Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

1 Christus geneest een mensche die een verdorde hant hadde, ende bewijst dat den Sabbath daer mede niet en wort ontheylight. 6 De Pharizeen ende Herodianen houden tegen hem raet, welcker lagen hy ontwijckt, ende heeft eenen grooten toeloop des volcks van alle kanten, onder welcke hy vele geneest, gebiedende de duyvelen, die hy uytwerpt, hem niet openbaer te maken. 13 Verkiest twaelf Apostelen. 16 Welcker namen verhaelt worden. 21 Sijne magen houden hem voor uytsinnigh. 22 De Schriftgeleerde lasteren sijne wonderwercken, dat hy die door Beelzebul soude doen: welcke lasteringe hy met verscheyden gelijckenissen wederleght. 28 Leert dat de lasteringe tegen den Heyligen Geest nimmermeer en wort vergeven. 31 ende verklaert wie sijn moeder, broeder, ende suster is.

1

Ga naar margenoota ENde hy gingh wederom in de Ga naar margenoot1 Synagoge, ende aldaer was een mensche hebbende een verdorrede Ga naar margenoot2 hant.

[Folio 18v]
[fol. 18v]

2

Ende Ga naar margenoot3 sy namen hem waer, of hy op den Ga naar margenoot4 Sabbath hem genesen soude, op dat sy hem beschuldigen mochten.

3

Ende hy seyde tot den mensche, die de verdorrede hant hadde, Staet op in ’t midden.

4

Ende hy seyde tot haer, Is het geoorloft op Sabbathdagen goet te doen, ofte quaet te doen? Ga naar margenoot5 een mensche te behouden, ofte te dooden? Ende sy swegen stille.

5

Ende als hyse Ga naar margenoot6 met toorne rontom aengesien hadde, met eenen bedroeft zijnde over de Ga naar margenoot7 verhardinge van haer herte, seyde hy tot den mensche, Streckt uwe hant uyt. Ende hy strecktese uyt, Ga naar margenootb ende sijne hant wiert herstelt, gesont gelijck de andere.

6

Ga naar margenootc Ende de Pharizeen uytgegaen zijnde, hebben terstont met den Ga naar margenoot8 Herodianen t’samen raet gehouden tegen hem, hoe sy hem souden dooden.

7

Ende Iesus Ga naar margenoot9 vertrock met sijne discipelen na de zee, Ga naar margenootd ende hem volghde een groote menighte van Galilea, ende van Iudea.

8

Ende van Ierusalem, ende van Ga naar margenoot10 Idumea, ende [van] over den Iordaen: ende die [van] ontrent Ga naar margenoot11 Tyrus ende Sidon, Ga naar margenoot12 een groote menighte, gehoort hebbende hoe groote dingen hy dede, quamen tot hem.

9

Ende hy Ga naar margenoot13 seyde tot sijne discipelen, dat een schipken stedes ontrent hem blijven soude, om der scharen wille, op dat sy hem niet en souden verdringen.

10

Want hy hadder vele genesen, alsoo dat hem alle de gene die [eenige] Ga naar margenoot14 qualen hadden, overvielen: op dat sy hem mochten aenraken.

11

Ende de onreyne geesten als sy hem sagen, Ga naar margenoot15 vielen voor hem neder ende riepen, seggende, Ghy zijt de Sone Godts.

12

Ende hy Ga naar margenoot16 geboodt haer scherpelick, dat sy hem niet en souden openbaer maken.

13

Ga naar margenoote Ende hy Ga naar margenoot17 klam op den bergh, ende riep tot hem die hy wilde, ende sy quamen tot hem.

14

Ende hy Ga naar margenoot18 stelder twaelve, op datse met hem souden zijn, ende op dat hy deselve soude uytsenden om te prediken:

15

Ende om macht te hebben, de sieckten te genesen, ende de duyvelen uyt te werpen.

16

Ende Ga naar margenoot19 Simoni gaf hy den [toe-]naem Ga naar margenoot20 Petrus.

17

Ende Iacobum den [sone] Zebedei, ende Ioannem den broeder Iacobi, ende gaf haer [toe]namen Ga naar margenoot21 Boanerges, het welck is, sonen des donders.

18

Ende Andream ende Philippum, ende Bartholomeum, ende Mattheum, ende Thomam, ende Iacobum, den [sone] Alphei, ende Ga naar margenoot22 Thaddeum, ende Simonem Ga naar margenoot23 Cananiten:

19

Ende Iudam Iscarioth, die hem oock verraden heeft.

20

Ende sy quamen Ga naar margenoot24 in huys, ende daer vergaderde wederom een schare, alsoo dat sy oock selfs Ga naar margenootf niet en konden Ga naar margenoot25 broot eten.

21

Ende als de gene Ga naar margenoot26 die hem bestonden, [dit] hoorden, gingen sy uyt om hem vast te houden, want sy seyden, Hy is Ga naar margenoot27 buyten sijne sinnen.

22

Ende Ga naar margenoot28 de Schriftgeleerde, die van Ierusalem afgekomen waren, seyden, Ga naar margenootg Hy heeft Beelzebul, ende door den Oversten der duyvelen werpt hy de duyvelen uyt.

23

Ende haer tot hem geroepen hebbende, Ga naar margenooth seyde hy tot haer in gelijckenissen, Hoe kan de satan den satan uytwerpen?

24

Ende indien een Koninckrijck tegen [kolom] hemselven verdeelt is, soo en kan dat Koninckrijck niet bestaen.

25

Ende indien een huys tegen hemselven verdeelt is, soo en kan dat huys niet bestaen.

26

Ende indien de satan tegen hemselven opstaet, ende verdeelt is, soo en kan hy niet bestaen, maer Ga naar margenoot29 heeft een eynde.

27

Ga naar margenooti Daer en kan niemant in Ga naar margenoot30 eens stercken huys ingaen ende sijne vaten ontrooven, Ga naar margenootk indien hy niet eerst den stercken binde: ende alsdan sal hy sijn huys berooven.

28

Voorwaer ick segge u, Ga naar margenootl dat alle de sonden Ga naar margenoot31 den kinderen der menschen sullen vergeven worden, ende allerley lasteringen daer mede sy sullen gelastert hebben:

29

Ga naar margenootm Maer soo wie gelastert sal hebben Ga naar margenoot32 tegen den Heyligen Geest, die en heeft geen vergevinge in der eeuwigheyt, maer hy is schuldigh des eeuwigen Ga naar margenoot33 oordeels.

30

Want sy seyden, Hy heeft eenen onreynen geest.

31

Ga naar margenootn Soo quamen dan sijne Ga naar margenoot34 broeders ende sijne moeder: ende buyten staende sonden sy tot hem, ende riepen hem.

32

Ende de schare sat rontom hem: ende sy seyden tot hem, Siet, uwe moeder ende uwe broeders daer buyten soecken u.

33

Ende hy antwoordde haer, seggende, Ga naar margenoot35 Wie is mijne moeder, ofte mijne broeders?

34

Ende rontom oversien hebbende die om hem saten, seyde hy, Siet mijne moeder, ende mijne broeders.

35

Ga naar margenooto Want soo wie Ga naar margenoot36 den wille Godts doet, die is mijn broeder, ende mijne suster, ende moeder.

margenoota
Matth. 12.9. Luce 6.6.
margenoot1
Want de Ioden op alle Sabbathen in hare Synagogen vergaderden om de wet te hooren verklaren. Siet Actor. 15.21.
margenoot2
Luce 6.6. blijckt dattet sijn rechterhant was.
margenoot3
Namelick, de Schriftgeleerde ende Pharizeen, Luce 6. vers 7.
margenoot4
Gr. Sabbathen.
margenoot5
Gr. een ziele, het welck oock somtijts voor het leven, somtijts voor den geheelen mensch genomen wort.
margenoot6
Dese toorne is geweest een yverige beweginge des gemoedts tegen de sonde, ende verhardinge deses volcks: welcke in haer selven goet is, blijvende binnen de behoorlicke palen, Eph. 4.26.
margenoot7
Het Griecksch woort beteeckent eygentlick, sulck een hardigheyt, als aen handen ende voeten komt, door weer ofte eelt, waer doorse hardt ende ongevoeligh worden.
margenootb
1.Reg. 13.6.
margenootc
Matth. 12.14. Ioan. 10.39. ende 11.53.
margenoot8
Van de Herodianen, siet Matth. 22. vers 16.
margenoot9
Namel. om hare lagen te ontgaen, Matth. 12.15.
margenootd
Matth. 4.25. Luce 6.17.
margenoot10
Daer de nakomelingen van Esau, ofte de Edomiten woonden, Num. 20. vers 14.
margenoot11
Van dese twee steden siet Matt. 11. vers 21.
margenoot12
Of, met groote menighte, ofte makende te samen een groote menighte.
margenoot13
D. beval, gelijck Matth. 8.8.
margenoot14
Gr. geessels, met welck woort de sieckten ende gebreken der menschen genaemt worden, om dat Godt door deselve de menschen straft ofte tuchtight, Marc. cap. 5. vers 29. Hebr. 12.6.
margenoot15
Namelick, in de menschen die sy beseten hadden.
margenoot16
De reden hier van siet te voren Cap. 1. vers 25.
margenoote
Matth. 10.1. Marc. 6.7. Luce 6.13. ende 9.1.
margenoot17
Namel. om te bidden, ende daer na sijne Apostelen te kiesen.
margenoot18
Gr. maeckte, namelick tot sijne Apostelen, Luce 6.13.
margenoot19
Sommige hebben, namelick, Simon, dien hy den toenaem gaf van Petrus.
margenoot20
Dat is, steen, Ioan. 1.43. De reden hier van wort verklaert Matth. 16. vers 18.
margenoot21
Dit is een gebroken Hebreeusch ofte Syrisch woort, beteeckenende, gelijck hier verklaert wort, sonen des donders: ende wort haer desen name gegeven van wegen haren bysonderen yver ende doordringende kracht in ’t prediken, gelijck men noch sien kan in de schriften Ioannis.
margenoot22
Anders genaemt Lebbeus. siet Matth. 10.3.
margenoot23
Siet Matth. 10. vers 4. gelijck oock van de andere.
margenoot24
Namel. te Capernaum, daer hy woonde, Matth. 4. vers 13. om voortaen hem te volgen, ende hem ten dienste te staen.
margenootf
Marc. 6.31.
margenoot25
D. hare spijse ofte nootdruft op sijnen tijt nemen.
margenoot26
Gr. die van hem, of, van de sijne waren. Want oock vele van sijne bloetverwanten in hem niet en geloofden, Ioan. 7.5.
margenoot27
Gr. buyten hemselven gestelt.
margenoot28
Siet hier van Matth. cap. 10. vers 25.
margenootg
Matth. 9.34. ende 12.24. Luce 11.15. Ioan. 8.48.
margenooth
Matth. 12.25.
margenoot29
D. het is met hem ende met sijn Rijck gedaen.
margenooti
Matth. 12.29.
margenoot30
Siet de verklaringe Matth. c. 12. vers 29.
margenootk
Coloss. 2.15.
margenootl
1.Sam. 2.25. Matth. 12.31. Luce 12.10. 1.Ioan. 5.16.
margenoot31
Dat is, den menschen. Een maniere van spreken by de Hebreen seer gebruyckelick.
margenootm
1.Ioan. 5.16.
margenoot32
Van dese lasteringe tegen den Heyligen Geest, siet Matth. 12.31.
margenoot33
D. verdoemenisse, die hy niet alleen verdient heeft, maer oock sekerlick sal onderworpen zijn.
margenootn
Matth. 12.46. Luce 8.19.
margenoot34
D. bloetverwanten. Siet in d’aent. Matth. 12. vers 46. ende 13.55.
margenoot35
Christus en wil hier mede sijn moeder niet verachten, maer toonen dat het geestelick maeghschap in saken der saligheyt gestelt moet worden voor ’t vleeschelick.
margenooto
Ioan. 15.14. 2.Cor. 5.16, 17.
margenoot36
Den wille Godts doen, is in 1.Thess. 4.3.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken