Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het vj. Capittel.

Het achtste gesichte van vier wagenen, aenwijsende dat Godt sijne gerichten voltrecken soude over de vyanden sijner Kercke, vers 1, etc. Een bevel van kroonen te maken, daer door het Konincklicke ende ’t Priesterlicke ampt des Heeren Christi beduydt wort, die den tempel des Heeren, dat is, sijne Kercke opbouwen soude, daer toe de Heydenen oock souden geroepen worde, 9, etc.

1

Ga naar margenoot1 ENde ick hief mijne oogen weder op, ende ick sagh, ende siet, Ga naar margenoot2 vier wagenen gingender uyt Ga naar margenoot3 van tusschen twee bergen, ende die bergen waren bergen van koper.

2

Aen den eersten wagen waren Ga naar margenoot4 roode peerden: ende aen den tweeden wagen waren swarte peerden.

3

Ende aen den derden wagen witte peerden: ende aen den vierden wagen, Ga naar margenoot5 hagelvleckige peerden die Ga naar margenoot6 sterck waren.

4

Ende ick antwoordde, ende seyde tot

[Folio 129v]
[fol. 129v]

den Engel, die Ga naar margenoot7 met my sprack: Wat zijn dese, mijn heere?

5

Ende de Engel antwoordde, ende seyde tot my: Dese zijn Ga naar margenoot8 de vier winden des hemels, uytgaende van daer sy Ga naar margenoot9 stonden voor Ga naar margenoot10 den Heere der gantscher aerde.

6

Ga naar margenoot11 Aen welcken [wagen] de swarte peerden zijn, [die peerden] gaen uyt Ga naar margenoot12 na ’t noorderlant, ende de witte gaen uyt, deselve achter na: ende de hagelvleckige gaen uyt Ga naar margenoot13 na het zuyderlant.

7

Ende die stercke [peerden,] gingen uyt ende sochten voort te gaen, om’t lant te doorwandelen: want Ga naar margenoot14 hy hadde geseyt, Gaet henen, doorwandelt het lant, ende Ga naar margenoot15 sy doorwandelden het lant.

8

Ende Ga naar margenoot16 hy riep my, ende sprack tot my, seggende: Siet, dese die uytgegaen zijn Ga naar margenoot17 na het noorderlant, Ga naar margenoot18 hebben mijnen Geest doen rusten in het noorderlant.

9

Ende des HEEREN woort geschiedde tot my, seggende:

10

Ga naar margenoot19 Neemt van de gevangelick wechgevoerde; van Ga naar margenoot20 Cheldai, van Ga naar margenoot21 Tobia, ende van Iedaja, ende komt ghy te dien dage, ende gaet in ten huyse van Iosia, den sone Zephanja, Ga naar margenoot22 dewelcke uyt Babel gekomen zijn:

11

Te weten, neemt silver ende gout, ende Ga naar margenoot23 maeckt kroonen: ende Ga naar margenoot24 setse op het hooft van Iosua, den sone Iozadaks den Hoogenpriester.

12

Ende spreeckt tot hem, seggende, Alsoo spreeckt de HEERE der heyrscharen, seggende: Ga naar margenoot25 Siet, Ga naar margenoot26 een man, wiens name is Ga naar margenoot27 SPRUYTE, die sal Ga naar margenoot28 uyt sijne plaetse spruyten, ende hy sal Ga naar margenoot29 des HEEREN tempel bouwen.

13

Ia hy sal den tempel des HEEREN bouwen, ende hy sal Ga naar margenoot30 den cieraet dragen, ende Ga naar margenoot31 hy sal sitten, ende heerschen op sijnen throon: ende hy sal Priester zijn op sijnen throon, ende Ga naar margenoot32 de raet des vredes sal tusschen die beyde wesen.

14

Ende die kroonen sullen wesen voor Ga naar margenoot33 Chelem, ende voor Tobia, ende voor Iedaja, ende voor Ga naar margenoot34 Chen den sone Zephanja, Ga naar margenoot35 tot eene gedachtenisse in den tempel des HEEREN.

15

Ende Ga naar margenoot36 die verre zijn, sullen komen, ende sullen bouwen Ga naar margenoot37 in den tempel des HEEREN, ende ghylieden sult weten, dat de HEERE der heyrscharen my tot u gesonden heeft: Dit sal geschieden, indien ghy Ga naar margenoot38 vlijtighlick sult hooren na de stemme des HEEREN uwes Godts.

margenoot1
Hebr. ende ick keerde vveder, ende hief mijne oogen op.
margenoot2
Beteeckenende die vier Engelen, die uytgesonden waren, om haestelick ’t oordeel Godes te volvoeren in de vier hoecken der werelt: de peerden, versen 2, 3. beteeckenen snelligheyt. Sommige verstaen dat dit mede siet op de vier Monarchien.
margenoot3
Verstaet hier, door bergen van koper, den eeuwigen ende onbeweeghlicken raet ende het besluyt der voorsichtigheyt Godes, die voor alle eeuwigheden heeft bestemt ende besloten watter tot aller tijt geschieden sal.
margenoot4
De verscheydenheyt deser verwen beteeckent, na sommiger meyninge, de verscheydene werckingen der Goddelicke voorsichtigheyt: svvart, droefheyt: vvit, blijdtschap: root, bloetvergietinge: hagelvleckigh, onderscheydelicke werckingen.
margenoot5
Siet Genes. 31. op vers 10.
margenoot6
Ofte, asch-vervvige. alsoo in het volgende.
margenoot7
Ofte, in my.
margenoot8
Ofte, de vier geesten, D. de vier Engelen, die in alle de vier winden, of hoecken der werelt, de oordeelen Godts verrichten souden.
margenoot9
Ofte, daer sy haer gestelt hadden. Siet 1.Reg. 22.19. ende Iob 1.6.
margenoot10
Eene beschrijvinge des waren Godts, als elders meer.
margenoot11
And. die aen desen [wagen] zijn, [ende] de swarte peerden gaen uyt na, etc. Verstaende, dat het eerste lidt siet op den eersten wagen met de roode peerden: maer andere, die dit nemen op de vier Monarchien, meynen dat den eersten wagen verswegen wort, om dat d’eerste Monarchie voorby was.
margenoot12
D. na Babylonien, den lande Iuda noordwaerts liggende.
margenoot13
D. na ’t Ioodsche lant, het welck Babylonien tegen het Zuyden leyt.
margenoot14
T.w. de Engel die met my sprack, T.w. Christus.
margenoot15
T.w. alle die peerden.
margenoot16
Ofte, hy dede my roepen.
margenoot17
Uyt welcken hoeck de Ioden aldermeest zijn gequelt geweest van de Babyloniers.
margenoot18
D. hebben my te vreden gestelt, namelick door dien sy mijne gerichten tegen de Babyloniers voltrecken, ende mijn volck te dege wreken. Vergel. Ezech. 5. op vers 13.
margenoot19
T.w. van de Ioden die in Babylonien waren gevangelick gevoert geworden van Nebucadnezar; ofte, van hare kinderen, want vermoedelick warender weynigh, of geene van de wechgevoerde te deser tijt in het leven. Neemt van deselve, T.w. het gout ende silver dat sy brengen, om in den tempel te offeren.
margenoot20
Vers 14. Chelem genoemt.
margenoot21
Hebr. Tobijahu.
margenoot22
T.w. de voornoemde helden, die van de voornaemste waren, die uyt de Babylonische gevangenisse weder gekomen waren.
margenoot23
T.w. twee kroonen, eene van gout, ende eene van silver, d’eene beteeckenende het Priesterdom, d’andere het Koninckrijcke Christi.
margenoot24
Iosua representeerde den Messiam, die beyde Koningh, ende Hoogepriester is.
margenoot25
Ofte, Siet, daer sal een man zijn, ofte, komen.
margenoot26
T.w. Christus, ware Godt, ende ware mensche, wiens voorbeelt ghy zijt.
margenoot27
Siet boven 3.8.
margenoot28
T.w. uyt Bethlehem, uyt de stamme, ofte wortel Davids, dien hy belooft was. Vergel. Iesa. 11.1, etc. Mich. 5. vers 1.
margenoot29
D. de gemeynte der geloovigen, T.w. door de predicatie des heyligen Euangelij.
margenoot30
Of, Majesteyt, D. hy sal Koningh ende Hoogepriester zijn, waer van Iosua maer een schaduwe was. Andere verstaen dese woorden aldus: Hy sal alsoo regeeren, dat hyder eere van sal hebben.
margenoot31
D. hy sal heerschen, sittende op sijnen throon, etc.
margenoot32
D. daer sullen vreedsame raetslagen tusschen haer beyden zijn, T.w. tusschen dien Koningh ende Hoogenpriester, want hy sal te gelijcke Koningh ende Hoogepriester zijn, ’t welck door die beyde kroonen wiert aengewesen. Siet Hebr. 2.7. ende 3.3. Andere verstaen dit alsoo, als dat hier voorseyt wort, dat die beyde ampten, het Priesterlicke, ende het Konincklicke, steets ende altoos in den persoone Christi souden vereenight zijn ende blijven. Sommige verstaen door die beyde, de Ioden, ende de Heydenen, welcke Christus in sijne Kercke brengen soude, d’eene soo wel als de andere, Ephes. 2.16.
margenoot33
Vers 10. Cheldai genoemt.
margenoot34
Vers 10. Iosia genoemt.
margenoot35
De sin is, Na dat men dese kroonen den Hoogenpriester Iosua sal op het hooft gesett hebben, gelijck bov. vers 11 bevolen wort, ende als die prophetie sal verricht wesen, soo sullen die kroonen hem afgenomen ende in den tempel geleght worden, den vier mannen, die het silver ende gout daer toe gegeven hebben, ter gedachtenisse.
margenoot36
D. de Heydenen sullen helpen tot de opbouwinge des geestelicken tempels. Siet Iesa. 57.19. Ephes. 2.19.
margenoot37
Ofte, aen den geestelicken tempel, selfs zijnde levendige steenen, Ephes. 2.19, etc.
margenoot38
Hebr. hoorende sult hooren, na, etc.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken