Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[Folio 9r]
[fol. 9r]

Het xvj. Capittel.

1 De Pharizeen ende Sadduceen eysschen een teecken, maer worden van Christo bestraft, ende op het teecken Ione gewesen. 5 Christus waerschouwt sijne discipelen voor der selver suerdeessem. 13 Verscheyden gevoelen des gemeynen volcks van Christo. 15 Petri belijdenisse van den selven, welcken Christus prijst, ende belooft hem de sleutelen des hemelrijcks. 21 Voorseght sijnen doot ende opstandinge, ende verwerpt de verkeerde afradinge Petri. 24 Hoe men Christum moet navolgen ende de ziele bewaren. 27 Van Christi toekomste in sijne heerlickheyt.

1

Ga naar margenoota ENde de Pharizeen ende Sadduceen tot hem gekomen zijnde, ende [hem] Ga naar margenoot1 versoeckende, begeerden van hem, dat hy haer een teecken Ga naar margenoot2 uyt den hemel soude toonen.

2

Maer hy antwoordde ende seyde tot haer, Ga naar margenootb Als het avont geworden is, seght ghy, Schoon weder, want de hemel is Ga naar margenoot3 root.

3

Ende des morgens, Heden onweder, want den hemel is droevigh root. Ghy geveynsde, het Ga naar margenoot4 aenschijn des hemels weet ghy wel te onderscheyden, ende en kondt ghy Ga naar margenoot5 de teeckenen der tijden niet [onderscheyden?]

4

Ga naar margenootc Ga naar margenoot6 Het boos ende overspeligh geslachte versoeckt een teecken: ende haer en sal Ga naar margenoot7 geen teecken gegeven worden dan het teecken Ga naar margenootd Ione des Propheten. Ende haer verlatende gingh hy Ga naar margenoot8 wech.

5

Ende als sijne discipelen op d’ander zijde gekomen waren, hadden sy vergeten brooden [mede] te nemen.

6

Ga naar margenoote Ende Iesus seyde tot haer, Siet toe, ende wacht u van den suerdeessem der Pharizeen ende Sadduceen.

7

Ende sy Ga naar margenoot9 overleydden by haer selven, seggende, [’t Is] om dat wy geen brooden [mede] genomen en hebben.

8

Ende Iesus [dat] wetende seyde tot haer, Wat overleght ghy by u selven, ghy kleyn geloovige, dat ghy geen brooden [mede] genomen en hebt?

9

Ga naar margenootf En verstaet ghy noch niet? noch en gedenckt ghy niet aen de vijf brooden der vijf duysent [mannen,] ende hoe veel korven ghy opnaemt?

10

Ga naar margenootg Noch aen de seven brooden der vier duysent [mannen,] ende hoe veel manden ghy opnaemt?

11

Hoe en verstaet ghy niet, dat ick u van geen broot gesproken en hebbe, [als ick seyde] dat ghy u wachten soudt van den suerdeessem der Pharizeen ende Sadduceen?

12

Doe verstonden sy, dat hy niet geseght en hadde, dat sy haer wachten souden van den suerdeessem des broots, maer van de Ga naar margenoot10 leere der Pharizeen ende Sadduceen.

13

Ga naar margenooth Als nu Iesus gekomen was in de deelen Ga naar margenoot11 Cesaree Philippi, vraeghde hy sijne discipelen, seggende, Wie seggen de menschen, dat ick, de Sone des menschen, ben?

14

Ende sy seyden, Ga naar margenooti Sommige, Ioannes de Dooper, ende andere, Elias, ende andere, Ieremias, ofte een van de Propheten.

15

Hy seyde tot haer, Maer ghy, wie seght ghy dat ick ben?

16

Ga naar margenootk Ende Simon Petrus Ga naar margenoot12 antwoordende seyde, Ghy zijt Ga naar margenoot13 de Christus, de Sone des levendigen Godts.

17

Ende Iesus antwoordende seyde tot hem, Saligh zijt ghy, Simon Ga naar margenoot14 Bar-Iona: [kolom] want Ga naar margenoot15 vleesch ende bloet en heeft u [dat] niet geopenbaert, Ga naar margenootl maer mijn Vader, die in de hemelen is.

18

Ga naar margenootm Ende ick segge u oock, dat ghy zijt Petrus, ende op Ga naar margenootn dese Ga naar margenoot16 Petra sal ick mijn gemeynte bouwen, ende Ga naar margenooto de Ga naar margenoot17 poorten der helle en sullen deselve niet overweldigen.

19

Ga naar margenootp Ende ick sal u geven de Ga naar margenoot18 sleutelen van het Koninckrijck der hemelen: ende Ga naar margenoot19 soo wat ghy sult binden op der aerden, Ga naar margenoot20 sal in de hemelen gebonden zijn. Ende soo wat ghy ontbinden sult op der aerden, sal in de hemelen ontbonden zijn.

20

Doe verboodt hy sijne discipelen, dat sy niemant seggen en souden, dat hy was Iesus de Christus.

21

Ga naar margenootq Van doen aen begon Iesus sijne discipelen te vertoonen, dat hy Ga naar margenoot21 moeste henen gaen na Ierusalem, ende vele lijden van de Ga naar margenoot22 Ouderlingen ende Overpriesteren, ende Schriftgeleerden, ende gedoot worden, ende ten derden dage opgeweckt worden.

22

Ende Petrus hem tot sich genomen hebbende, begon hem te bestraffen, seggende, Ga naar margenoot23 Heere [zijt] u genadigh: dit en sal u geensins geschieden.

23

Maer hy hem omkeerende seyde tot Petrum, Gaet wech achter my Ga naar margenoot24 satana, Ga naar margenootr ghy zijt Ga naar margenoot25 my een aenstoot: want ghy en versint niet de dingen die Godts zijn, maer die der menschen zijn.

24

Doe seyde Iesus tot sijne discipelen, Ga naar margenoots Soo yemant Ga naar margenoot26 achter my wil komen, die Ga naar margenoot27 verloochene hemselven, ende neme sijn kruys op, ende volge my.

25

Ga naar margenoott Want soo wie sijn Ga naar margenoot28 leven sal willen behouden, die sal het selve verliesen: maer soo wie sijn leven verliesen sal, om mijnent wille, die sal ’t selve vinden.

26

Ga naar margenootv Want wat batet een mensche, soo hy de geheele werelt gewint, ende lijdt schade sijner ziele? Ofte Ga naar margenootx wat sal een mensche geven, tot Ga naar margenoot29 lossinge van sijne ziele.

27

Ga naar margenooty Want de Sone des menschen sal komen in de Ga naar margenootz heerlickheyt sijns Vaders met sijne Engelen, ende Ga naar margenoota als dan sal hy een yegelick vergelden Ga naar margenoot30 na sijn doen.

28

Ga naar margenootb Voorwaer segge ick u, daer zijn sommige van die Ga naar margenoot31 hier staen, dewelcke den doot niet smaken en sullen, tot dat sy den Sone des menschen sullen hebben Ga naar margenoot32 sien komen in sijn Koninckrijcke.

margenoota
Matth. 12.38. Marc 8.11. Luce 11.29. ende 12.54. Ioan 6.30.
margenoot1
Willende beproeven of hy sulcks soude konnen doen, om hem beschaemt te maken.
margenoot2
Dat is, ’t welck uyt, aen, ofte van den hemel soude geschieden, gelijck als op het gebedt Iosue de sonne ende mane stil stonden, Ios. 10. vers 12. als het vyer uyt den hemel quam op het gebedt van Elias, 2.Reg. 1.9. ende als de sonne ten tijden van Iesaias te rugge gingh, Ies. cap. 38. vers 8.
margenootb
Luce 12.54.
margenoot3
Gr. root als vyer, D. schoon ofte klaer root.
margenoot4
D. gestalte ofte gedaente.
margenoot5
Namel. die na de voorsegginge der Propheten de komste ende tegenwoordigheyt des Messiae aenwijsen. Siet Matth. 11. versen 4, 5. ende de aenteeck. op Luce 12.56.
margenootc
Matth. 12.39. Luce 11.29.
margenoot6
Siet het selve boven Matth. 12. vers 39.
margenoot7
Namel. om haer krachtiger te overtuygen.
margenootd
Ione 1.17.
margenoot8
Namel. over de zee. Siet Marc. 8. versen 13, 14.
margenoote
Marc. 8.15. Luce 12.1.
margenoot9
Ofte, sy spraken onder malkanderen.
margenootf
Matth. 14.17. Marc. 6.38. Luce 9.13. Ioan. 6.9.
margenootg
Matth. 15.34.
margenoot10
Die by een suerdeessem hier vergeleken wort, overmits deselve de suyverheyt der ware leere met valsche ende van menschen ingestelde leere vermenghde, ende de mensche door een ydele waen van eygene gerechtigheyt, ende met geveynstheyt, opgeblasen maeckte.
margenooth
Marc. 8.27. Luce 9.18.
margenoot11
Dit was een stadt aen den voet des berghs Libani, ontrent den oorspronck van den Iordaen, alsoo genaemt om datse gebouwt was ter eeren des Keysers Tiberij: ende wort toegenaemt Philippi, om datse gebouwt is van den Viervorst Philippus, Ioseph. Antiq. lib. 18. cap. 3. ende tot onderscheyt van een ander Cesarea van sijn vader Herodes ter eeren des Keysers Augusti aen de Middellantsche zee gebouwt. Ioseph. lib. 15. cap. 13. Actor. 10.1.
margenooti
Matth. 14.2.
margenootk
Ioan. 6.69.
margenoot12
Nam. uyt aller name: alsoo Christus haer alle gevraeght hadde. Daerom oock de antwoorde Christi, hoewelse tot Petrum geschiet, tot allen gehoort.
margenoot13
D. de Messias, ofte gesalfde. Siet Ioan. 1.42.
margenoot14
D. Ionas sone. Want het woort Bar in de Chaldeeusche sprake een soon beteeckent.
margenoot15
Dat is, noch u eygen, noch eenigh natuerlick vernuft noch eenigh mensche. siet Galat. 1. vers 16.
margenootl
Matth. 11.25.
margenootm
Psalm 118.22. Ioan. 1.43.
margenootn
Iesa. 28.16. 1.Corinth. 3.11.
margenoot16
Dat is, steen, ofte steenrotze, Namelick, op dese uwe belijdenisse, die ghy van my doet. Ofte, op my die ghy beleden hebt. Want Christus is alleen het fondament sijner gemeynte, 1.Cor. 3. vers 11. hoewel oock Petrus, ende oock d’andere Apostelen, ten aensien van hare leere, fondamenten der gemeynte konnen genaemt worden: gelijck te sien is Apoc. 21.19.
margenooto
Iesa. 33.20.
margenoot17
Dat is, noch de listigheyt noch het gewelt des duyvels ende sijner instrumenten. Want eertijts de raethuysen ende sterckten der steden in de poorten waren, Gen. 22. vers 17.
margenootp
Matth. 18.18. Ioan. 20.22.
margenoot18
Dat is, een geestelicke macht om van Godes wege, ende in Christi name, te verkondigen den geloovigen ende boetveerdigen vergevinge harer sonden, ende datse deel hebben aen het Rijcke Godts, ende het selve door de heylige Sacramenten aen haer te verzegelen. Ende daer en tegen den ongeloovigen ende onboetveerdigen, datse geen deel en hebben aen de vergevinge der sonden ende ’t Rijcke Godts, ende volgens dien haer van het gebruyck der selve Sacramenten te weeren, ende van de gemeynschap der geloovige uyt te sluyten: Welcke macht de gemeynte Matt. cap. 18. vers 18. ende alle den Apostelen, Ioan. 20.21. oock gegeven wort. Siet 2.Cor. 10.8.
margenoot19
Namelick, na Christi bevel ende voorschrift.
margenoot20
Dat is, Godt sal voor vast ende bondigh houden het gene alsoo na sijn bevel door sijne dienaers gedaen sal zijn.
margenootq
Matth. 17.22. ende 20.18. Marc. cap. 8. vers 31. ende 9.31. ende 10.33. Luce cap. 9. vers 22. ende cap. 18. vers 31. ende 24.7.
margenoot21
Namelick, om dat sulcks van Godt besloten, Actor. cap. 2. vers 23. van de Propheten voorseght, Luce cap. 24. versen 26, 27. ende tot versoeninge der sonden noodich was, Hebr. 9.23.
margenoot22
Dat is, de oudste des volcks.
margenoot23
Ofte, Godt zy u genadigh Heere: Dat is, Godt behoede u daer voor. Dat zy verre van u.
margenoot24
Dat is, wederpartije. Welcken naem wel voornamelick den duyvel wort toegeschreven. Siet Matth. cap. 4. vers 10. maer hier oock Petro gegeven, om dat hy Christum uyt verkeerde liefde socht in het uytvoeren sijns ampts hinderlick te zijn. Siet 2.Sam. cap. 19. vers 22.
margenootr
2.Sam. cap. 19. vers 22.
margenoot25
Gr. mijn aenstoot.
margenoots
Matth. 10. vers 38. Marc. cap. 8. vers 34. Luce cap. 9. vers 23. ende cap. 14. vers 27.
margenoot26
Dat is, my als een discipel wil volgen.
margenoot27
Hemselven verloochenen is sijn eygen verstant, wille, ende genegentheden afgaen, ende deselve Godts woort ende wille onderwerpen.
margenoott
Matth. cap. 10. vers 39. Marc. cap. 8. vers 35. Luce 9. vers 24. ende cap. 17. vers 33. Ioan. cap. 12. vers 25.
margenoot28
Gr. ziele. Siet Matth. cap. 10. vers 39.
margenootv
Luce cap. 9. vers 25.
margenootx
Psalm 49.9. Marc. cap. 8. vers 37.
margenoot29
Gr. verwisselinge, tegenlossinge, ofte, mangelinge, daer tegen ofte daer voor yemant gelost wort.
margenooty
Matth. cap. 24. vers 30. ende 25.31. ende 26.64.
margenootz
Matth. 25.31.
margenoota
Iob 34. vers 11. Psalm cap. 62. vers 13. Rom. 2.6.
margenoot30
Dat is, na dat hy gedaen sal hebben, goet ofte quaet. Siet de verklaringe hier van Matth. cap. 25. vers 36.
margenootb
Marc. 9.1. Luce 9.27.
margenoot31
Dat is, die hier tegenwoordigh zijn.
margenoot32
Dit kan verstaen worden, ofte van sijne verrijsenisse ende hemelvaert, ofte van de sendinge des Heyligen Geests ende verbreydinge des Euangeliums onder de Heydenen, ofte oock van sijne verklaringe op den bergh, daer van gesproken wort in het begin des volgenden Capittels.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken