Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het vj. Capittel.

Verkondinge van Godts twist met sijn volck, van wegen hare ondanckbaerheyt tegen sijne gedurige weldadigheyt, vers 1, etc. Godt verwerpt hare offerhanden, ende toont wat sijn eysch ende haren plicht zy, 6. ende dewijle het tegendeel onder haer bekent was, te weten, onrechtveerdigheyt, gewelt, leugen ende bedrogh, item, den afgodischen handel van Omri, ende Achab, dreyght hy haer, de verwoestinge, den honger, reddeloos heyt, ende het sweert, 10

1

HOoret nu, wat de HEERE seyt: Maeckt u op, twist Ga naar margenoot1 met de bergen, ende laet de heuvelen uwe stemme hooren.

2

Hooret, ghy bergen, den twist des HEEREN, mitsgaders ghy Ga naar margenoot2 stercke fondamenten der aerde: want de Ga naar margenoota HEERE heeft eenen Ga naar margenoot3 twist met sijn volck, ende hy sal sich met Israël in recht begeven.

3

O mijn volck, Ga naar margenoot4 wat heb ick u gedaen? ende waer mede hebb’ ick u Ga naar margenoot5 vermoeyt? betuyght tegen my.

4

Immers heb ick u uyt Ga naar margenootb Egyptenlant opgevoert, ende u uyt den Ga naar margenoot6 diensthuyse verlost: ende ick hebbe voor u aengesichte henen Ga naar margenoot7 gesonden, Mose, Aaron ende Ga naar margenoot8 Mirjam.

5

Mijn volck, gedenckt doch wat Ga naar margenootc Balak, de Koningh van Moab, Ga naar margenoot9 beraetslaeghde, ende wat hem Bileam, de sone Beors, antwoordde: [ende wat geschiet zy] van Ga naar margenootd Ga naar margenoot10 Sittim aen tot Ga naar margenoote Ga naar margenoot11 Gilgal toe; op dat ghy de Ga naar margenoot12 gerechtigheden des HEEREN kennet.

[Folio 120r]
[fol. 120r]

6

Ga naar margenoot13 Waer mede sal ick den HEERE Ga naar margenoot14 tegen komen, [ende] my bucken voor den Ga naar margenoot15 hoogen Godt? sal ick hem tegen komen met brand-offeren? met Ga naar margenoot16 eenjarige kalveren?

7

Ga naar margenoot17 Soude de HEERE een welgevallen hebben aen duysenden van rammen? aen tien duysenden van olybeken? Ga naar margenoot18 Sal ick mijnen eerstgeborenen geven [voor] mijne overtredinge? de vrucht mijns buycks [voor] de sonde mijner ziele?

8

Ga naar margenoot19 Hy heeft u Ga naar margenoot20 bekent gemaeckt, ô mensche, wat goet is: ende wat Ga naar margenootf eyscht de HEERE van u, als Ga naar margenoot21 recht te doen, ende weldadigheyt lief te hebben, ende Ga naar margenoot22 ootmoedighlick te wandelen Ga naar margenoot23 met uwen Godt?

9

De Ga naar margenoot24 stemme des HEEREN roept tot de Ga naar margenoot25 stadt, (want uwen Ga naar margenoot26 naem siet Ga naar margenoot27 het wesen:) Hoort de Ga naar margenoot28 roede, ende Ga naar margenoot29 wiese bestelt heeft.

10

Ga naar margenoot30 Zijnder [niet] noch [in] eens yeders Ga naar margenoot31 godtloosen huys, schatten der Ga naar margenoot32 godtloosheyt? ende een Ga naar margenoot33 schaers Ga naar margenoot34 Epha, dat Ga naar margenoot35 te verfoeijen is?

11

Ga naar margenoot36 Soud’ick reyn zijn, met een Ga naar margenoot37 godtloose Ga naar margenootg weeghschale? ende met eenen sack van bedrieghlicke Ga naar margenoot38 weeghsteenen?

12

Dewijle Ga naar margenoot39 haer rijcke lieden vol zijn van gewelt, ende hare inwoonders leugen spreken; ende Ga naar margenoot40 hare tonge Ga naar margenooth Ga naar margenoot41 bedrieghlick is in haren monde:

13

Soo sal ick Ga naar margenoot42 [u] oock krencken, u slaende, [ende] verwoestende om uwe sonden.

14

Ghy sult Ga naar margenooti eten, maer niet verzadight worden, ende uwe Ga naar margenoot43 nederdruckinge sal in het Ga naar margenoot44 midden van u zijn: ende ghy sult Ga naar margenoot45 aengrijpen, maer niet wech brengen, ende wat ghy sult Ga naar margenoot46 wech brengen sal ick den sweerde over geven.

15

Ghy sult Ga naar margenootk zaeijen, maer niet maeijen: ghy sult Ga naar margenoot47 olijven Ga naar margenoot48 treden, maer u met olie niet salven; ende Ga naar margenoot49 most, maer geenen wijn drincken.[kolom]

16

Want de Ga naar margenoot50 insettingen van Ga naar margenootl Omri worden onderhouden, ende ’t gantsche werck des huyses Ga naar margenootm Achabs; ende ghy wandelet in Ga naar margenoot51 der selver raetslagen: Ga naar margenoot52 op dat ick u stelle tot verwoestinge, ende Ga naar margenoot53 hare inwoonders tot Ga naar margenoot54 aenfluytinge; Alsoo sult ghy de Ga naar margenoot55 smaetheyt mijns volcks dragen.

margenoot1
Sommige nemen dit, als tegen de bergen, verstaende door de bergen, de groote, ende door de heuvelen den gemeynen man: maer ’t schijnt dat, met, hier soo veel is, als of de Heere seyde, Neemt de bergen als te hulpe, tot getuygen. Ofte, doet het, voor, by, in tegenwoordigheyt, etc. want Godt gebiedt den Propheet, in het volgende, de bergen aen te spreken, tot overtuyginge ende beschaminge der menschen. Vergel. Deuter. 4.26. ende 32.1. item boven 1.2. met d’aent.
margenoot2
D. ghy vastgefondeerde aerde: of, ghy gronden, wortelen, afsnijdingen (als Iona 2.6.) der bergen, rotzen ende klippen, die als eene vastigheyt of sterckte des aertrijcks zijt.
margenoota
Hose. 4.1.
margenoot3
Ofte, pleyt, rechtsake. Vergelijckt Iesa. 1.18. ende 5.3, 4. ende 43.26. met d’aenteeck.
margenoot4
Vergelijckt Ierem. 2.5, 31.
margenoot5
Ofte, moede gemaeckt, ben ick u moeijelick, lastigh gevveest? als of de Heere seyde. Ghy zijt immers in uwe conscientien overtuyght, dat ick u noyt quaet, maer ter contrarie alles goets hebbe gedaen: wat reden hebt ghy dan, dat ghy u soo af keerigh ende wreveligh tegen my draeght?
margenootb
Exod. 12.51. ende 14.30.
margenoot6
Hebr. huys der dienstknechten, ofte, slaven, als dickwils. Siet Exod. 20.2.
margenoot7
Om u in het geestelicke ende lichamelicke te geleyden ende t’assisteeren. Siet Iesa. 63.11, 12.
margenoot8
Die oock een Prophetesse was. Siet Exod. 15. vers 20. Num. 12.2.
margenootc
Num. 22.5. ende 23.7.
margenoot9
Hoe hy met alle middelen mijnen vloeck over u socht te brengen, ende hoe ick dien in sulcken heerlicken zegen veranderde. Siet Num. 22.5. ende 23.7. ende 24.1, 14. Deuter. 23. versen 4, 5. Iosu. 24.9, 10. Apoc. 2.14.
margenootd
Num. cap. 25.
margenoot10
Daer ghy soo schandelick hoereerdet met den Baal-Peor, Num. cap. 25.
margenoote
Iosu cap. 5.
margenoot11
Daer ick, volgens mijne beloften, u, niet tegenstaende uwe veelvoudige ondanckbaerheyt, drooghs voets door de Iordane geleyt ende in ’t beloofde lant gebracht hebbende, mijn verbont als van nieuws met u bevestight hebbe, door de besnijdinge. Siet Iosu. cap. 3. ende 5.2.
margenoot12
D. de rechtveerdige daden, die de Heere voor u gedaen heeft tegen uwe vyanden, verleenende u die heerlicke victorien, van de Koningen der Midianiten, item Sihon ende Og. Siet Num. 31.7, 8. Deut. 2.33. ende 3.3. Sommige verstaen door de gerechtigheden des Heeren, sijne groote getrouvvigheyt in ’t houden sijner beloften, of, sijne oneyndelicke barmhertigheyt. Vergelijckt Iudic. 5.11. 1.Sam. 12.7. Dan. 9.16. met d’aenteeckeninge.
margenoot13
Hier wort het volck ingevoert, als antwoordende op de voorgaende woorden des Propheten, ende vragende, watse dan souden moeten doen, dat Godt behagen mochte.
margenoot14
D. bejegenen, te gemoete gaen. Alsoo wort het Hebr. woort genomen Deut. 23. vers 4. Nehem. 13. vers 2, etc. of, voorkomen, D. sijn toorn ende straffe ontgaen.
margenoot15
Hebr. den Godt der hoogheyt.
margenoot16
Hebr. sonen, of, kinderen eenes jaers.
margenoot17
Dit kan men nemen als de antwoorde des Propheten op de voorgaende vrage des volcks, waer op hy met dese maniere van vragen wel uytdruckelick ontkent, dat het met het uytterlick offeren soude te doen zijn, al dedense dat noch soo veel.
margenoot18
Instantie des volcks, als ofse seyden: Is’t met beesten te offeren niet te doen, sullen wy dan menschen, ja onse eerstgeborene sonen, offeren? souden wy daer mede den peys met Godt konnen maken? gelijck sy gewoon waren hare kinderen, op sijn Heydensch, den afgoden te offeren. siet Levit. c. 18. vers 21. 2.Reg. 23. vers 10. Ierem. c. 7. vers 31. ende c. 19. versen 5, 6. Ezech. 16. versen 20, 21. ende 23.39. met de aenteeckeninge. Aldus druckt de Propheet seer levendigh uyt, met hoedanige gedachten sy swanger gingen, ende waer in sy (als huychelaers) den waren Godtsdienst ende bekeeringe stelden.
margenoot19
Namelick, de Heere.
margenoot20
Door sijn woort: soo dat ghy geene onwetenheyt en kondt voorwenden, ende evenwel doet ghy regelrecht daer tegen, (als haer in het volgende verweten wort) ende dan wilt ghy u noch wijs maken, dat Godt met u offeren moet te vreden zijn, als of’er dan niets aen en schorte, ende niet anders van u te eyschen zy.
margenootf
Deut. cap. 10. vers 12.
margenoot21
Ofte, gerichte. Siet Genes. 18.19. 1.Reg. 10.9. Ierem. 4. vers 2. met d’aenteeckeninge. Desen eysch Godes was soo klaer ende overvloedigh in sijn woort uytgedruckt, dat sy, contrarie doende (gelijck sy deden) sonder alle onschult waren.
margenoot22
Hebr. ootmoedigh zijn vvandelen, ofte, sich verootmoedigen [met] vvandelen, ofte, vvandelende. Siet van sulcke t’samenvoeginge van twee woorden, Psalm 45. op vers 5.
margenoot23
Siet Genes. 5. op vers 22.
margenoot24
Als of de Propheet seyde: Dat ghy nu geheel anders doet, als ghy wel weet dat Godt van u eyscht, ende dat ghy daer mede sijne straffen verdient ende veroorsaeckt, sulcks wort u dagelicks door sijne Propheten, ende nu door my, gepredickt, ende opentlick aengeseyt.
margenoot25
Ierusalem: sommige duyden het op Samaria, uyt vers 16. ofte, op beyde dese hooftsteden.
margenoot26
D. ghy selfs, ô Heere, (vol van heerlickheyt ende majesteyt) weet alles. Siet Deuter. 28. op vers 58.
margenoot27
Ofte, vvatter is, D. alle dingh: ofte, watter omgaet, hoe ter gestelt is. Anders, siet na de vvijsheyt. (die in de ware bekeeringe bestaet.) And. de vvijsheyt (dat is, een wijs man) sal uvven name sien, Dat is, sal mercken dat ghy het zijt, dat het uwe woorden ende wercken zijn, ende sich daer na reguleeren. siet van het Hebreeusch woort Iob 5. op vers 12.
margenoot28
D. de prophetie van Godts roede, D. straffen ende plagen. Siet Iob 9.34. Iesa. 10.5. Thren. 3.1. met d’aenteeck.
margenoot29
Dien die dese roede, ofte, dat [quaet] verordineert, plaetse ende tijt bestemt heeft. Ofte, vraeghswijse; Wie heeftse bestelt? T.w. anders als Godt. Siet gelijcke woorden van het sweert des Heeren, Ierem. 47.7. ende vergelijckt Iesa. 30.32. met d’aenteeck.
margenoot30
Ofte, [heeft niet] noch een yeder een godtloos huys? (of, een huys eens godtloosen?) [ende] schatten der godtloosheyt. Ofte, (met sommige) aldus: Zijnder niet noch, in het huys des godtloosen, schatten der godtloosheyt? maer het schijnt dat de Propheet siet op de gemeynheyt der boosheyt, dat een yeder doorgaens met onrechtveerdigheyt omgingh. Vergelijckt onder 7.2, 3, etc. Doch het Hebreeusch woordeken, (soo als het hier in den Hebreeuschen text staet) kan oock genomen worden, voor, is, ofte, zijn. Siet diergelijcks 2.Sam. 14.19. in d’aenteeckeninge. Waer uyt dese verscheydenheyt ontstaet.
margenoot31
Na soo vele Godtlicke waerschouwingen, ende kastijdingen, is’t noch evenwel over al vol van godtloosheyt ende onrecht.
margenoot32
Die met godtloosheyt, schenderije, ende onrecht verkregen zijn.
margenoot33
Ofte, scherp, Dat is, dat te kleyn is. Hebr. een Epha der magerheyt.
margenoot34
Siet Exod. 16. op vers 36. ende Deut. 25. versen 15, 16. Ezech. 45.10, 11, etc.
margenoot35
Ofte, verfoeyt vvort, behoort verfoeyt te vvorden.
margenoot36
Dat is, soude yemant konnen reyn zijn, etc.
margenoot37
Hebr. weeghschalen der godtloosheyt, ende alsoo, vveeghsteenen des bedroghs.
margenootg
Hose. 12.8.
margenoot38
Namelick, van gewichte, datse in sackskens hadden. Siet Levit. 19. op vers 36. ende Deuter. 25.13, etc. Geensins, (wil de Heere seggen) sal ick sulcke voor reyn houden: maer voor alsulcke houden, ende alsoo tracteeren, als volght.
margenoot39
Ierusalems, uyt vers 9. ofte aldus: vvelcker (Namelick, stadt Ierusalem) rijcke, etc. ende vvelcker invvoonders, etc.
margenoot40
Der inwoonderen.
margenooth
Ierem. 9.8.
margenoot41
Hebr. bedrogh.
margenoot42
Ghy inwoonders van Ierusalem, ofte, ghy volck, ick sal u krencken, kranck, swack maken, etc.
margenooti
Hose. 4.10.
margenoot43
Ghy die nu soo fier daer henen praelt, ende den kop om hooge steeckt. Siet boven 2.3.
margenoot44
Ofte, binnen in u, in u binnenste. Dit kan men duyden op de groote benauwtheden, die sy binnen de stadt souden lijden ter tijt der Babylonische belegeringe. Sommige nemen het als of Godt seyde: Ghy selfs sult d’oorsake zijn van uwe elenden, ende niemant anders, ofte, ghy sult voor uwe oogen moeten sien, dat ghy van tijt tot tijt sult vervallen, tot dat ghy te gronde gaet.
margenoot45
Ofte, verrucken, verroeren, verbrengen, van d’eene plaetse in d’andere, T.w. wijf ende kinderen, item, goet ende have, om die te salveeren, ende daer van te brengen, ofte te bergen, maer te vergeefs.
margenoot46
D. soudt mogen wech krijgen, ende meynen al vry ende geberght te zijn.
margenootk
Deut. cap. 28. vers 38. Hagg. cap. 1. vers 6.
margenoot47
Hebr. den olijfboom.
margenoot48
D. perssen.
margenoot49
D. druyven treden. Vergelijckt Amos 5.11. Zephan. 1.13.
margenoot50
Verstaet, d’afgoderijen, die Omri ende sijn soon Achab onder de tien stammen op het alderhooghste hebben gevordert. siet 1.Reg. c. 16. versen 16, 25, 30, en 31, met d’aent.
margenootl
1.Reg. 16.25, 26.
margenootm
1.Reg. 16.30, etc.
margenoot51
Raetslagen van Omri ende Achab, om by alle wege ende met alle practijcken d’afgoderije te stijven, ende den gantschen staet van het lant daer na te formeeren.
margenoot52
Waer door ghy ’t alsoo maeckt, dat ick u sal moeten stellen, etc. Vergel. Ierem. 18.16. ende 27.10, 15. ende 32.31. Thren. 2.14. Ezech. 8.6, etc. met d’aenteeckeninge.
margenoot53
Ierusalems.
margenoot54
Siet 1.Reg. 9. op vers 8.
margenoot55
D. de straffe der smaetheyt ende schande, die ghy mijnen volcke, (bysonderlick den armen ende nootdruftigen) met de voorseyde schandelicke wercken hebt aengedaen. Of, de smaetheyt mijns volcks, D. die mijn volck verdient heeft. Alsoo, smaetheyt mijner jeught, D. die ick in mijne jeught verdient, ofte, op mijnen hals gehaelt hebbe, Ierem. 31.19.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken