts, als een jonge leeuw onder de schaepskudden: dewelcke, wanneer hy doorgaet, soo vertreedt ende Ga naar margenoot38 verscheurt hy, dat niemant en redde.

8

Uwe Ga naar margenoot39 hant sal verhooght zijn boven uwe wederpartijders: ende Ga naar margenoot40 alle uwe vyanden sullen uytgeroeyt worden.

9

Ende het sal te dien dage geschieden, spreeckt de HEERE, dat ick uwe Ga naar margenootb Ga naar margenoot41 peerden uyt het midden van u sal uytroeijen: ende ick sal uwe wagenen verdoen.

10

Ende ick sal de steden uwes lants uytroeijen: ende ick sal alle uwe vestingen afbreken.

11

Ende ick sal de tooverijen uyt uwer hant uytroeijen: ende ghy en sult geene Ga naar margenoot42 guychelaers hebben.

12

Ende ick sal uwe gesnedene beelden ende uwe opgerichte beelden uyt het midden van u uytroeijen: dat ghy u niet meer en sult neder buygen voor het Ga naar margenoot43 werck uwer handen.

13

Voorts sal ick uwe Ga naar margenoot44 bosschen uyt het midden van u uytroeijen: ende ick sal uwe steden verdelgen.

14

Ende ick sal in toorne ende in grimmigheyt wrake doen aen de Heydenen, die niet en Ga naar margenoot45 hooren.

margenoot1
Dat is, u aengaende.
margenoota
Matth. 2.6. Ioan. 7.42.
margenoot2
Siet Genes. 35. versen 16, 19. Iud. 12. vers 8. met d’aenteeck. Hebr. Bethlechem. D. huys des broots: gelijck Ephrath ofte Ephratha (welck oock den naem was van Calebs huysvrouwe, 1.Chron. 2.19, 24.) komt van vruchtbaerheyt.
margenoot3
Dat is, ghy en zijt geensins kleyn, Matth. 2.6. Ofte, [hoewel] ghy kleyn zijt. etc. [nochtans] sal, etc. Anders aldus: Het [is wat] kleyns, ofte, geringhs, een kleyne sake, dat ghy zijt onder de duysenden, ofte, Voorgangeren, Vorsten, van Iuda. (Vergelijckt de aenteeckeninge deser plaetse, gedaen by de Overpriesters ende Schriftgeleerden voor den Koningh Herodes, Matth. cap. 2. vers 6.) De sin is, Ghy zijt wel kleyn na het uyterlick aensien, maer ghy sult tot seer groote weerdigheyt verheven worden door de geboorte des Messiae ende Salighmakers Iesu Christi.
margenoot4
Dit siet op de afdeelinge der stammen in hare duysenden, hebbende elck duysent sijn Hooft ende Overste, ofte Leydtsman, ende Voorganger: (Siet Iudic. cap. 6. vers 15. 1.Sam. cap. 10. vers 19. met d’aenteeckeninge. Item 1.Chron. 12. vers 20.) Daerom staet by Matth. cap. 2. vers 6. onder de Vorsten, ofte, Voorgangers, Leydtslieden, Hertogen: zijnde daer en boven de twee Hebreeusche woorden, die duysent ende eenen Leydtsman, ofte, Voorganger beteeckenen, malkander seer na verwandt, ende van eenen oorspronck.
margenoot5
Na sijne menschelicke nature, ende ten aensien dat het eeuwigh ende selfstandigh woort des Vaders vleesch sal worden, soo sal hy in u, ô Beth-lehem, geboren worden, ende alsoo uyt u voortkomen, ofte, uytgaen.
margenoot6
Woorden Godts des Vaders.
margenoot7
Hebr. om een Heerscher te zijn.
margenoot8
Ofte, hoevvel sijne uytgangen, etc. gelijck het woort uytgaen, ofte, voortkomen in het voorgaende gebruyckt is van Christi voortkomste uyt Beth-lehem na sijne mensheyt, om dat hy aldaer uyt Maria soude geboren worden; alsoo wort het selve Hebreeusch woort hier nu gebruyckt van sijne eeuwige voortkomste, ofte, uytgangh van den Vader, tot beteeckeninge sijner eeuwiger Godtheyt, ende Godtlicke geboorte van den Vader, ende dat in het veelvoudigh getal, uytgangen, het welcke niet vreemt en is in de Hebreeusche tale, insonderheyt tot beteeckeninge van yet groots ende bysonders, (siet Obad. op vers 21, etc.) als daer is de eenwesigheyt des Soons met den Vader, ende sijne onbegrijpelicke geboorte van den selven. Siet Hebr. cap. 1. vers 3.
margenoot9
Dat is, voor den beginne der scheppinge, ja van eeuwigheyt, ofte eeuwige tijden af. Vergelijckt Prov. cap. 8. versen 22, 23, 24 30, 31. Ioan. cap. 1. vers 1. ende 17.5. Dat het Hebreeusch woort, kedem, als het van Godt gebruyckt wort, somtijts eeuvvigheyt beteeckent, siet daer van Deuter. cap. 33. vers 27. met d’aenteeckeninge.
margenoot10
Godt.
margenoot11
De Ioden.
margenoot12
Of, laten, T.w. onder de heerschappije ende macht harer vyanden, soo Babyloniers, als anderen, tot dat haer Koningh, de Messias, kome.
margenoot13
Tot dat de Israëlitische Kercke door de predicatie der Apostelen eene menighte der geestelicke kinderen sal voortbrengen, soo Ioden, als insonderheyt Heydenen. Vergelijckt Iesa. c. 54. vers 1, etc. ende 66. versen 7, 8. ofte (als sommige) tot dat den arbeyt ende kintsnoot (D. het lijden der Ioodsche Kercke) over zy, ende blijdschap kome, als wanneer eene vrouwe verlost is. Vergel. boven 4. versen 9, 10. Ioan. 16. versen 20, 21. Men kan dit oock eeuvoudighlick duyden op de geboorte des Messiae uyt de maeght Maria. Vergelijckt Iesa. 7. vers 14.
margenoot14
Hebr. het overige sullen, etc.
margenoot15
Des Heeren Christi broederen, namelick, de uytverkorene uyt de Heydenen, die haer tot de gemeenschap Christi, ende sijner Kercke, sullen begeven, ende met de Ioden onder een Hooft door een geloove vereenight worden. Siet Ioan. cap. 10. vers 16. Ephes. 2. versen 11, 12, etc. Hebr. 2. versen 11, 12.
margenoot16
And. tot: den sin over een komende.
margenoot17
De voorseyde Heerscher, de Messias.
margenoot18
Dat is, steeds besich zijn met verrichtinge sijns ampts, als een getrouw herder, die goede wacht houdt over sijne kudde, ende altoos op de beenen is, als men seyt: Vergelijckt onder cap. 7. vers 14. Zach. cap. 1. vers 8. ende cap. 3. vers 5. ende de maniere van spreken met Zach. 14.4, 12. Ofte, hy sal staen, dat is, bestaen, eene bestandige heerschappije hebben.
margenoot19
Als een herder sijne kudde, met den staf sijns woorts ende geests: ofte, weyden, D. regeeren, in eenen sin. Siet 2.Sam. 5. op vers 2, etc. Daerom oock voor heerschen (boven vers 1.) staet Matth. 2.6. weyden.
margenoot20
Sijns vaders, die oock sijne eygene kracht is. Siet Ioan. 10. vers 38. ende 14.10. daerom hem de hoogheyt, ofte, voortreflickheyt des naems sijns vaders wort toege-eygent. Vergelijckt Ioan. cap. 5. vers 18. Philip. 2.6. Hebr. 1.3, 5.
margenoot21
Sijne onderdanen ofte schapen, sullen eenen gerusten, vasten, ende sekeren staet hebben onder desen Heerscher ende Herder. Vergelijckt boven 4.4, etc.
margenoot22
Ofte, wanneer hy nu groot sal zijn, etc.
margenoot23
D. al haest, ter gesetter tijt. Siet bov. 4.10.
margenoot24
Ofte, worden: Anders, groot gemaeckt vvorden, Dat is, sijne eere ende heerlickheyt sal wassen, uytgebreyt, ende vermaert worden, door de predicatie des Euangeliums, ende werckinge des Heyligen Geests onder de Heydenen: ofte, hy sal sijne grootheyt ende heerlickheyt alsoo bewijsen, tot aen de uyterste eynden der aerde.
margenoot25
Dit is een reden, waerom de Kercke Christi soo vast ende vredigh vvoonen sal, als in het voorgaende belooft is: om dat Christus Vrede sal zijn: Dat is, sijne geestelicke ende Godtlicke vrede haer onfeylbaerlick ende in alle manieren geven ende beschicken, die haer geen vyant sal konnen nemen, (vergelijckt Iudic. 6. op vers 24. ende Ioan. 14.27.) hoewelse in de werelt veel sal moeten lijden: waer tegen sy in het volgende getroost wort.
margenoot26
Hier wort de Kercke ingevoert, betuygende hare gerustheyt ende het vertrouwen, dat sy op desen haren Koningh heeft, tegen alle vyantlickheyt, die haer sal mogen bejegenen. Vergelijckt Iesa. 41.25. ende 59.19. met d’aenteeck. De eenvoudighste sin deser figuerlicke woorden schijnt te zijn: Wanneer de vyanden der Kercke ende de kinderen deser werelt (afgebeelt door de vyantlicke Assyriers ende Nimrods lant) haer overlast sullen doen, (het welcke sy van te voren wel weet dat haer sal wedervaren) dat sy alsdan van haren Koningh (die vers 5. geseyt wort van Assur te redden) daer tegen genoegh, ja overvloedighlick, met tegenweer ende wederwrake versien sal zijn, om haren geestelicken staet te mainteneeren, ende de vyanden te straffen: (alsoo wel, als ofse seven, ofte, acht heyrlegers onder soo vele Krijghs-oversten konde te velde brengen tegen de Assyriers ende Chaldeen:) ende dat voor eerst door het sweert des Godtlicken woorts, ende ’t middel der Kerckelicke disciplijne (welcke de geestelicke wapenen der Kercke zijn) gebruyckt van Herders ende Regeerders der Kercke, (waer van sommige dit alleen verstaen, als oock van de bekeeringe der voorseyde vyanden tot de gemeenschap der Kercke, ende der selver Kerckelicke ende Geestelicke weydinge ende regeeringe.) Daer na oock, nu ende dan, uyterlick ende lichaemlick (als andere hier by voegen) wanneer het den Sone Godts believen mach sijne Kercke van der vyanden overval door sijne helden, die hy ten besten van sijn volck verwecken kan, te verlossen, ende de vyanden te verdelgen, sulcks hy selfs ten laetsten eens volkomelick sal doen. Vergelijckt versen 8, 14.
margenoot27
Of, over hem vervvecken, doen opstaen, verkiesen, beroepen, ordineeren, T.w. door de regeeringe ende het beleyt onses Koninghs ende sijns Geests. siet Actor. 13.2, etc. item 20.28. Ephes. 4.11.
margenoot28
D. genoegh, ofte, vele: een seker getal voor een onseker. Vergelijckt Eccles. 11.2. met d’aenteeck.
margenoot29
Kerckelicke, ende Politijcke Regenten, oock Krijghs-oversten, gelijck het krijghsvolck oock kudden genoemt worden. Siet Ierem. 49.19, 20. met d’aenteeck.
margenoot30
Of, Principale, Gevveldige, Stadthouders. siet Ezech. 32. op vers 30.
margenoot31
Hebr. des, ofte, eens menschen, ofte, der menschen, D. na sommiger gevoelen, uyt de gemeyne lieden. Vergel. Psalm 4. op vers 3. Soo dat de slechtste van Godts Kercke, door wetlick beroep ende den Geest des Heeren Christi, bequaem sullen worden tot tegenstant: gelijck Godt Mose ende Aaron, etc. ende Christus sijne Apostelen, uyt de menighte, ende voorts de andere door d’Apostelen, ende sijn volck, beroepen ende daer toe ingestelt heeft. Siet Actor. 4. vers 13. Ofte, men kan het aldus nemen, de Vorsten der menschen: D. de treflickste ende dapperste, die in het midden van ons begaeft zijn met den geest der dapperheyt. Vergelijckt Psalm 149. versen 6, 7, 8, 9. met d’aenteeck. item Ioan. 16. versen 8, 9, 10, 11. ende 2.Cor. 10. versen 4, 5, 6.
margenoot32
Siet Genes. 10.8, 9, 10.
margenoot33
Ofte, openingen, deuren des lants, dat is, frontieren, grenzen, ofte daer het lant open is. And. met desselven [lants eygene] bloote sweerden, om dat een ander verwant Hebreeusch woort alsoo genomen wort. siet Psal. 55.22. met d’aenteeck.
margenoot34
De Heerscher, die uyt Beth-lehem sal voort komen, sal dat doen, gebruyckende daer toe ende zegenende de voorseyde middelen.
margenoot35
Om dat uyt Iacobs overblijfsel Christus (na den vleesche) ende sijne Apostelen, ende voorts uyt d’algemeyne Kercke Leeraers souden voort komen, die, door de predicatie des Euangeliums van de salighmakende genade, vele volckeren souden bedruypen ende overgieten, als met eenen hemelschen dauw ende lieflicke regendroppelen, waer by de Geest des Heeren (wiens Kerck dat alleen is) alsoo soude wercken in de herten der uytverkorenen, datter menighten van geloovigen ter eeren Godts souden opschieten, of geboren worden, wassen, groeijen ende bloeijen, etc. Vergelijckt Psalm 110. vers 3. Iesa. cap. 26. vers 19. ende 66.8, 9. Ezech. 47.7. met d’aenteeckeninge, etc. Item 1.Cor. 3. versen 6, 7.
margenoot36
Dat is, soo dat dit gewas puer ende alleenlick een werck Godes sal zijn van boven. Vergelijckt Iob 38. versen 26, 27. met d’aenteeckeninge.
margenoot37
Vrymoedigh in sijnen wegh, ende sijnen vyanden vreeslick, door de onverwinnelicke kracht haers Hoofts Christi (des Leeuvvs uyt Iuda, Apoc. 5.5.) ende sijns Geests. Siet Ioan. 16.33. 1.Ioan. 5. versen 4, 5. Sommige stellen tegen malkanderen, der Kercken dauvv als lieflick voor de boetveerdige, ende den leeuvv, als vreeslick, tegen de onboetveerdige ende hartneckige, in het gebruyck der sleutelen des hemelrijcks.
margenoot38
Vergel. Psal. 7. vers 3.
margenoot39
D. macht, ô Iacob, uyt het voorgaende. Vergelijckt Genes. 49.8. ende siet Genes. 16. op vers 6.
margenoot40
Niet alleen de geestlicke, maer oock ten laetsten, alle lichaemlicke, als vers 14.
margenootb
Hose. 14.4.
margenoot41
De Heere wil hier ende in het volgende seggen, dat hy alles, waer mede sijn volck hem nu soo lange onteert ende vertoornt hadde, sal wech nemen, te weten, den vleeschelicken arm, allen ydelen, afgodischen, ende duyvelschen toeverlaet: ende sijne Kercke alsoo heyligen, datse haer op hem alleen verlate, hem alleen religieuslick eere ende diene, ende onder sijne bescherminge seker zijnde, door sijne macht ende oordeelen over alle hare vyanden triumpheere. Vergelijckt Hose. 1.7. ende 14.4. met d’aenteeck.
margenoot42
Siet Levit. 19. op vers 26.
margenoot43
De afgodische beelden.
margenoot44
Ter eeren der afgoden gesticht, ende ter afgoderije gebruyckt. siet Deut. 12. op vers 3. ende 16.21. met d’aenteeck. ende vergelijckt hier mede Ezech. 43.7, 8, 9.
margenoot45
D. gehoorsamen. Vergelijckt Iesa. 60.12. Ier. 12.17. And. devvelcke (T.w. wrake, D. diergelijcke) sy niet en hebben gehoort, D. diergelijcke noyt te voren gehoort en is.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken