Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[Folio 17v]
[fol. 17v]

Het Eerste Capittel.

1 De predicatie des Euangeliums begint met den dienst Ioannis, die in de woestijne doopt ende predickt met grooten toeloop. 9 Christus wort van hem gedoopt, ende uyt den hemel betuyght te zijn de welgeliefde Sone Godts. 12 wort in de woestijne versocht. 14 predickt in Galilea. 16 ende beroept Simonem ende Andream. 19 als oock Iacobum ende Ioannem. 21 leert binnen Capernaum. 23 werpt eenen onreynen geest uyt. 29 geneest de schoonmoeder Petri van de kortse. 32 ende allerley krancke ende besetene menschen. 35 vertreckt in een woeste plaetse om te bidden. 38 gaet van daer prediken in de naeste steden. 40 reynight een melaetsche, den welcken hy gebiedt te swijgen, ende sich den Priester te vertoonen.

1

Ga naar margenoot1 HET begin des Euangeliums JESU CHRISTI des Soons Godts.

2

Gelijck geschreven is Ga naar margenoot2 in de Propheten, Ga naar margenoota Siet, ick sende mijnen Ga naar margenoot3 Engel voor Ga naar margenoot4 uw’ aengesichte, die uwen wegh voor u henen bereyden sal.

3

Ga naar margenootb De stemme des roependen in de woestijne, Bereyt den wegh des Heeren, maeckt sijne paden Ga naar margenoot5 recht.

4

Ga naar margenootc Ioannes was doopende in de woestijne, ende predikende den Doop Ga naar margenoot6 der bekeeringe tot vergevinge der sonden.

5

Ga naar margenootd Ende alle het Ioodsche lant gingh tot hem uyt, ende die van Ierusalem: ende wierden alle van hem gedoopt in de riviere de Iordaen, belijdende hare sonden.

6

Ga naar margenoote Ende Ga naar margenoot7 Ioannes was gekleet met kemels hayr, ende met eenen lederen gordel om sijne lenden, ende at Ga naar margenootf sprinckhanen ende Ga naar margenoot8 wilden honigh.

7

Ga naar margenootg Ende hy predickte, seggende, Na my komt die stercker is dan ick, wien ick niet Ga naar margenoot9 weerdigh en ben nederbuckende den riem sijner schoenen te ontbinden.

8

Ga naar margenooth Ick hebbe u-lieden wel gedoopt met water, maer hy sal u doopen Ga naar margenooti met den Heyligen Geest.

9

Ende het geschiedde in die selve dagen, dat Iesus quam van Ga naar margenoot10 Nazareth [gelegen] in Galilea, ende wiert van Ioanne gedoopt in de Iordaen.

10

Ga naar margenootk Ende terstont als hy uyt het water opklam, sagh Ga naar margenoot11 hy de hemelen Ga naar margenoot12 open gaen, ende den geest gelijck een duyve Ga naar margenoot13 op hem neder dalen.

11

Ende daer geschiedde eene stemme uyt de hemelen, Ga naar margenootl Ghy zijt mijn geliefde Soon, in den welcken ick mijn welbehagen hebbe.

12

Ga naar margenootm Ende terstont dreef hem de Ga naar margenoot14 Geest uyt in de woestijne.

13

Ende hy was aldaer in de woestijne veertigh dagen, Ga naar margenoot15 versocht van den satan: ende was by de wilde gedierten, ende de Engelen dienden hem.

14

Ga naar margenootn Ende na dat Ioannis Ga naar margenoot16 overgelevert was, quam Iesus in Galileen, Ga naar margenoot17 predikende het Euangelium des Koninckrijcks Godts:

15

Ende seggende, De Ga naar margenoot18 tijt is vervult, ende ’t Koninckrijck Godts na by gekomen: Ga naar margenooto Bekeert u, ende gelooft den Euangelio.

16

Ga naar margenootp Ende wandelende by de Galileesche zee, sagh hy Ga naar margenoot19 Simonem ende Andream sij-[kolom]nen broeder, werpende het net in de zee (want sy waren visschers)

17

Ende Iesus seyde tot haer, Volght my na, ende ick sal maken dat ghy Ga naar margenoot20 visschers Ga naar margenootq der menschen sult worden.

18

Ga naar margenootr Ende sy terstont hare netten verlatende zijn hem gevolght.

19

Ga naar margenoots Ende van daer een weynigh voort gegaen zijnde, sagh hy Iacobum den [sone] Zebedei, ende Ioannem sijnen broeder, ende deselve in ’t schip hare netten vermakende.

20

Ende terstont riep hyse, ende sy latende haren vader Zebedeum in het schip, met de huerlingen, zijn hem na gevolght.

21

Ga naar margenoott Ende sy quamen binnen Ga naar margenoot21 Capernaum: ende terstont op den Ga naar margenoot22 Sabbathdagh in de Synagoge gegaen zijnde, leerde hy.

22

Ga naar margenootv Ende sy versloegen haer over sijne leere: want hy leerde haer als Ga naar margenoot23 macht hebbende, ende niet als de Schriftgeleerde.

23

Ga naar margenootx Ende daer was in hare Synagoge een mensche met eenen onreynen geest, ende hy riep uyt,

24

Seggende, Ga naar margenoot24 Laet af, wat hebben wy met u [te doen] ghy Iesu Nazarener? Zijt ghy gekomen om ons te Ga naar margenoot25 verderven? Ick kenne u, wie ghy zijt, Ga naar margenoot26 [namelick] de Heylige Godts.

25

Ende Iesus bestrafte hem, seggende, Ga naar margenoot27 Swijght stil, ende gaet uyt van hem.

26

Ende de onreyne geest hem Ga naar margenoot28 scheurende, ende roepende met een groote stemme, gingh uyt van hem.

27

Ende sy wierden alle verbaest, soo dat sy onder malkanderen vraeghden, seggende, Wat is dit? Wat nieuwe leere is dese, dat hy met macht oock den onreynen geesten gebiedt, ende sy hem gehoorsaem zijn?

28

Ende Ga naar margenoot29 sijn geruchte gingh terstont uyt in’t geheel omliggende lant van Galilea.

29

Ga naar margenooty Ende van stonden aen uyt de Synagoge gegaen zijnde, quamen sy in ’t huys Simonis ende Andree met Iacobo ende Ioanne.

30

Ende Simons Ga naar margenoot30 wijfs moeder lagh met de kortse: ende terstont seyden sy hem van haer.

31

Ende hy tot haer gaende vattede hare hant, ende rechtedese op, ende terstont verliet haer de kortse, ende sy diende haerlieden.

32

Ga naar margenootz Als het nu avont geworden was, doe de Ga naar margenoot31 sonne onder gingh, brachten sy tot hem alle die qualick gestelt, ende van den duyvel beseten waren.

33

Ende de geheele stadt was by een vergadert ontrent de deure.

34

Ende hy genas’er vele, die door verscheyden sieckten qualick gestelt waren: ende wierp vele duyvelen uyt, ende en Ga naar margenoot32 liet de duyvelen niet toe te spreken, om dat sy hem kenden.

35

Ga naar margenoota Ende ’s morgens vroegh, als het noch diep in den nacht was, opgestaen zijnde gingh hy uyt, ende gingh henen in een Ga naar margenoot33 woeste plaetse, Ga naar margenootb ende badt aldaer.

36

Ende Simon, ende Ga naar margenoot34 die met hem [waren,] zijn hem na gevolght.

37

Ende sy hem gevonden hebbende seyden tot hem, Sy soecken u alle.

38

Ende hy seyde tot haer, Ga naar margenootc Laet ons in de byliggende Ga naar margenoot35 vlecken gaen, op dat ick oock daer predike, Ga naar margenootd want daer toe ben ick uytgegaen.

39

Ende hy predickte in hare Synagogen, door geheel Galileen, ende wierp de duyvelen uyt.

40

Ga naar margenoote Ende tot hem quam een melaetsche, biddende hem, ende vallende voor hem op de knijen, ende tot hem seggende, Indien ghy wilt, ghy kondt my reynigen.

41

Ende Iesus met barmhertigheyt

[Folio 18r]
[fol. 18r]

innerlick beweeght zijnde streckte de hant uyt, ende raeckte hem aen, ende seyde tot hem, Ick wil, wort gereynight.

42

Ende als hy [dit] geseght hadde, gingh de melaetsheyt terstont van hem, ende hy wiert gereynight.

43

Ende als hy hem Ga naar margenoot36 strengelick verboden hadde, Ga naar margenoot37 dede hy hem terstont van hem gaen.

44

Ende seyde tot hem, Ga naar margenoot38 Siet, dat ghy niemant yet en segget: maer gaet henen ende vertoont u selven den Priester, ende offert voor uwe reyniginge het gene Ga naar margenootf Moses geboden heeft, haer tot een getuygenisse.

45

Maer hy uytgegaen zijnde begon Ga naar margenoot39 vele dingen te verkondigen, ende Ga naar margenoot40 dat woort te verbreyden: alsoo dat Ga naar margenoot41 hy niet meer en konde openbaerlick Ga naar margenoot42 in de stadt komen, maer was buyten in de woeste plaetsen, ende sy quamen tot hem van alle kanten.

margenoot1
Marcus begint sijn Euangelium, daer Malachias sijne prophetie eyndight, namelick van de komste des voorloopers Christi, om alsoo het Oude ende het Nieuwe Testament gelijck als aen malkanderen te hechten. Want alle de Propheten hebben tot op Ioannem gepropheteert, Matth. 11. vers 13. die de eerste prediker des Euangeliums in den Nieuwen Testamente geweest is.
margenoot2
Nam. Ies. 40.3. ende Mal. 3. vers 1. want dese beyde prophetien worden hier by een gevoeght.
margenoota
Malach. 3.1. Matth. 11.10. Luce 7.27.
margenoot3
Of, Sentbode. Want het Griecks woort Angelos beteeckent een Sentbode, Luce 7.24. ende wort gemeenlick den Engelen des hemels toegeschreven. Doch somwijlen oock den Kerckendienaren, om datse van Godt als boden uytgesonden worden, om den menschen Godts wille ende geboden voor te dragen, Mal. 2.7. Apocal. 2.1, 8.
margenoot4
Hier spreeckt Godt de Vader tot sijnen Soon, ende by Malachiam spreeckt de Sone selve tot de gemeente, ende seght daerom voor mijnen aengesichte, D. voor mijne komste, die daer op terstont volgen sal.
margenootb
Iesa. 40.3. Matth. 3.3. Luce 3.4. Ioan. 1.23.
margenoot5
Ofte, effen.
margenootc
Matth. 3.1. Luce 3.3. Ioan. 3 23.
margenoot6
De doop wort alsoo genaemt om datse bedient wiert aen de gene, die hare sonden beleden ende bekeeringe beloofden, ende om haer te wesen een teecken ende verzegelinge, dat haer hare sonden van Godt om Christi wille vergeven waren, Actor. cap. 19. vers 4. Rom. 4.11.
margenootd
Matth. 3.5. Luce 3.7.
margenoote
2.Reg. 1.8. Matth. 3.4.
margenoot7
De verklaringe van dese historie Ioannis siet in de aent. op het 3. cap. Matt. alwaer die by na met deselve woorden verhaelt staet.
margenootf
Levit. 11.22.
margenoot8
D. die in ’t wilde, ofte velt gevonden wiert.
margenootg
Matth. 3.11. Luce 3.16. Ioan. 1.27.
margenoot9
Gr. bequaem, ofte genoeghsaem.
margenooth
Matth. 3.11. Actor. 1.5. ende 11.16. ende 19.4.
margenooti
Iesa. 44.3. Ioël 2.28. Act. 2.4. ende 11.15.
margenoot10
Namel. daer hy opgevoedt was, ende tot dien tijt toe gewoont hadde. siet Luce 2.51. ende 4.16.
margenootk
Matth. 3.16. Luce 3.21. Ioan. 1.32.
margenoot11
Namel. Ioannes de Dooper.
margenoot12
Gr. gescheurt, ofte, gekloven.
margenoot13
Namelick, op Iesum. Siet Ioan. 1.32, 33.
margenootl
Psalm 2.7. Iesa. 42.1. Matth. 3.17. ende 17.5. Marc. 9.7. Luce 3.22. ende 9.35. Coloss. cap. 1. vers 13 2.Petr. 1.17.
margenootm
Matth. 4.1. Luce 4.1.
margenoot14
Namel. den H. Geest. siet Luce 4.1.
margenoot15
Voornamelick na dat hy veertigh dagen ende nachten gevast hadde. Siet Matth. 4.2.
margenootn
Matth. 4.12. Luce 4.14. Ioan. 4.43.
margenoot16
Namel. in de gevangenisse. Waer van siet breeder Matth. 14.3.
margenoot17
Hoewel hy te voren al hadde begonnen te prediken, Ioan. 3.24. soo heeft hy na Ioannis gevangenisse sijn predick-ampt solemnelick ende volkomelick met sijne Apostelen aengevangen.
margenoot18
Namel. die van Godt bestemt, ende van de Propheten voorseght was, Galat. 4.4.
margenooto
Iesai. 56.1.
margenootp
Matth. 4.18.
margenoot19
Die van Christo toegenaemt wiert Petrus, siet Matth. 4.18.
margenoot20
De predicatie des Euangeliums wort by het visschen vergeleken, Matth. cap. 13. vers 47. dewijle de menschen daer door uyt de werelt getrocken, ende Christo toegebracht worden.
margenootq
Ierem. 16.16. Ezech. 47.10.
margenootr
Matth. 19.27. Marc. 10.28. Luce 5.11. ende 18.28.
margenoots
Matth. 4.21.
margenoott
Matth. 4.13. Luce 4.31.
margenoot21
Daer hy was komen woonen, na dat hy van Nazareth gescheyden was, Matth. 4.13.
margenoot22
Gr. Sabbathen.
margenootv
Matth. 7.28. Luce 4.32.
margenoot23
Siet Matth. 7. vers 29.
margenootx
Luce 4.33.
margenoot24
Of, Ey, Ach.
margenoot25
Nam. voor den tijt. siet Matth. 8. vers 29.
margenoot26
Of, ghy Heylige Godts, D. de ware Messias, want de Hoogepriester droegh desen tijtel de heyligheyt des Heeren aen sijn voorhooft als een voorbeelt Christi. siet Exod. 28.36. Siet oock Luce 4.34.
margenoot27
Gr. wort gemuylbant. Siet van dit woort Matth. 22. vers 12. Dit seght Christus om dat hy door het getuygenisse des duyvels, die een vader der leugenen is, de waerheyt niet en wil verbreyt ofte bevestight hebben: gelijck oock Paulus doet Actor. 16.18.
margenoot28
D. herwaerts ende derwaerts treckende ende werpende, als of hy hem wilde verscheuren, sonder hem nochtans te konnen quetsen. siet Luce 4.35.
margenoot29
D. het geruchte van hem.
margenooty
Matth. 8.14. Luce 4.38.
margenoot30
Soo heeft dan Petrus een huysvrouwe gehadt, dewelcke hy Apostel geworden zijnde niet en heeft verlaten, gelijck hier blijckt, ende 1.Corinth. 9.5.
margenootz
Matth. 8.16. Luce 4.40.
margenoot31
Om dattet op eenen Sabbath was, gelijck blijckt uyt vers 21. daerom sy wachten tot den ondergangh der sonne, met welcke de Sabbath eyndighde.
margenoot32
Of, liet haer niet seggen dat sy hem kenden, Namel. om dat hy van dese leugenachtige geesten geen getuygenisse hebben en wilde.
margenoota
Luce 4.42.
margenoot33
Ofte, eensame plaetse.
margenootb
Matth. 14.23.
margenoot34
Namel. de andere drie Apostelen, die genaemt worden vers 29. met noch vele uyt den volcke, als blijckt Luce 4.42.
margenootc
Luce 4.42.
margenoot35
Gr. dorpsteden, D. opene onbemuerde steden, hoedanige vele in Galilea waren, waer van Iosephus getuyght dat in elcke van deselve niet min als tien duysent menschen waren.
margenootd
Iesa. 61.1. Luce 4.18.
margenoote
Matth. 8.2. Luce 5.12.
margenoot36
Of, met dreygementen scherpelick verboden, namelick sulcks te openbaren.
margenoot37
Gr. dreef hem uyt, D. dede hem haestelick van hem wech gaen.
margenoot38
Siet de oorsake hier van Matth. 12. vers 16.
margenootf
Levit. 13.2. ende 14.1.
margenoot39
Namelick, wat hem geschiet was, ende wat hy van Christo gehoort ende gesien hadde.
margenoot40
D. dese sake.
margenoot41
Namel. Iesus. siet Luce 5.15, 16.
margenoot42
Namel. Capernaum, gelijck blijckt uyt het beginsel van het volgende Capittel, namelick om den grooten toeloop des volcks.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken