Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

Het seste gesichte van de vliegende rolle, vers 1, etc. Ende het sevende, van eene vrouwe in een Epha sittende, 5, etc. beteeckenende de straffen, die de Heere over sijn ongehoorsaem volck brengen soude, ende die hy van sijn boetveerdigh volck op de vyanden sijner Kercke woude wenden: ende datse in eeuwigheyt op deselve blijven souden.

1

Ga naar margenoot1 ENde ick hief mijne oogen weder op, ende ick sagh: ende siet, Ga naar margenoot2 een vliegende Ga naar margenoot3 rolle.

2

Ende Ga naar margenoot4 hy seyde tot my, Wat siet ghy? ende ick seyde, Ick sie een vliegende rolle, Ga naar margenoot5 welcker lenghte is van twintigh ellen, ende hare breette van tien ellen.

3

Doe seyde hy tot my, Ga naar margenoot6 Dit is de vloeck, die uytgaen sal Ga naar margenoot7 over het gantsche lant: want een yegelick die steelt, sal Ga naar margenoot8 van hier, volgens [kolom] den selven [vloeck] Ga naar margenoot9 uytgeroeyt worden: desgelijcks een yegelick die [ Ga naar margenoot10valschelick] sweert, sal van hier, volgens den selven [vloeck] uytgeroeyt worden.

4

Ga naar margenoot11 Ick brenge desen [vloeck] voort, spreeckt de HEERE der heyrscharen, dat hy kome Ga naar margenoot12 in het huys des diefs, ende in het huys des genen die by mijnen name Ga naar margenoot13 valschelick sweert: ende hy sal in’t midden Ga naar margenoot14 sijnes huys Ga naar margenoot15 overnachten, ende Ga naar margenoot16 hy sal het verteeren, met sijne houten, ende sijne steenen.

5

Ende de Engel Ga naar margenoot17 die met my sprack, gingh Ga naar margenoot18 uyt, ende seyde tot my, Heft nu uwe oogen op, ende siet, wat dit zy datter Ga naar margenoot19 voort komt.

6

Ende ick seyde, Wat is dat? ende hy seyde, Dit is Ga naar margenoot20 een Epha, die voort komt: voorder seyde hy, Ga naar margenoot21 Dit is de ooge over haerlieden in het gantsche lant.

7

Ende siet, Ga naar margenoot22 een plate loots Ga naar margenoot23 wiert opgeheven, ende daer was eene vrouwe, sittende in het midden der Epha.

8

Ende hy seyde, Ga naar margenoot24 Dese is de godtloosheyt, Ga naar margenoot25 ende hy wierpse in het midden van de Epha: ende hy wierp Ga naar margenoot26 het looden gewichte op den mont Ga naar margenoot27 der selver.

9

Ende ick hief mijne oogen op, ende ick sagh, ende siet, Ga naar margenoot28 twee wijven quamen voort, ende Ga naar margenoot29 wint was in hare vleugelen, ende sy hadden vleugelen, als de vleugelen eenes oyvaers: ende sy voerden de Epha tusschen de aerde, ende tusschen den hemel.

10

Doe seyde ick tot den Engel, die met my sprack: Waer henen brengen sy dese Epha?

11

Ende hy seyde tot my, Ga naar margenoot30 Om haer een huys te bouwen Ga naar margenoot31 in den lande Sinear: dat sy daer gevestight ende gestelt worde op hare grontvestinge.

margenoot1
Hebr. ende ick keerde vveder, ende ick hief mijne oogen op: ’t welck na onse maniere van spreken is gelijck hier in den text staet.
margenoot2
Die snellick door het geheele lant vloogh, aenwijsende, dat de vloeck snellick komen soude.
margenoot3
D. een brief dien men in malkanderen rolt, in den welcken geschreven stonden de straffen Godes over de dieven, ende misbruyckers sijnes naems in het valsch sweeren. Van het woort rolle, siet Iesa. cap. 8. op vers 1. Ezech. cap. 2. op vers 9. ende Luce 4.17.
margenoot4
Te weten, de Engel des Heeren, die met my sprack. Siet cap. 1. versen 8, 9.
margenoot5
De groote lenghte ende breette deser rolle, beteeckent het groot getal der sonden van de menschen bedreven, ende de groote ende langhduerige straffen Godes over deselve. Vergelijckt Levit. cap. 26. ende Deuter. capp. 27. 28.
margenoot6
Dat is, in dese rolle staet de vloeck geschreven, die het gantsche lant treffen sal.
margenoot7
T.w. over het gantsche Ioodsche lant. Ofte, over de gantsche aerde. Verstaende dit van de algemeyne oordeelen Godes.
margenoot8
Anders, een yegelick die steelt, sal uytgeroeyt vvorden, gelijck aen d’eene zijde van de [rolle geschreven is:] ende een yegelick die valschelick sweert, sal uytgeroeyt vvorden, gelijck aen de andere zijde van de [rolle geschreven is.] Onder dese twee soorten van grove misdaden moet men de andere mede verstaen.
margenoot9
And. Alle dieven zijn hier uyt (T.w. uyt dit lant) uytgeroeyt, na luydt deser [rolle.] Ofte, houdt sich voor onschuldigh, Namelick, sijne boose daden verbloemende, zijnde alsoo onbeschaemt in het verdedigen der selver, als of het den waren Godt noyt gekent en hadde, sondigende soo tegen de tweede, als tegen de eerste tafel der wet, ’t welck te kennen wort gegeven met de twee sonden die hier tot een exempel genoemt worden.
margenoot10
Het woort, valschelick, is hier bygevoeght uyt vers 4. dewijle het de sin hier vereyscht.
margenoot11
D. ick sal de sonde mijnes volcks na behooren straffen.
margenoot12
Ofte, over, of, tot.
margenoot13
Hebr. tot valsheyt, of, in valsheyt.
margenoot14
Soo des diefs, als des genen die valschelick sweert.
margenoot15
Ofte, blyven.
margenoot16
D. hy sal het soo gantschelick te schande maken, datter niet overigh blijven en sal. Vergelijckt Deut. 28.20. Matth. c. 24. vers 2. Luce 19.44.
margenoot17
Ofte, die in my sprack.
margenoot18
T.w. uyt den hoop der ruyteren, die achter hem stonden, cap. 1. vers 8.
margenoot19
Dat is, dat u in dit gesichte vertoont wort. Hier wort gesproken van de voorsichtige regeeringe Godes, als vers 6.
margenoot20
Een mate van drooge waeren. Siet de aenteeckeninge Exod. cap. 16. vers 36. hier beteeckent het, na sommiger gevolen, de mate der straffe Godes, na dewelcke hy de sonden straft na sijne gerechtigheyt.
margenoot21
Hebr. dit is hare ooge in het gantsche lant, D. het is d’ooge die acht op haer geeft, waer henen sy haer keeren, ofte wenden. Door d’ooge moet men hier verstaen de voorsichtigheyt ende sorge Godes, als boven 3.9. ende 4.10. ende onder 9.1. Anders, dit is de ooge, D. de gestalte des gantschen lants.
margenoot22
Hier mede wiert afgebeelt het sware ende onveranderlicke oordeel Godes tegen de Ioden.
margenoot23
Ofte, vviert verheven, ofte, vvierter gebracht.
margenoot24
D. dese vrouwe is een afbeeldinge der godtloosen onder de Ioden, ofte der godtloosen in het gemeyn, die t’samen versamelt gehouden ende verzegelt worden tot het oordeel Godes, daer van stracks gesproken wort.
margenoot25
Ofte doe hyse vvierp, T.w. die vrouwe.
margenoot26
Of, klomp loots. Hebr. den steen loots: Verstaet sulck een klomp loots, die plat was, alsoo gemaeckt, dat hy als een decksel op de Epha paste.
margenoot27
T.w. der Epha, alsoo dat sy daer in vast en dichte besloten, ende als gehouden wiert, om daer mede aen te wijsen, dat de godtloose de straffen Godes niet ontvlieden en souden.
margenoot28
Door het eene wijf wiert, na sommiger gevoelen, verstaen de barmhertigheyt Godes over sijn volck: door het andere de strenge gerechtigheyt Godes over de vyanden desselven. Dese beyde wijven nemen de Epha, D. de straffen der sonden van het volck Godes, ende dragense in der vyanden lant, op dat die straffen haer op den hals blijven liggen.
margenoot29
Dit beteeckent, dat als de tijt gekomen is, in welcken Godt sijne oordeelen wil uytvoeren, dat sulcks dan snellick, ende sonder uytstel geschieden moet.
margenoot30
Beteeckenende, dat de straffen steeds op de vyanden blijven souden.
margenoot31
Dat is, in het lant van Babylonien. Siet Genes. cap. 10. vers 10. ende cap. 11. vers 2. Hier door wiert afgebeelt, dat de boose Ioden, ende voorts alle godtloose, onder de afgodische snoode Babyloniers souden gereeckent ende gestraft worden.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken