Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het viij. Capittel.

1 Christus reynight eenen melaetschen. 5 geneest den knecht eens Hooftmans. 14 de schoonmoeder Petri. 16 ende noch vele andere. 18 Verklaert eenen Schrift-geleerden, die hem wilde volgen, sijne armoede. 21 Ende gebiedt eenen anderen hem te volgen sonder uytstel. 23 stilt het onweder op de zee. 28 drijft de duyvelen uyt twee besetene menschen, ende laet toe datse in de verckens varen.

1

DOe hy nu van den Ga naar margenoot1 bergh afgeklommen was, zijn hem vele scharen gevolght.

2

Ga naar margenoota Ende siet, een Ga naar margenoot2 melaetsche quam, ende aenbadt hem, seggende: Heere, indien ghy wilt, ghy kondt my reynigen.

3

Ende Iesus de hant uytstreckende heeft hem Ga naar margenoot3 aengeraeckt, seggende, Ick wil, wort gereynight. Ende terstont wert [hy van] sijne melaetsheyt gereynight.

4

Ende Iesus seyde tot hem, Siet dat ghy [dit] Ga naar margenoot4 niemant en seght: maer Ga naar margenootb gaet henen, Ga naar margenoot5 toont u selven den Priester, ende offert de gave, die Ga naar margenootc Moses Ga naar margenoot6 geboden heeft, haer tot Ga naar margenoot7 een getuygenisse.

5

Ga naar margenootd Als nu Iesus te Capernaum in gegaen was, quam tot hem een Hooftman over hondert, biddende hem,

6

Ende seggende, Heere, mijn knecht light t’huys geraeckt, ende lijdt sware pijnen.

7

Ende Iesus seyde tot hem, Ick sal komen ende hem genesen.

8

Ende de Hooftman over hondert antwoordende seyde, Heere, ick en ben niet weerdigh dat ghy onder mijn dack soudt in [kolom] komen, maer Ga naar margenoote spreeckt alleenlick een woort, ende mijn knecht sal genesen worden.

9

Want ick ben oock een mensche Ga naar margenoot8 onder de macht [van andere,] hebbende onder my krijghsknechten: ende ick segge tot desen, Gaet, ende hy gaet: ende tot den anderen, Komt, ende hy komt: ende tot mijnen dienstknecht, Doet dat, ende hy doet het.

10

Iesus nu [dit] hoorende heeft hem verwondert, ende seyde tot de gene die [hem] volghden, Voorwaer segge ick u, Ick en hebbe selfs, in Israël’ Ga naar margenoot9 soo grooten geloove niet gevonden.

11

Ga naar margenootf Doch ick segge u, dat vele sullen komen Ga naar margenoot10 van Oosten ende Westen, ende sullen met Abraham, ende Isaac, ende Iacob aensitten in het Koninckrijck der hemelen.

12

Ga naar margenootg Ende de Ga naar margenoot11 kinderen des Koninckrijcks sullen uytgeworpen worden in de Ga naar margenoot12 buytenste duysternisse, Ga naar margenooth aldaer sal weeninge zijn, ende knersinge der tanden.

13

Ende Iesus seyde tot den Hooftman over hondert, Gaet henen, ende u geschiede gelijck ghy gelooft hebt. Ende zijn knecht is gesont geworden te dier selver ure.

14

Ga naar margenooti Ende Iesus gekomen zijnde in het huys Petri, sagh sijn Ga naar margenoot13 wijfs moeder [te bedde] Ga naar margenoot+ liggen, hebbende de kortse.

15

Ende hy raeckte haer hant aen, ende de kortse verliet haer, ende sy stont op, ende diende Ga naar margenoot++ henlieden.

16

Ende als het Ga naar margenoot* laet geworden was, hebben sy vele van den duyvel beseten tot hem gebracht, ende hy wierp de [boose] geesten uyt Ga naar margenoot14 met den woorde, ende hy genas Ga naar margenoot15 alle die qualick gestelt w ren.

17

Op dat vervult soude worden, dat gesproken was door Ga naar margenoot16 Iesaiam den Propheet, seggende, Ga naar margenootk Hy heeft onse kranckheden [op hem] genomen, ende [onse] sieckten gedragen.

18

Ende Iesus vele scharen siende rontom hem, beval Ga naar margenoot17 aen de andere zijde over te varen.

19

Ga naar margenootl Ende daer quam een seker Schriftgeleerde tot hem, ende seyde tot hem, Ga naar margenoot18 Meester ick sal u volgen, waer ghy oock henen gaet.

20

Ende Iesus seyde tot hem: De vossen hebben holen, ende de vogelen des Ga naar margenoot19 hemels Ga naar margenoot20 nesten: maer de Sone des menschen en heeft niet waer hy het hooft neder legge.

21

Ende een ander uyt sijne discipelen seyde tot hem, Heere laet my toe dat ick eerst henen gae, ende mijnen vader begrave.

22

Doch Iesus seyde tot hem, Volght my, ende Ga naar margenootm laet Ga naar margenoot21 de doode hare dooden begraven.

23

Ga naar margenootn Ende als hy in’t schip gegaen was, zijn hem sijne discipelen gevolght.

24

Ende siet, daer Ga naar margenoot22 ontstont een groote Ga naar margenoot23 onstuymigheyt in de zee, alsoo dat het schip van de golven bedeckt wiert: doch hy sliep.

25

Ende sijne discipelen by [hem] komende hebben hem opgeweckt, seggende, Heere, behoedt ons: wy vergaen.

26

Ende hy seyde tot haer, Wat zijt ghy vreesachtigh, ghy kleyn-geloovige? Ga naar margenooto Doe stont hy op ende Ga naar margenoot24 bestrafte de winden ende de zee: ende daer wiert groote Ga naar margenoot25 stilte.

27

Ende de menschen verwonderden haer, seggende, Hoedanigh een is dese, dat oock de winden ende de zee hem gehoorsaem zijn?

[Folio 5r]
[fol. 5r]

28

Ga naar margenootp Ende als hy over aen d’ander zijde was gekomen in het lant Ga naar margenoot26 der Gergesenen, zijn hem twee van den duyvel beseten ontmoetet, komende uyt de Ga naar margenoot27 graven, die seer wreet waren, alsoo dat niemant door dien wegh konde voorby gaen.

29

Ende siet, sy riepen, seggende, Iesu ghy Sone Godts, wat hebben wy met u [te doen?] Zijt ghy hier gekomen om ons te pijnigen Ga naar margenoot28 voor den tijt?

30

Ende verre van haer was een kudde veler Ga naar margenoot29 swijnen weydende.

31

Ende de duyvelen baden hem, seggende, Indien ghy ons uytworpt, laet ons toe, dat wy in die kudde swijnen varen.

32

Ende hy seyde tot haer, Gaet henen. Ende sy uytgaende voeren henen in de kudde swijnen: ende siet de geheele kudde swijnen stortede van de steylte af in de zee, ende storven in ’t water.

33

Ende diese weydden zijn gevlucht: ende als sy in de stadt gekomen waren, boodschapten sy alle [dese] dingen, ende wat den besetenen [geschiet was.]

34

Ende siet, de geheele stadt gingh uyt Iesu te gemoet: ende als sy hem sagen, Ga naar margenootq baden sy, dat hy uyt hare lantpalen wilde vertrecken.

margenoot1
Namel. op den welcken hy geklommen was om te prediken, Matth. 5.1.
margenoota
Marc. 1.40. Luce 5.12.
margenoot2
Melaetsheyt was in die heete landen een seer wreede ende vuyle sieckte, ofte schurftheyt, ontstaende uyt verdorven bloet in de menschen, ende was een plage besmettende niet alleen de menschen, maer oock de kleederen ende huysen. siet Lev. cap. 13. ende 14.
margenoot3
Namelick, om hem te genesen. Anders warense na de wet onreyn, die melaetsche aenraeckten, Levit. 13.46.
margenoot4
De reden hier van siet Matth. 12.16.
margenootb
Luce 5.14.
margenoot5
Namel. om van hem geschouwt ofte besichtight te worden, of hy waerlick gereynight was. siet Levit. 14.2. waer uyt de oorbiechte niet en kan bewesen worden, alsoo hem Christus niet en sendt om gereynight te worden, maer om verklaert te worden, dat hy gereynight was.
margenootc
Levit. 13.2. ende 14.2.
margenoot6
Ofte, ingestelt heeft. siet Levit. 14.4, etc.
margenoot7
Of, overtuyginge, namelick datse qualick deden Christum verwerpende, van wiens mirakelen sy selve getuygenisse hadden gegeven.
margenootd
Luce 7.1.
margenoote
Psalm 107.20.
margenoot8
D. indien ick die onder anderer gebiedt sta, sulck een gesagh hebbe over de gene die onder my staen, ende oock menschen zijn als ick, hoe veel te meer moeten alle dingen onder u bevel staen, die een Heere over alles zijt.
margenoot9
Namel. als by desen Heydenschen Hooftman.
margenootf
Luce 13.29.
margenoot10
Gr. van den opgangh, ende ondergangh, Namel. der sonne, Dat is, uyt alle gewesten des werelts: waer mede voorseght wort de beroepinge, bekeeringe ende saligheyt der Heydenen, Ioan. 11. vers 52.
margenootg
Matth. 21.43.
margenoot11
D. die Ioden, met welcke Godt wel een uyterlick verbont gemaeckt hadde, maer die haer door haer ongeloove des selfs onweerdigh maeckten. Siet Actor. 13.46.
margenoot12
D. die buyten het Koninckrijck der hemelen is, Namel. in de helle.
margenooth
Matth. 13.42. ende 22.13. ende 24.51. Luce 13.28.
margenooti
Marc. 1.29. Luce 4.38.
margenoot13
Waer uyt blijckt dat de Apostel Petrus getrouwt is geweest, ende Apostel geworden zijnde sijne huysvrouwe niet en heeft verlaten. siet oock 1.Corinth. 9.5.
margenoot+
Gr. geworpen.
margenoot++
Anders, hem.
margenoot*
Ofte, avont.
margenoot14
D. door sijn bevel alleen.
margenoot15
Namelick, die tot hem quamen, ofte gebracht wierden. siet Matth. 4.24.
margenoot16
Dit wort Iesa. cap. 53. vers 4. voornamelick van onse geestelicke kranckheden ende sieckten verstaen, dat is, van onse sonden, die Christus van ons op hem geladen heeft, om daer voor genoegh te doen, ende daer mede ons van deselve te verlossen: ’t welck hy met de genesinge van lichamelicke sieckten oock heeft te verstaen gegeven.
margenootk
Iesa. 53.4. 1.Petr. 2.24.
margenoot17
Namelick, van ’t Galileesche meyr, na der Gergesener lant, tegen over Capernaum. Siet versen 5, 28.
margenootl
Luce 9.57.
margenoot18
Ofte, Leeraer.
margenoot19
D. des luchts, gelijck Cap. 6. vers 26.
margenoot20
Ofte, rustplaetsen, daer sy als onder een tente te ruste gaen, gelijck het Griecks woort eygentlick mede brenght.
margenootm
1.Timoth. 5.6.
margenoot21
Die in hare sonden leven, worden geestelick doot genaemt, 1.Timot. 5. vers 6. Apocal. 3. vers 1.
margenootn
Marc. 4.35. Luce 8.22.
margenoot22
Gr. wiert.
margenoot23
Ofte, beweginge, beroeringe.
margenooto
Iob cap. 26. vers 12. Psalm 107.29. Iesa. cap. 51. vers 10.
margenoot24
Haer bevelende stil te zijn. Siet Marc. cap. 4. vers 39.
margenoot25
Ofte, kalmte.
margenootp
Marc. 5.1. Luce 8.26.
margenoot26
Marc. 5.1. en Luce 8. vers 26. seggen, der Gadarenen: Want die steden Gadara ende Gergessa lagen by den anderen, aen de Galileesche zee tegen over Capernaum.
margenoot27
De graven waren daer veel in speloncken, holen, ofte kelders, buyten de steden, gelijck te sien is Matth. 27.60.
margenoot28
Namelick, van Godt bestemt tot hare pijninge: ’t welck wesen sal in het uyterste oordeel. Siet 2.Petr. cap. 2. vers 4. Iude vers 6.
margenoot29
Dese plaetsen wierden veel van Griecken ofte Heydenen bewoont, tot welcker gebruyck dese swijnen geweydet wierden. Want den Ioden was het verckens vleesch te eten verboden. siet Levit. cap. 11.
margenootq
Actor. 16.39.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken