Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ix. Capittel.

1 Christus sendt sijne Apostelen uyt om te prediken, ende onderrichtse hoe sy haer op den wegh souden dragen. 7 Herodes van Christo gehoort hebbende, begeert hem te sien. 10 D’Apostelen keeren weder. 11 Christus spijsight ontrent de vijf duysent mannen met vijf brooden ende twee visschen. 18 Verscheyden gevoelen des volcks van sijnen persoon. 22 Voorseght sijnen doot ende opstandinge, 23 ende vermaent tot volstandige belijdenisse sijns woorts. 28 Wort voor drie van sijne Apostelen op den bergh verheerlickt in tegenwoordigheyt van Moses ende Elias. 37 Werpt eenen wreeden onreynen geest uyt. 46 Leert wie onder sijne discipelen de grootste sal zijn. 49 Verbiedt dien te beletten, die in sijnen name duyvelen uytwierp. 51 Reysende na Ierusalem weygeren hem de Samaritanen herberge, ’t welck d’Apostelen willende wreken, van hem daer over bestraft worden. 57 Drie begeeren Christum te volgen, ende krijgen elck haer bysondere antwoorde.

1

Ga naar margenoota ENde sijne twaelf discipelen t’samen geroepen hebbende, gaf hy haer kracht ende Ga naar margenoot1 macht Ga naar margenoot2 over alle de duyvelen, ende om sieckten te genesen.

2

Ga naar margenootb Ende sond’se henen om te prediken Ga naar margenoot3 het Koninckrijcke Godts, ende de krancke gesont te maken.

3

Ende hy seyde tot haer, Ga naar margenootc Ga naar margenoot4 En neemt niets mede tot den wegh, noch Ga naar margenoot5 staven, noch male, noch broot, noch gelt: noch yemant van u en sal twee rocken hebben.

4

Ende in wat huys ghy oock sult ingaen, blijvet aldaer, ende Ga naar margenoot6 gaet van daer uyt.

5

Ga naar margenootd Ende soo wie u niet en sullen ontfangen, uytgaende van die stadt, schuddet oock het Ga naar margenoot7 stof af van uwe voeten, tot een getuygenisse tegen haer. [kolom]

6

Ende sy uytgaende Ga naar margenoot8 doorgingen alle de vlecken, verkondigende het Euangelium, ende genesende [de siecken] over al.

7

Ga naar margenoote Ende Herodes de Ga naar margenoot9 Viervorst hoorde alle de dingen die van hem geschiedden: ende was Ga naar margenoot10 twijfelmoedigh, om dat van sommige geseght wiert, dat Ioannes van den dooden was opgestaen.

8

Ende van sommige, dat Elias verschenen was: ende [van] andere, dat een Propheet van den ouden was opgestaen.

9

Ende Herodes seyde, Ga naar margenoot11 Ioannem hebbe ick onthooft: wie is nu dese, van welcke ick sulcke dingen hoore? Ende hy socht hem te sien.

10

Ga naar margenootf Ende de Apostelen weder gekeert zijnde verhaelden hem al wat sy gedaen hadden. Ga naar margenootg Ende hy namse mede ende vertrock alleen in een woeste plaetse der stadt genaemt Ga naar margenoot12 Bethsaida.

11

Ende de scharen [dat] verstaende, volghden hem: ende hy ontfinghse, ende sprack tot haer van het Koninckrijcke Godts: ende die genesinge Ga naar margenoot13 van noode hadden, maeckte hy gesont.

12

Ga naar margenooth Ende de dagh begon te dalen: ende de twaelve tot hem komende seyden tot hem, Laet de schare van u, op dat sy henen gaende in de omliggende vlecken ende in de Ga naar margenoot14 dorpen Ga naar margenoot15 herberge nemen mogen, ende spijse vinden: want wy zijn hier in een woeste plaetse.

13

Ga naar margenooti Maer hy seyde tot haer, Geeft ghy haer te eten. Ende sy seyden, Wy en hebben niet meer als vijf brooden, ende twee visschen, ’t en zy dan dat wy henen gaen, ende spijse koopen voor al dit volck:

14

Want daer waren ontrent vijf duysent mannen. Doch hy seyde tot sijne discipelen, Doet haer neder sitten by Ga naar margenoot16 saten, elcke van vijftigh.

15

Ende sy deden alsoo, ende Ga naar margenoot17 dedense alle neder sitten.

16

Ende hy de vijf brooden ende de twee visschen genomen hebbende, sagh op na den hemel, Ga naar margenootk ende Ga naar margenoot18 zegende die, ende brackse, ende gafse den discipelen, om de schare voor te leggen.

17

Ende sy aten ende wierden alle verzadight: ende daer wiert opgenomen het gene haer van de brocken over geschoten was, twaelf korven.

18

Ga naar margenootl Ende het geschiedde, als hy Ga naar margenoot19 alleen was biddende, dat de discipelen met hem waren, ende hy vraeghde haer, seggende, Wie seggen de scharen dat ick ben?

19

Ende sy antwoordende seyden, Ga naar margenootm Ioannes de Dooper: ende andere Elias: ende andere, dat eenigh Propheet van den ouden opgestaen is.

20

Ende hy seyde tot haer, Maer ghylieden wie seght ghy dat ick ben? Ende Petrus antwoordende seyde, Ga naar margenoot20 de Ga naar margenootn Christus Godts.

21

Ende hy Ga naar margenoot21 geboodt haer scherpelick ende beval, dat sy dit niemant Ga naar margenoot22 seggen en souden:

22

Seggende, Ga naar margenooto de Sone des menschen moet vele lijden, ende Ga naar margenoot23 verworpen worden van de Ouderlingen, ende Overpriesters, ende Schriftgeleerde, ende gedoot: ende ten derden dage opgeweckt worden.

23

Ende hy seyde tot allen, Ga naar margenootp Soo yemant Ga naar margenoot24 achter my wil komen, die verloochene hemselven, ende neme sijn Ga naar margenoot25 kruys dagelicks op, ende volge my.

24

Ga naar margenootq Want soo wie sijn Ga naar margenoot26 leven behouden wil, die sal het verliesen: maer soo wie sijn Ga naar margenoot27 leven verliesen sal, om mijnent wille, die sal het Ga naar margenoot28 behouden.

25

Want wat baet het een mensche, die

[Folio 32v]
[fol. 32v]

de geheele werelt soude winnen, ende Ga naar margenoot29 hem selven verliesen, ofte schade [sijns selfs] lijden?

26

Ga naar margenootr Want soo wie hem mijns ende mijner woorden sal geschaemt hebben, diens sal de Sone des menschen hem schamen, wanneer hy komen sal in sijne heerlickheyt, ende [in de heerlickheyt] des Vaders, ende der heylige Engelen.

27

Ga naar margenoots Ende ick segge u waerlick, daer zijn sommige der gene die hier staen, Ga naar margenoot30 die den doot niet en sullen smaken, tot dat sy het Koninckrijcke Godts sullen gesien hebben.

28

Ga naar margenoott Ende het geschiedde ontrent Ga naar margenoot31 acht dagen na dese woorden, dat hy mede nam Petrum ende Ioannem, ende Iacobum, ende klam op den bergh om te bidden.

29

Ende als hy badt, wiert de gedaente sijns aengesichts Ga naar margenoot32 verandert, ende sijne kleedinge wit [ende] seer blinckende.

30

Ende siet, twee mannen spraken met hem, welcke waren Moses ende Elias.

31

Dewelcke gesien zijnde in heerlickheyt, seyden sijnen Ga naar margenoot33 uytgangh, dien hy soude Ga naar margenoot34 volbrengen te Ierusalem.

32

Petrus nu, ende die met hem [waren,] waren met slaep beswaert, ende ontwaeckt zijnde, sagen sy sijne heerlickheyt, ende de twee mannen die by hem stonden.

33

Ende het geschiedde Ga naar margenoot35 als sy van hem afscheydden, soo seyde Petrus tot Iesum, Meester, het is goet dat wy hier zijn: ende laet ons drie tabernakelen maken, voor u eenen, ende voor Moses eenen, ende voor Elias eenen: niet wetende wat hy seyde.

34

Als hy nu dit seyde, quam een wolcke, ende overschaduwde haer: ende sy wierden bevreest, als Ga naar margenoot36 die in de wolcke ingingen.

35

Ga naar margenootv Ende daer geschiedde Ga naar margenoot37 een stemme uyt de wolcke, seggende, Dese is mijn geliefde Sone, Ga naar margenootx hoort hem.

36

Ende als de stemme geschiedde, soo wiert Iesus alleen gevonden: ende sy swegen stil, ende en verhaelden Ga naar margenoot38 in die dagen niemant yet van het gene sy gesien hadden.

37

Ga naar margenooty Ende het geschiedde des daeghs daer aen, als sy van den bergh af quamen, dat hem een groote schare in ’t gemoet quam.

38

Ende siet een man van de schare riep uyt, seggende, Meester, ick bidde u, Ga naar margenoot39 siet doch mijnen soon aen, want hy is my een eenigh geboren.

39

Ende siet Ga naar margenoot40 een geest neemt hem, ende van stonden aen roept hy, ende hy scheurt hem dat hy schuymt, ende en wijckt nauwelicks van hem, ende Ga naar margenoot41 verplettert hem.

40

Ende ick hebbe uwe discipelen gebeden, dat sy hem souden uytwerpen, ende sy en hebben niet gekonnen.

41

Ende Iesus antwoordende seyde, O ongeloovigh ende Ga naar margenoot42 verkeert geslachte, hoe lange sal ick noch by u-lieden zijn, ende u-lieden verdragen? Brenght uwen sone hier.

42

Ende noch, als hy [na hem] toequam, scheurde hem de duyvel, ende verscheurde [hem:] maer Iesus bestrafte den onreynen geest, ende maeckte het kint gesont, ende gaf hem sijnen vader weder.

43

Ende sy wierden alle verslagen over Ga naar margenoot43 de grootdadigheyt Godts. Ende als sy alle haer verwonderden over alle de dingen, die Iesus gedaen hadde, seyde hy tot sijne discipelen,

44

Ga naar margenoot44 Legget ghy dese woorden in uwe ooren: Ga naar margenootz Want de Sone des menschen sal overgelevert worden in der Ga naar margenoot45 menschen handen.

45

Ga naar margenoota Maer sy en verstonden dit woort niet, ende het was voor haer verborgen, alsoo [kolom] dat sy het niet en Ga naar margenoot46 begrepen: ende sy vreesden, van dat woort hem te vragen.

46

Ga naar margenootb Ende daer rees een Ga naar margenoot47 overlegginge onder haer, namelick wie van haer Ga naar margenoot48 de meeste ware.

47

Maer Iesus siende de overlegginge harer herten, nam een kindeken, ende stelde dat by hem:

48

Ga naar margenootc Ende seyde tot haer, Soo wie dit kindeken ontfangen sal in mijnen name, die ontfanght my: Ga naar margenootd ende soo wie my ontfangen sal, die ontfanght hem die my gesonden heeft. Ga naar margenoote Want Ga naar margenoot49 die de minste onder u allen is, die sal Ga naar margenoot50 groot zijn.

49

Ga naar margenootf Ende Ioannes antwoordde ende seyde, Meester, wy hebben eenen gesien, die in uwen name de duyvelen uytwierp, ende wy hebben ’t hem Ga naar margenoot51 verboden, om dat hy [u] met ons niet en volght.

50

Ende Iesus seyde tot hem, En Ga naar margenoot52 verbiet het niet. Ga naar margenoot53 Want Ga naar margenootg wie tegen ons niet en is, die is voor ons.

51

Ende het geschiedde, als de dagen sijner Ga naar margenooth Ga naar margenoot54 opneminge Ga naar margenoot55 vervult wierden, soo Ga naar margenoot56 richtede hy sijn aengesicht, om na Ierusalem te reysen.

52

Ende hy sondt boden uyt voor sijn aengesicht, ende sy henen gereyst zijnde, quamen in een vleck der Samaritanen, om voor hem [herberge] te bereyden.

53

Ende sy en ontfingen hem niet, Ga naar margenooti om dat sijn aengesicht was [als] Ga naar margenoot57 reysende na Ierusalem.

54

Als nu sijne discipelen Iacobus ende Ioannes [dat] sagen, seyden sy, Heere wilt ghy dat wy seggen, dat vyer van den hemel neder dale, ende dese verslinde, gelijck oock Ga naar margenootk Elias gedaen heeft.

55

Maer hem omkeerende bestrafte hyse, ende seyde, Ghy en weet niet Ga naar margenoot58 van hoedanigen geest ghy zijt.

56

Ga naar margenootl Want de Sone des menschen en is niet gekomen om der menschen zielen te verderven, maer om te behouden. Ende sy gingen na een ander vleck.

57

Ga naar margenootm Ende het geschiedde op den wegh als sy reysden, dat een tot hem seyde, Heere ick sal u volgen, waer ghy oock henen gaet.

58

Ende Iesus seyde tot hem, Ga naar margenoot59 De vossen hebben holen, ende de vogelen des hemels nesten: maer de Sone des menschen en heeft niet, waer hy het hooft neder legge.

59

Ga naar margenootn Ende hy seyde tot eenen anderen, Volght my. Doch hy seyde, Heere laet my toe, dat ick henen ga, ende eerst mijnen vader begrave.

60

Ga naar margenooto Maer Iesus seyde tot hem, Ga naar margenoot60 Laet de doode hare dooden begraven: doch ghy, gaet henen ende verkondight het Koninckrijcke Godts.

61

Ende oock een ander seyde, Heere ick sal u volgen: maer Ga naar margenootp laet my eerst toe, dat ick afscheyt neme, van de gene die in mijn huys zijn.

62

Ende Iesus seyde tot hem, Ga naar margenoot61 Ga naar margenootq Niemant die sijne hant aen den ploegh slaet ende siet na het gene achter is, en is bequaem tot het Koninckrijcke Godts.

margenoota
Matth. 10.1. Marc. 3.13. ende 6.7. Luce 6.13.
margenoot1
Of, authoriteyt.
margenoot2
Dat is, tegen alle de duyvelen, om die uyt te werpen, Matth. 10.1.
margenootb
Matth. 10.7.
margenoot3
D. het Euangelium van de komste des Koninckrijcks Godts.
margenootc
Matth. 10.9. Marc. 6.8. Luce 22.35.
margenoot4
Siet hier van de aenteeckeninge op Matth. 10.10.
margenoot5
Anders, staf.
margenoot6
D. blijft daer soo lange tot dat ghy vertreckt, sonder om u gemack van het een huys in het ander te gaen logeeren: alsoo u verblijf aldaer niet lange en mach dueren.
margenootd
Matth. cap. 10. vers 14. Marc. 6.11. Luce 10.11. Actor. 13.51. ende 18.6.
margenoot7
Siet de beteeckenisse daer van Matth.10.14.
margenoot8
Ofte, gingen van het eene vleck tot het ander.
margenoote
Matth. 14.1. Marc. 6.14.
margenoot9
Van de Viervorsten siet Matth. 14. vers 1.
margenoot10
Namelick, niet wetende wat hy dencken ofte doen soude.
margenoot11
Siet hier van Matth. 14. vers 10. Marc. 6.27.
margenootf
Marc. 6.30.
margenootg
Matth. 14.13. Marc. 6.31, 32.
margenoot12
Was een stadt van Galileen, gelegen aen het meyr Gennesareth, tegen over Capernaum, Marc. cap. 6. vers 45. Ioan. 12.21.
margenoot13
Namelick, die sulcks begeerden.
margenooth
Matth. 14.15. Marc. 6.35. Ioan. 6.5.
margenoot14
Gr. velden, dat is, lanthuysen.
margenoot15
Gr. uytspannen.
margenooti
Matth. 14.16. Marc. 6.37. Ioan. 6.9.
margenoot16
D. geselschappen, die by een sitten, ofte weerdschappen. Siet Marc. 6. vers 40.
margenoot17
And. sy saten alle neder.
margenootk
1.Sam. 9.13.
margenoot18
Van dese zegeninge siet Matth. cap. 14. vers 19.
margenootl
Matth. 16.13. Marc. 8.27.
margenoot19
Nam. afgesondert van de schare.
margenootm
Matth. 14.2.
margenoot20
D. de Messias, ofte Gesalfde, van Godt belooft ende gesonden.
margenootn
Ioan. 6.69.
margenoot21
Gr. bedreyghde.
margenoot22
Namelick, voor dien tijt.
margenooto
Matth. 16.21. ende 17.22. Marc. 8.31. ende 9.31. ende 10.33. Luce 18.31. ende 24.7.
margenoot23
D. niet gekent noch aengenomen worden voor den Messias, maer veroordeelt als een verleyder ende Godtslasteraer. siet Matth. c. 21. vers 42. 1.Petr. cap. 2. versen 4, 7.
margenootp
Matth. 10.38. ende 16.24. Marc. 8.34. Luce 14.27.
margenoot24
D. mijn discipel wil zijn.
margenoot25
D. lijden ende verdruckinge, hoe swaer die oock soude mogen zijn, ’t welck hy kruyce noemt om dat het lijden des kruyces het swaerste is.
margenootq
Matth. 10.39. ende 16.25. Marc. 8.35. Luce 17.33. Ioan. 12.25.
margenoot26
Gr. ziele.
margenoot27
Gr. ziele.
margenoot28
Namelick, hier namaels.
margenoot29
Dat is, het eeuwigh verderf na ziele ende lichaem over hemselven halen.
margenootr
Matth. 10.33. Marc. 8.38. Luce 12.9. 2.Timoth. 2.12. 1.Ioan. 2.23.
margenoots
Matth. 16.28. Marc. 9.1.
margenoot30
Siet hier van de verklaringe Matth. cap. 16. vers 28.
margenoott
Matth. 17.1. Marc. 9.2.
margenoot31
Mattheus seght cap. 17. vers 1. van ses dagen, hoe dit accordeert siet de verklaringe aldaer.
margenoot32
Gr. andere, dat is, verandert, namelick in heerlickheyt.
margenoot33
Namel. des levens, dat is, spraken met hem van sijn lijden ende sterven, ende opstaen.
margenoot34
Gr. vervullen.
margenoot35
Dat is, als sy stonden op het scheyden.
margenoot36
Namel. Moses ende Elias.
margenootv
Iesa. 42.1. Matth. 3.17. ende 17.5. Marc. 1.11. ende 9.7. Luce 3.22. Coloss. 1.13. 2.Petr. 1.17.
margenoot37
Namelick, van Godt den Vader, gelijck uyt het volgende blijckt.
margenootx
Deut. 18.19. Actor. 3.22.
margenoot38
D. in dien tijt, namelick voor sijne verrijsenisse, alsoo hy haer sulcks verboden hadde, Matt. cap. 17. vers 9.
margenooty
Matth. 17.14. Marc. 9.17.
margenoot39
Nam. met medelijdende oogen.
margenoot40
Namel. een boose ofte onreyne geest.
margenoot41
D. pooght hem te verpletteren, gelijck dese dingen oock in sware vallende sieckten plegen te geschieden.
margenoot42
Of, verdraeyt, dat men niet wel te rechte en kan brengen, Philip. 2.15.
margenoot43
D. de uytnemende macht Godts, waer door de wonderwercken geschieden.
margenoot44
D. merckt wel op dese saken, ende onthoudtse wel: want sy sullen u konnen dienen tot versterckinge tegen de ergernisse mijns lijdens.
margenootz
Matth. 17.22. Marc. 9.31.
margenoot45
Namelick, der onrechtveerdige. Siet Actor. 2.23.
margenoota
Luce 2.50. ende 18.34.
margenoot46
Gr. gevoelden.
margenootb
Matth. 18.1. Marc. 9.33. Luce 22.24.
margenoot47
Ofte, t’samensprekinge. siet Marc. cap. 9. versen 33, 34.
margenoot48
Gr. grooter, of, meerder.
margenootc
Matth. 18.5. Marc. 9.37. Ioan. 13.20.
margenootd
Luce 10.16. Ioan. 13.20.
margenoote
Matth. 23.11. Luce 14.11. ende 18.14.
margenoot49
Gr. de mindere, D. de nedrighste.
margenoot50
Nam. in ’t Koninckrijck der hemelen, Matth. 18.1, 2.
margenootf
Marc. 9.38.
margenoot51
Of, verhindert.
margenoot52
Of, verhindert.
margenoot53
Siet Marc. 9. vers 40.
margenootg
Matth. 12.30. Luce 11.23.
margenooth
Marc. 16.19. Actor. 1.2. 1.Timoth. 3.16.
margenoot54
Namel. uyt dese werelt na den hemel, Marc. 16.19. Act. cap. 1. vers 11.
margenoot55
Dat is, begonnen vervult te worden, ofte te genaken.
margenoot56
Gr. bevestighde, D. nam vrymoedelick voor te gaen na Ierusalem, niet tegenstaende hy wiste wat hem daer soude over komen.
margenooti
Ioan. 4.9.
margenoot57
Nam. om daer den Godtsdienst te plegen,’t welcke de Samaritanen deden op den bergh Garizim, Ioan. 4. vers 20. Ioseph. Antiq. lib. 11. cap. 8. waer uyt grooten haet ende vyantschap tusschen de Ioden ende Samaritanen ontstont, Ioan. 4.9.
margenootk
2.Reg. 1.10, 12.
margenoot58
Dat is, dat ghy mijnen geest hebbende, niet en behoort der menschen ondergangh te begeeren. Of, ghy en bedenckt niet dat de geest der wraeckgierigheyt u-lieden hier toe aendrijft.
margenootl
Ioan. 3.17. ende 12.47.
margenootm
Matth. 8.19.
margenoot59
Dat is, ghy en hebt van my geen gemack ofte rijckdom deses werelts te verwachten, want ick en hebbe die selve niet.
margenootn
Matth. 8.21.
margenooto
Matth. 8.22.
margenoot60
Siet de verklaringe Matth. 8.22.
margenootp
1.Reg. 19.20.
margenoot61
Een gelijckenisse genomen van een ackerman, die ploegende altijt moet voorwaerts sien, of hy en kan geen rechte voren maken, Philip. 3.14.
margenootq
Prov. 26.11. Philip. 3.14. Hebr. 6.5. 2.Petr. 2.20.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken