Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ix. Capittel.

1 Christus geneest eenen geraeckten ofte lammen, ende bewijst dat hy macht heeft om de sonden te vergeven. 9 Beroept Mattheum, ende eet met de Tollenaers. 14 Verdedight sijne discipelen, datse niet en vasten. 20 Geneest een vrouwe van het bloet-vloeijen. 23 Verweckt eens Oversten gestorvene dochterken. 27 maect twee blinde siende. 32 werpt eenen stommen duyvel uyt. 35 Predickt, ende geneest vele siecken. 36 Vermaent te bidden om arbeyders in den oogst.

1

ENde in het schip gegaen zijnde voer hy over ende quam in Ga naar margenoot1 sijne stadt. Ga naar margenoota Ende siet, sy brachten tot hem eenen Ga naar margenoot2 geraeckten, op een bedde liggende.

2

Ende Iesus Ga naar margenoot3 haer geloove siende, seyde tot den geraeckten, Sone, Ga naar margenoot4 zijt wel gemoedt, uwe sonden zijn u vergeven.

3

Ende siet, sommige der Schriftgeleerde seyden in haerselven, Ga naar margenootb Dese Ga naar margenoot5 lastert [Godt.]

4

Ende Iesus Ga naar margenoot6 siende hare gedachten, seyde, Waerom overdenckt ghy quaet in uwe herten?

5

Want wat is Ga naar margenoot7 lichtelicker, te seggen, De sonden zijn u vergeven: ofte te seggen, Staet op ende wandelt?

6

Doch op dat ghy mooght weten, dat de Ga naar margenoot8 Sone des menschen Ga naar margenoot9 macht heeft op der aerden de sonden te vergeven, (doe seyde hy tot den geraeckten) Staet op, neemt uw’ bedde op, ende gaet henen na u huys.

7

Ende hy opgestaen zijnde Ga naar margenoot10 gingh henen na sijn huys.

8

De scharen nu [dat] siende, hebben haer verwondert, ende Godt verheerlickt, die soodanige macht den menschen gegeven hadde.

9

Ga naar margenootc Ende Iesus van daer voortgaende, sagh een mensche in Ga naar margenoot11 het Tolhuys sitten genaemt Ga naar margenoot12 Mattheus: ende seyde tot hem, Volght my. Ende hy opstaende volghde hem.

10

Ende het geschiede als hy in ’t huys [Matthei] Ga naar margenoot13 aensat, siet, vele tollenaers ende Ga naar margenoot14 sondaers quamen ende saten mede aen, met Iesu, ende sijne discipelen.

11

Ende de Pharizeen [dat] siende, seyden tot sijne discipelen, Waerom eet uw’ Meester met de tollenaren ende sondaren? [kolom]

12

Maer Iesus [sulcks] hoorende, seyde tot haer, Die Ga naar margenoot15 gesont zijn en hebben den Medicijnmeester niet van noode, maer die Ga naar margenoot16 sieck zijn.

13

Doch gaet henen ende leert, wat het zy, Ga naar margenootd Ick wil barmhertigheyt, ende Ga naar margenoot17 niet offerande. Ga naar margenoote Want ick ben niet gekomen om te roepen Ga naar margenoot18 rechtveerdige, maer sondaers tot bekeeringe.

14

Ga naar margenootf Doe quamen de discipelen Ioannis tot hem, seggende, Waerom vasten wy ende de Pharizeen veel, ende uwe discipelen en vasten niet?

15

Ende Iesus seyde tot haer, Konnen oock Ga naar margenootg de Ga naar margenoot19 bruylofts-kinderen treuren, soo lange de bruydegom by haer is? Maer de dagen sullen komen, wanneer de bruydegom van haer sal wech genomen zijn, ende dan sullen sy vasten.

16

Oock en set niemant Ga naar margenoot20 eenen lap Ga naar margenoot21 ongevolt laken, op een oudt kleet: want des selven Ga naar margenoot22 aengesette lap Ga naar margenoot23 scheurt af van het kleet, ende daer wort een erger scheure.

17

Ga naar margenooth Noch men doet geenen nieuwen wijn in oude [leder-] sacken: anders Ga naar margenoot24 soo bersten de [leder-] sacken, ende de wijn wort uytgestort, ende de [leder-] sacken verderven: maer men doet nieuwen wijn in nieuwe [leder-] sacken, ende beyde te samen worden behouden.

18

Als hy dese dingen tot haer sprack, Ga naar margenooti siet een Ga naar margenoot25 Overste quam ende aenbadt hem, seggende, Mijn dochter is nu terstont gestorven, doch komt ende leght uwe hant op haer, ende sy sal Ga naar margenoot26 leven.

19

Ende Iesus opgestaen zijnde volghde hem, ende sijne discipelen.

20

(Ga naar margenootk Ende siet, een vrouwe, die twaelf jaren het bloetvloeijen gehadt hadde, komende tot hem Ga naar margenoot27 van achteren, raeckte den zoom sijnes kleets aen.

21

Want sy seyde in haer selven, indien ick alleenlick Ga naar margenoot28 sijn kleet aenrake, soo sal ick Ga naar margenoot29 gesont worden.

22

Ende Iesus hem omkeerende, ende haer siende, seyde, Ga naar margenootl Zijt wel gemoedt dochter, uw’ geloove heeft u behouden. Ende de vrouwe wiert gesont van deselve ure af.)

23

Ga naar margenootm Ende als Iesus in het huys des Oversten quam, ende sagh Ga naar margenoot30 de pijpers ende de woelende schare.

24

Seyde hy tot haer, Vertreckt, want het dochterken en is Ga naar margenoot31 niet doot, maer Ga naar margenootn slaept. Ende sy belachten hem.

25

Als nu de schare uytgedreven was, gingh hy in, ende greep haer hant: ende het dochterken Ga naar margenoot32 stont op.

26

Ende dit geruchte gingh uyt door dat geheele lant.

27

Ende als Iesus van daer voort gingh, zijn hem twee blinde gevolght, roepende ende seggende, [Ghy] Ga naar margenoot33 sone Davids ontfermt u onser.

28

Ende als hy in huys gekomen was, quamen de blinde tot hem. Ende Iesus seyde tot haer, Gelooft ghy, dat ick dat doen kan? Sy seyden tot hem, Ia Heere.

29

Doe raeckte hy hare oogen aen, seggende, U geschiede na uw’ geloove.

30

Ende hare oogen zijn geopent geworden. Ga naar margenooto Ende Iesus heeft haer Ga naar margenoot34 seer strengelick verboden, seggende, Siet, dat het niemant en wete.

[Folio 5v]
[fol. 5v]

31

Ga naar margenootp Maer sy uytgegaen zijnde, hebben hem ruchtbaer gemaeckt, door dat geheele lant.

32

Ga naar margenootq Als dese nu uyt gingen, siet soo brachten sy tot hem een mensche, die Ga naar margenoot35 stom ende van den duyvel beseten was.

33

Ende als de duyvel uytgeworpen was, sprack de stomme. Ende de scharen verwonderden haer, seggende, Daer en is noyt Ga naar margenoot36 desgelijcks in Israël gesien.

34

Maer de Pharizeen seyden, Ga naar margenootr Hy werpt de duyvelen uyt, door den Ga naar margenoot37 Oversten der duyvelen.

35

Ga naar margenoots Ende Iesus omgingh alle de steden ende vlecken, leerende in hare Synagogen, ende predikende het Euangelium des Koninckrijcks, ende genesende Ga naar margenoot38 alle sieckten ende alle qualen onder den volcke.

36

Ga naar margenoott Ende hy de scharen siende, wert Ga naar margenoot39 innerlick met ontferminge beweeght over haer, om datse Ga naar margenoot40 vermoeyt ende verstroyt waren, Ga naar margenootv gelijck schapen, die geenen herder en hebben.

37

Doe seyde hy tot sijne discipelen, Ga naar margenootx De oogst is wel Ga naar margenoot41 groot, maer de arbeyders zijn weynige.

38

Ga naar margenooty Biddet dan den Heere des oogsts, dat hy arbeyders in sijnen oogst Ga naar margenoot42 uytstoote.

margenoot1
Namel. Capernaum, daer hy sijne woonplaetse genomen hadde. Siet Matth. c. 4. vers 13. Marc. 2.1.
margenoota
Marc. 2.3. Luce 5.18. Actor. 9.33.
margenoot2
Of, lammen, gelijck Matth. 4.24.
margenoot3
Nam. soo des geraeckten, als der gener die hem brachten.
margenoot4
Of, vertrouwt.
margenootb
Psalm 32.5. Iesa. 43.25.
margenoot5
Namel. Godt, hemselven toeschrijvende het gene Godt alleen toekomt. Het Griecks woort beteeckent eygentlick yemants goede naem quetsen, schenden, ofte beschadigen. siet Iesa. cap. 43. vers 25. ende 44.22.
margenoot6
D. bekennende de overlegginge hares gemoedts.
margenoot7
Want dese beyde even swaer, ende eygen wercken Godts zijn.
margenoot8
Soo noemt Christus hemselven, om dat hy de Sone Godts zijnde oock waerachtigh mensche is, uyt de menschen ende onder dien tijtel belooft was, Dan. 7.13. als oock om dat hy in eenen nedrigen staet was onder de menschen, Ezech. c. 1. vers 26. Philip. 2.7, 8.
margenoot9
Namel. om dat hy in eenen persoon oock waerachtigh Godt is, Act. 20.28.
margenoot10
Namelick, sijn bedde op hem genomen hebbende: gelijck Marc. 2. vers 12. ende Luce 5.25. te sien is.
margenootc
Marc. 2.14. Luce 5.27.
margenoot11
Namelick, om den tol te ontfangen. Want hy was een tollenaer, Matth. cap. 10. vers 3.
margenoot12
Ende was oock genaemt Levi. Siet Marc. 2.14. ende Luce 5.27. ende is deselve, die dit Euangelium geschreven heeft.
margenoot13
Van de maniere van aensitten aen den tafel, siet Ioan. cap. 13. vers 23.
margenoot14
D. medegesellen der tollenaers, die van de Ioden voor groote sondaren gehouden wierden, ofte in openbare sonden leefden.
margenoot15
Gr. sterck, kloeck.
margenoot16
Gr. die qualick te passe, of, qualick gestelt zijn.
margenootd
Hose. 6.6. Mich. 6 8. Matth. 12.7.
margenoot17
Dat is, ick wil, D. ick hebbe meer welgevallen aen de wercken der barmhertigheyt, waer onder oock de vlijt om yemant te bekeeren voornamelick begrepen wort, dan aen offerande.
margenoote
Marc. 2.17. Luce 5.32. ende 19.10. 1.Timoth. 1.15.
margenoot18
Om datter soodanige geen en zijn, hoewel de Pharizeen haer lieten voorstaen datse soodanige waren, Luce 18.9.
margenootf
Marc. 2.18. Luce 5.33.
margenootg
2.Corinth. 11.2.
margenoot19
Gr. de sonen, D. kinderen der bruylofts-kamer, die men noemt speelgenooten. siet Iud. 14.11. dese worden genaemt vrienden des bruydegoms, Ioan. c. 3. vers 29.
margenoot20
Christus wil met dese gelijckenissen te kennen geven, dat sijne discipelen noch al te teer ende swack waren.
margenoot21
Ofte, onbereyt, nieuw, ongesleten: gelijck Luce cap. 5. vers 36.
margenoot22
Gr. vervulsel.
margenoot23
Of, scheurt yet af, gelijck Marc. 2. vers 21. Namel. het nieuwe van ’t oude, D. scheurt den aengesetten lap af.
margenooth
Marc. 2.22.
margenoot24
Of, scheuren.
margenooti
Marc. 5.22. Luce 8.41.
margenoot25
Nam. der Synagoge genaemt Iairus. Siet Marc. 5. vers 22. Luce cap. 8. vers 41.
margenoot26
D. weder levendigh worden.
margenootk
Levit. 15.25. Marc. 5.25. Luce 8.43.
margenoot27
Om dat sy hare sieckte niet en derfde openbaren.
margenoot28
Sy en schreef dese kracht der gesontmakinge den kleede niet toe, maer Iesu Christo selve, die daer tegenwoordigh was, als blijckt uyt het volgende vers, ende uyt Marc. 5.30. ende Luce cap. 8. vers 46. Siet dergelijck Matth. 14.36.
margenoot29
Gr. verlost, ofte behouden.
margenootl
Marc. 5.34. Luce 8 48.
margenootm
Marc. 5.38. Luce 8.51.
margenoot30
Die met treurigh fluyten de lieden tot weenen ende klagen over de dooden sochten te verwecken: welck gebruyck de Ioden van de Heydenen ontleent hadden.
margenoot31
Namelick, om doot te blijven, alsoo Christus voor hadde, haer te verwecken. Anders wort de doot geseght geen doot, maer een slaep te zijn, van wegen de gemeene opstandinge, Ioan. 11.11.
margenootn
Ioan. 11.11.
margenoot32
Gr. wiert opgeweckt, Namel. van den doot.
margenoot33
De Messias was voor een Sone Davids bekent, om dat hy uyt den geslachte Davids soude voort komen, volgens de belofte aen David gedaen. Siet Matth. 1. vers 1.
margenooto
Matth. 12.16. Luce 5.14.
margenoot34
Gr. gedreyght met ernstige beweginge des gemoedts.
margenootp
Marc. 7.36.
margenootq
Matth. 12.22. Luce 11.14.
margenoot35
Dien de duyvel, waer van hy beseten was, de sprake benomen hadde.
margenoot36
Gr. alsoo.
margenootr
Matth. 12.24. Marc. 3.22. Luce 11.15.
margenoot37
Dese wort Matth. 10. vers 25. ende cap. 12. vers 27. Beelzebul genaemt. Want oock onder de onreyne geesten een is die over de andere heerschappije heeft. siet Matth. 25.41.
margenoots
Marc. 6.6. Luce 13.22.
margenoot38
D. allerley. siet Matth. 4.23.
margenoott
Marc. 6.34.
margenoot39
Gr. wert in sijne ingewanden beroert.
margenoot40
Gr. los ende ontbonden.
margenootv
Ierem. 23.1. Ezech. 34.2.
margenootx
Luce 10.2. Ioan. 4.35.
margenoot41
Gr. veel.
margenooty
2.Thess. 3.1.
margenoot42
Gr. uytwerpe, dat is, uytsende, haer door de kracht sijnes Geests gewilligh ende bequaem gemaeckt hebbende.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken