Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

1 Christus wort te Bethlehem geboren. 8 ende sijne geboorte door eenen Engel aen de herderen bekent gemaeckt. 13 waer over de hemelsche heyrscharen met eenen lofsangh Godt prijsen. 15 De herders gaen na Bethlehem om het kint te sien, ende verbreyt hebbende het gene haer daer van geseght was, keeren wederom. 21 Het kindeken wort besneden, ende IESUS genaemt. 22 den Heere in den tempel voorgestelt. 25 al-[kolom]waer hem Simeon ontfanght in sijne armen, ende na eenen lofsangh van hem propheteert. 36 Desgelijcks doet oock Anna de Prophetersse. 41 Christus twaelf jaren oudt zijnde, reyst met sijne ouders na Ierusalem. 45 wort van haer gevonden in den tempel onder de Leeraers. 51 keert wederom na Nazareth, ende is sijne ouderen onderdanigh, ende neemt toe in wijsheyt, grootte, ende genade.

1

ENde het geschiedde Ga naar margenoot1 in die selve dagen datter een gebodt uytgingh van den Keyser Ga naar margenoot2 Augusto, dat Ga naar margenoot3 de geheele werelt Ga naar margenoot4 beschreven soude worden.

2

Dese Ga naar margenoot5 eerste beschrijvinge geschiedde als Ga naar margenoot6 Cyrenius over Syrien Stadthouder was.

3

Ende sy gingen alle om beschreven te worden, een yegelick na Ga naar margenoot7 sijn eygen stadt.

4

Ende Ioseph gingh oock op van Galilea, uyt de stadt Nazareth na Iudeam, Ga naar margenoota tot de stadt Davids, die Ga naar margenootb Ga naar margenoot8 Bethlehem genaemt wort, (om dat hy uyt den Ga naar margenootc huyse ende geslachte Davids was)

5

Om beschreven te worden met Maria sijn Ga naar margenoot9 ondertrouwt wijf, welcke bevrucht was.

6

Ende het geschiedde als sy daer waren, dat de dagen vervult wierden, dat sy baren soude.

7

Ende sy Ga naar margenootd baerde haren Ga naar margenoot10 eerstgeboren soon, ende wandt hem in Ga naar margenoot11 doecken, ende leyde hem neder in de kribbe, om dat voor haerlieden geen plaetse en was in de herberge.

8

Ende daer waren herders in die selve lantstreke, haer houdende in het velt ende hielden de nachtwacht over hare kudde.

9

Ende siet een Engel des Heeren Ga naar margenoot12 stont by haer, ende de Ga naar margenoot13 heerlickheyt des Heeren omscheense, ende sy vreesden met groote vreese.

10

Ende de Engel seyde tot haer, En vreest niet, want siet ick Ga naar margenoot14 verkondige u groote blijdtschap, die Ga naar margenoot15 alle den volcke wesen sal.

11

[Namelick] dat u heden geboren is de Salighmaker, welcke is Ga naar margenoot16 Christus de Heere, in de stadt Davids.

12

Ende dit sal u Ga naar margenoot17 het teecken zijn, Ghy sult het kindeken vinden in doecken gewonden, ende liggende in de kribbe.

13

Ende van stonden aen was [daer] met den Engel Ga naar margenoote een menighte des hemelschen Ga naar margenoot18 heyrlegers, prijsende Godt ende seggende,

14

Ga naar margenoot19 Eere [zy] Godt in de hooghste [hemelen,] Ga naar margenootf ende Ga naar margenoot20 vrede op aerden, in den menschen Ga naar margenoot21 een welbehagen.

15

Ende het geschiedde, als de Engelen van haer Ga naar margenoot22 wech gevaren waren na den hemel, dat Ga naar margenoot23 de herders tot malkanderen seyden, Laet ons dan henen gaen tot Bethlehem, ende laet ons sien Ga naar margenoot24 het woort dat daer geschiet is, ’t welck de Heere ons heeft kondt gedaen.

16

Ende sy quamen met haeste, ende vonden Mariam, ende Ioseph, ende het kindeken liggende in de kribbe.

17

Ende als sy het gesien hadden maeckten sy alomme bekent het woort, dat haer van dit kindeken geseght was.

18

Ende alle die het hoorden verwonderden haer, over het gene haer geseght wiert van de herders.

19

Doch Maria bewaerde dese woorden alle te samen, Ga naar margenoot25 overleggende [die] in haer herte.

[Folio 28r]
[fol. 28r]

20

Ende de herders keerden wederom, verheerlickende ende prijsende Godt over alles wat sy gehoort ende gesien hadden, gelijck tot haer gesproken was.

21

Ende als Ga naar margenootg acht dagen Ga naar margenoot26 vervult waren, dat men het kindeken besnijden soude, soo wiert sijnen Ga naar margenooth name genaemt Ga naar margenoot27 JESUS, welcke genaemt was van den Engel, eer hy in den lichame ontfangen was.

22

Ende als de dagen Ga naar margenoot28 harer Ga naar margenooti reyniginge vervult waren na Ga naar margenoot29 de wet Mosis, brachten sy hem te Ierusalem, op dat sy [hem] den Heere voorstelden.

23

(Gelijck geschreven is Ga naar margenootk in de wet des Heeren, Al wat Ga naar margenoot30 manlick is dat de moeder opent, sal den Heere Ga naar margenoot31 heyligh genaemt worden)

24

Ende op dat sy offerande gaven na het gene dat in de Ga naar margenoot32 wet des Heeren geseght is, Ga naar margenootl een paer tortelduyven, ofte twee jonge duyven.

25

Ende siet daer was een mensche te Ierusalem, wiens name was Simeon: ende dese mensche was rechtveerdigh ende Godtvreesende, verwachtende de vertroostinge Israëls: ende Ga naar margenoot33 de Heylige Geest was op hem.

26

Ende hem was een Godtlicke openbaringe gedaen door den Heyligen Geest, dat hy den doot Ga naar margenoot34 niet sien en soude, eer hy den Christum des Heeren soude sien.

27

Ende hy quam door den Geest in den tempel: ende als de ouders het kindeken Iesum inbrachten, om Ga naar margenoot35 na de gewoonte der wet met hem te doen:

28

Soo nam hy het selve in sijne armen, ende Ga naar margenoot36 loofde Godt, ende seyde,

29

Nu Ga naar margenootm Ga naar margenoot37 laet ghy, Heere, uwen dienstknecht gaen in vrede, na uw’ woort.

30

Want mijne oogen hebben Ga naar margenoot38 uwe Ga naar margenootn saligheyt gesien,

31

Ga naar margenooto Die ghy bereyt hebt voor het aengesichte van Ga naar margenoot39 alle de volckeren:

32

Ga naar margenootp Een licht tot Ga naar margenoot40 verlichtinge der Heydenen, ende tot heerlickheyt uwes volcks Israëls.

33

Ende Ioseph ende sijne moeder verwonderden haer over het gene dat van hem geseght wiert.

34

Ende Simeon zegende haerlieden, ende seyde tot Mariam sijne moeder, Siet, Ga naar margenootq dese wort Ga naar margenoot41 geset tot eenen val ende opstandinge veler in Israël, ende tot Ga naar margenoot42 een teecken Ga naar margenootr dat wedersproken sal worden,

35

(Ende oock Ga naar margenoot43 een sweert sal door uw’ selfs ziele gaen) op dat de Ga naar margenoot44 gedachten uyt vele herten geopenbaert worden.

36

Ende daer was Anna een prophetesse, een dochter Phanuëls, uyt de stamme Asar: Dese was Ga naar margenoot45 tot grooten ouderdom gekomen, welcke met [haren] man seven jaren hadde geleeft van haren maeghdom af.

37

Ende sy was een weduwe van ontrent vier en tachtentigh jaren, dewelcke Ga naar margenoot46 niet en weeck uyt den tempel, met vasten ende bidden [Godt] Ga naar margenoots dienende nacht ende dagh.

38

Ende dese te dier selver ure daer by komende heeft ingelijcks den Heere Ga naar margenoot47 beleden, ende sprack van hem tot allen die Ga naar margenoot48 de verlossinge in Ierusalem verwachteden.

39

Ende als sy alles voleyndight hadden, wat na de wet des Heeren [te doen] was, keerden sy wederom na Galileam, tot hare stadt Nazareth.

40

Ende het kindeken Ga naar margenoott wies op, ende [kolom] Ga naar margenoot49 wiert gesterckt Ga naar margenoot50 in den geest, ende vervult met wijsheyt: ende de genade Godts was over hem.

41

Ende sijne ouders Ga naar margenoot51 reysden alle jare na Ierusalem op het feest van Ga naar margenootv Pascha.

42

Ende doe hy twaelf jaren [oudt] geworden was, ende sy na Ierusalem opgegaen waren, na de gewoonte des feestdaeghs:

43

Ende de dagen [aldaer] voleyndight hadden, doe sy weder keerden, bleef het kint Iesus te Ierusalem, ende Ioseph ende sijne moeder en wiste’t niet.

44

Maer meenende dat hy Ga naar margenoot52 in ’t geselschap op den wegh was, gingen sy een daghreyse, ende sochten hem onder de magen, ende onder de bekende.

45

Ende als sy hem niet en vonden, keerden sy wederom na Ierusalem, hem soeckende.

46

Ende het geschiedde, na drie dagen, dat sy hem vonden in den tempel, sittende in het midden der Leeraren, haer hoorende, ende haer ondervragende.

47

Ga naar margenootx Ende alle die hem hoorden ontsetteden haer over sijn verstant, ende antwoorden.

48

Ende Ga naar margenoot53 sy hem siende wierden Ga naar margenoot54 verslagen, ende sijne moeder seyde tot hem, Kint waerom hebt ghy ons soo gedaen? Siet, Ga naar margenoot55 uw’ vader ende ick hebben u met Ga naar margenoot56 anghst gesocht.

49

Ende hy seyde tot haer, Wat [is ’t] dat ghy my gesocht hebt? En wistet ghy niet, dat ick moet zijn in de dingen Ga naar margenoot57 mijns Vaders?

50

Ga naar margenooty Ende sy en verstonden het woort niet, dat hy tot haer sprack.

51

Ende hy gingh met haer af, ende quam tot Nazareth, ende was haer Ga naar margenoot58 onderdanigh. Ende sijne moeder bewaerde alle dese Ga naar margenoot59 dingen in haer herte.

52

Ende Iesus Ga naar margenootz nam toe in wijsheyt, ende in Ga naar margenoot60 grootte, ende in genade by Godt ende de menschen.

margenoot1
Namelick, terwijle Maria swanger gingh.
margenoot2
Dese was de tweede Roomsche Keyser, volgende op Iulius Caesar den eersten: ende onder sijne regeeringe was het Roomsche Rijck in sijn meeste kracht ende ruste. Heeft geregeert ontrent ses en vijftigh jaren, ende is dit geschiet ontrent het twee en veertighste jaer sijns Keyserrijcks.
margenoot3
Gr. alle het bewoonde, namelick, aertrijck: het welck verstaen moet worden soo verre hem het Roomsche Rijck doen uytstreckte.
margenoot4
Namelick, om daer uyt te weten de menighte der onderdanen des Roomschen Rijcks, ende haer vermogen, op dat een yeder na het selve soude mogen geschat worden.
margenoot5
Dese beschrijvinge wort de eerste genaemt, ten aensien, van noch een tweede, die daer na geschiet is, waer van gewagh gemaeckt wort Act. 5.37. ende by Ioseph. Antiq. lib. 18. cap. 1.
margenoot6
Dese wort in de Romeynsche historien genaemt Quirinus, die Stadthouder was over gantsch Syrien, waer van Iudea doen ter tijt een deel was.
margenoot7
Namelick, van waer hy afkomstigh was, ende daer sijn geslachte woonde.
margenoota
Ioan. 7.42.
margenootb
1.Sam. 16.4, etc.
margenoot8
Van dese stadt siet Mich. 5. vers 1. Matth. 2.1. ende wort Davids stadt genaemt, om dat David daer geboren ende opgevoedt was, 1.Sam. 17. vers 12. Ioan. 7.42.
margenootc
Matth. 1.1.
margenoot9
Het is wel gelooflick dat Ioseph haer nu al tot hem genomen hadde, volgens ’t bevel des Engels, Matth. 1.20. maer wort evenwel hier noch genaemt ondertrouwde, om datse met hem alsoo leefde, als of sy maer ondertrouwt ware geweest.
margenootd
Matth. 1.25.
margenoot10
Siet hier van Matth. 1.25.
margenoot11
Gr. windelen.
margenoot12
Namelick, onverwacht ende haestelick, gelijck het Griecks woort mede brenght.
margenoot13
D. een Godtlicke glantz ende klaerheyt.
margenoot14
Gr. Euangelizeere, D. verkondige blijde tijdinge.
margenoot15
Namel. Godts volck. siet Matth. 1. vers 21.
margenoot16
Ofte, de Gesalfde.
margenoot17
Namelick, daer aen ghy het kindeken kennen sult, ende bevinden waer te zijn, dat ick u verkondige.
margenoote
Dan. 7.10. Apoc. 5.11.
margenoot18
Dat is, der Engelen, die als een heyr des Heeren zijn, door welcke hy de vrome beschermt ende de quade straft, Psalm 34.8. ende 103.21.
margenoot19
Ofte, heerlickheyt.
margenootf
Iesa. 57.19. Ephes. 2.17.
margenoot20
Namelick, met Godt, Rom. cap. 5. vers 1.
margenoot21
Dat is, het welbehagen Godts worde door hem aen de menschen vervult, 2.Thessal. cap. 1. vers 11. Anders, des welbehagens, Dat is, in de menschen die Godt na sijn welbehagen heeft uytverkoren, Ephes. 1.5.
margenoot22
Gr. wech gegaen.
margenoot23
Gr. de menschen, de herders.
margenoot24
D. de geheele sake. Hebr.
margenoot25
Ofte, vergelijckende die met het andere, dat namelick haer te voren hier van meer geopenbaert ende geschiet was, Capittel 1.
margenootg
Genes. 17.12. Levit. 12.3. Ioan. 7.22.
margenoot26
D. als de achtste dagh gekomen was. siet Actor. 2.1.
margenooth
Matth. 1.21. Luce 1.31.
margenoot27
Siet hier van ende van de uytlegginge deses naems Matth. 1.21.
margenoot28
Namel. Marie.
margenooti
Levit. 12.6.
margenoot29
Siet van dese wet Levit. 12.2, 4.
margenootk
Exod. 13.2. Num. 3.13. ende 8.16, 17.
margenoot30
N. soo wel van menschen als van gedierten, Exod. 13.2. Num. 18.15, 16, 17.
margenoot31
Namelick, om of opgeoffert te worden, soo het reyne gedierten waren, ofte voor vijf sikels gelost te worden, soose na de wet niet opgeoffert en mochten worden.
margenoot32
Siet Levit. 12. verssen 6, 8. alwaer sulcks wort geordineert voor geringe lieden: want de rijcke moesten een jarigh lam opofferen met een tortelduyve, ofte jonge duyve, het lam ten brand-offer, ende de duyve ten sond-offer.
margenootl
Levit. 12.8.
margenoot33
Namelick, de Geest der prophetie.
margenoot34
Dat is, niet sterven.
margenoot35
Gr. na het gewoonlicke: waer van hier te voren gesproken is.
margenoot36
Gr. zegende.
margenootm
Genes. 46.30.
margenoot37
Gr. ontbindt, laet los, Namel. van dit elendigh leven, volgens uwe belofte. siet dergelijck Philip. 1. vers 23.
margenoot38
Of, uwe salighmakinge, D. Salighmaker, ende het gene waer door de saligheyt te wege gebracht wort. Siet Iesa. 52.10. ende Luce 3.6.
margenootn
Psalm 98.2. Iesa. 52.10.
margenooto
Actor. 28.28.
margenoot39
Nam. soo wel Heydenen als Ioden, gelijck volght.
margenootp
Iesa. 42.6. ende 49.6. Actor. 13.47.
margenoot40
Gr. openbaringe.
margenootq
Iesa. 8.14. Rom. 9.32. 1.Petr. 2.8.
margenoot41
Dat is, verordineert, namelick, van Godt. Dese woorden zijn genomen uyt Iesa. 8. vers 14. ende worden verklaert van Paulo, Rom. 9. versen 32, 33. 1.Cor. cap. 1. versen 23, 24. 2.Corinth. 2.16. ende 1.Petr. 2.6, 7. Siet aldaer de aenteeckeninge.
margenoot42
D. als een doelwit daer na elck een mickt ende schiet.
margenootr
Actor. 28.22.
margenoot43
Dat is, bittere smerten, voornamelick over het lijden ende sterven deses uwes Soons.
margenoot44
D. haer geloove ende ongeloove sal voor den dagh gebracht worden. Siet 1.Cor. 11.19.
margenoot45
Gr. tot vele dagen.
margenoot46
Dat is, was geduerigh ofte dagelicks in den tempel.
margenoots
1.Sam. 1.22.
margenoot47
Dat is, bekent ende betuyght, dat hy de verwachte Messias was.
margenoot48
Namelick, die belooft was door den Messiam te sullen geschieden.
margenoott
Luce 1.80.
margenoot49
Het selve wort oock Luce 1.80. geseght van Ioanne, doch Christus heeft dese gaven ontfangen niet met mate, Ioan. 3.34.
margenoot50
Ofte, door den Geest.
margenoot51
Namelick, na het bevel Godts, Deut. 16.16.
margenootv
Exod. 23.15, 17. Levit. 23.5. Deut. 16.1.
margenoot52
Namelick, der gene die met haer na Nazareth weder keerden. Want de Ioden na de groote feesten met groote hoopen te samen opgingen ende weder keerden, Psalm 42. vers 5.
margenootx
Matth. 7.28. Marc. 1.22. Luce 4.22, 32. Ioan. 7.15.
margenoot53
Namelick, Ioseph ende Maria.
margenoot54
Namelick, om dat sy sagen, dat hy noch een kint zijnde hem onderstaen hadde, met sulcke groote Leeraers te spreken ende te handelen.
margenoot55
Namelick, Ioseph. Soo spreeckt Maria na de meyninge der Ioden, Luce 3.23. ofte om dat men oock een behouwt-vader met den name van vader plagh te noemen.
margenoot56
Gr. beanghst, of, benauwt zijnde.
margenoot57
Namelick, die Godt mijnen hemelschen Vader my heeft bevolen, ende waer toe ick van hem in de werelt gesonden ben.
margenooty
Luce 9.45. ende 18.34.
margenoot58
Namelick, gelijck de kinderen hare ouders schuldigh zijn te gehoorsamen na de wet, dewelcke hy hemselven hadde onderworpen.
margenoot59
Gr. woorden.
margenootz
1.Sam. 2.26. Luce 1.80.
margenoot60
Ofte, in ouderdom: want het Griecks woort beyde beteeckent, Luce 19.3. Ioan. 9.21, 23.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken