Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het x. Capittel.

1 Christus sendt noch seventigh discipelen uyt om te prediken, ende onderrichtse, hoese haer tot de reyse schicken, ende tegen de toehoorders dragen sullen, 13 Dreyght de steden Chorazin, Bethsaida, ende Capernaum, van wegen hare onbekeerlickheyt, sware straffen. 17 De seventich komen weder, ende verhalen met blijdtschap watse uytgericht hadden: welcke Christus leert, waer in sy haer meest behooren te verblijden. 21 Danckt sijnen Vader, ende leert van wien de salighmakende kennisse komt. 25 Beantwoort eens Wetgeleerden vrage, wat hy soude moeten doen om het eeuwige leven te be-erven. 29 ende wie sijnen naesten is, met de gelijckenisse van eenen onder de moordenaers gevallen, ende van een Samaritaen geholpen. 38 Wort van twee susters Martha ende Maria onthaelt, ende prijst de Godtsdienstigheyt Marie, boven de sorghvuldigheyt van Martha.

[Folio 33r]
[fol. 33r]

1

ENde na desen stelde de Heere noch Ga naar margenoot1 andere seventigh, ende sondtse henen Ga naar margenoot2 voor sijn aengesicht twee en twee, in een yeder stadt ende plaetse, daer hy komen soude.

2

Hy seyde dan tot haer, Ga naar margenoota Den oogst is wel Ga naar margenoot3 groot, maer de arbeyders zijn weynige: Ga naar margenootb daerom biddet den Heere des oogsts, dat hy Ga naar margenoot4 arbeyders in sijnen oogst Ga naar margenoot5 uytstoote.

3

Ga naar margenootc Gaet henen: siet, ick sende u als lammeren in het midden der wolven.

4

Ga naar margenootd En draeght geenen buydel noch male, noch schoenen, Ga naar margenoote ende en Ga naar margenoot6 groet niemant op den wegh.

5

Ga naar margenootf Ende in wat huys ghy sult ingaen, seght eerst, Ga naar margenoot7 Vrede [zy] desen huyse.

6

Ende indien aldaer Ga naar margenoot8 een sone des vredes is, soo sal uwen vrede op hem rusten, maer indien niet, soo sal [uwen vrede] tot u weder keeren.

7

Ga naar margenootg Ende blijft in dat selve huys, etende ende drinckende het gene van haer [voorgeset wort.] Ga naar margenooth Want de arbeyder is sijns loons weerdigh. En Ga naar margenoot9 gaet niet over van [het eene huys] in [het ander] huys.

8

Ende in wat stadt ghy sult ingaen, ende sy u ontfangen, Ga naar margenoot10 eet het gene u-lieden voorgeset wort.

9

Ende geneest de krancke die daer in zijn, ende seght tot haer, Het Koninckrijcke Godts is na by u gekomen.

10

Ga naar margenooti Maer in wat stadt ghy sult ingaen, ende sy u niet ontfangen, uytgaende op hare straten, soo seght,

11

Ga naar margenootk Oock het stof, dat uyt uwe stadt aen ons kleeft, Ga naar margenoot11 schudden wy af op u-lieden: nochtans soo weet dit, dattet Koninckrijcke Godts na by u gekomen is.

12

Ende ick segge u, dat het [dien van] Sodoma verdraeghlicker wesen sal in Ga naar margenoot12 dien dage, dan deselve stadt.

13

Wee u Chorazin, wee u Bethsaida: want soo in Tyrus ende Sidon de Ga naar margenoot13 krachten geschiet waren, die in u geschiet zijn, sy souden eertijts in sack ende assche sittende haer bekeert hebben.

14

Doch het sal Tyrus ende Sidon verdraeghlicker zijn in het oordeel, dan u-lieden.

15

Ende ghy Capernaum, Ga naar margenoot14 die tot den hemel toe verhooght zijt, ghy sult tot der hellen toe neder gestooten worden.

16

Ga naar margenootl Wie u hoort die hoort my: ende wie u verwerpt die verwerpt my: Ga naar margenootm ende wie my verwerpt, die verwerpt den genen die my gesonden heeft.

17

Ende Ga naar margenoot15 de seventigh zijn weder gekeert met blijdtschap, seggende, Heere, oock de duyvelen zijn ons onderworpen in uwen name.

18

Ende hy seyde tot haer, Ga naar margenootn Ick sagh den satan, Ga naar margenoot16 als een blicksem, Ga naar margenoot17 uyt den hemel Ga naar margenoot18 vallen.

19

Ga naar margenooto Siet ick geve u de macht om Ga naar margenoot19 op slangen ende scorpioenen te treden, ende over alle kracht Ga naar margenoot20 des vyants: ende geen dingh en sal u eenighsins Ga naar margenoot21 beschadigen.

20

Doch en verblijdt u daer in Ga naar margenoot22 niet, dat Ga naar margenoot23 de geesten u onderworpen zijn: maer verblijdt u veel meer Ga naar margenootp dat uwe namen geschreven zijn Ga naar margenoot24 in de hemelen.

21

Ga naar margenootq Te dier ure verheughde hem Iesus Ga naar margenoot25 in den geest, ende seyde, Ga naar margenoot26 Ick dancke u [kolom] Vader, Heere des hemels ende der aerde, dat ghy dese dingen Ga naar margenootr voor den Ga naar margenoot27 wijsen ende verstandigen verborgen hebt, ende hebt deselve den Ga naar margenoot28 kinderkens geopenbaert: ja Ga naar margenoot29 Vader, want alsoo is geweest het welbehagen voor u.

22

Ga naar margenoot30 Ga naar margenoots Alle dingen zijn my van mijnen Vader over gegeven: ende niemant en weet wie de Sone is, dan de Vader: ende wie de Vader is, dan de Sone, ende Ga naar margenoott dien het de Sone sal willen Ga naar margenoot31 openbaren.

23

Ende hem keerende na de discipelen, seyde hy [tot haer] alleen, Ga naar margenootv Saligh zijn de oogen die sien Ga naar margenoot32 het gene ghy siet.

24

Ga naar margenootx Want ick segge u, dat vele Propheten ende Koningen Ga naar margenoot33 hebben begeert te sien het gene ghy siet, ende en hebben het niet gesien: ende te hooren het gene ghy hoort, ende en hebben het niet gehoort.

25

Ende siet, een seker Wetgeleerde stont op, hem versoeckende, ende seggende, Meester wat doende sal ick het eeuwige leven be-erven?

26

Ende hy seyde tot hem, Wat is in de wet geschreven? hoe leest ghy?

27

Ende hy antwoordende seyde, Ga naar margenooty Ghy sult den Heere uwen Godt lief hebben uyt geheel uw’ herte, ende uyt geheel uwe ziele, ende uyt geheel uwe kracht, ende uyt geheel uw’ verstant: Ga naar margenootz ende uwen naesten als u selven.

28

Ende hy seyde tot hem, Ghy hebt recht geantwoort: Doet dat, ende ghy sult Ga naar margenoot34 leven.

29

Maer hy willende Ga naar margenoot35 hem-selven rechtveerdigen, seyde tot Iesum, Ende wie is mijnen naesten?

30

Ende Iesus antwoordende seyde, Een seker mensche Ga naar margenoot36 quam af van Ierusalem na Iericho, ende viel onder de Ga naar margenoot37 moordenaers, welcke hem oock uytgetogen, ende daer toe [sware] Ga naar margenoot38 slagen gegeven hebbende, gingen henen, ende lieten [hem] half doot liggen.

31

Ende Ga naar margenoot39 by gevalle quam een seker Priester den selven wegh af, ende hem siende gingh hy tegen over [hem] voorby.

32

Ende desgelijcks oock een Levijt, als hy was by die plaetse, quam hy ende sagh [hem,] ende gingh tegen over [hem] voorby.

33

Maer een seker Ga naar margenoot40 Samaritaen reysende quam ontrent hem, ende hem siende wiert hy met innerlicke ontferminge beweeght.

34

Ende hy tot [hem] gaende verbandt sijne wonden, gietende daer in olie ende wijn: ende hem heffende op sijn eygen beest, voerde hem in de herberge, ende versorghde hem.

35

Ende des anderen daeghs wech gaende langhde hy twee Ga naar margenoot41 penningen uyt, ende gafse den weerdt, ende seyde tot hem, Draeght sorge voor hem: ende soo wat ghy meer [aen hem] te koste sult leggen, dat sal ick u weder geven, als ick weder kome.

36

Wie dan van dese drie dunckt u den Ga naar margenoot42 naesten geweest te zijn, des genen die onder de moordenaers gevallen was?

37

Ende hy seyde, Die barmhertigheyt aen hem gedaen heeft. Soo seyde dan Iesus tot hem, Gaet henen ende doet ghy desgelijcks.

38

Ende het geschiedde, als sy reysden, dat hy quam in een Ga naar margenoot43 vleck: ende een seker vrouwe met namen Martha ontfingh hem in haer huys.

39

Ende dese hadde een suster genaemt Maria, welcke Ga naar margenoot44 oock Ga naar margenoota sittende aen de voeten Iesu sijn woort hoorde.

[Folio 33v]
[fol. 33v]

40

Doch Martha was seer besigh Ga naar margenoot45 met veel dienens, ende daer by komende seyde, Heere, en treckt ghy u dat niet aen, dat mijne suster my alleen laet dienen? Seght dan haer, Ga naar margenoot46 dat sy my helpe.

41

Ende Iesus antwoordende seyde tot haer, Martha, Martha, ghy bekommert ende ontrust u over vele dingen:

42

Maer Ga naar margenoot47 een dingh is noodigh: doch Maria heeft het goede deel uytgekoren, Ga naar margenootb het welcke van haer niet en sal wech genomen worden.

margenoot1
Namelick, boven de twaelve, die hy tot Apostelen verkoren, ende te voren uytgesonden hadde.
margenoot2
D. voor hem henen: namelick om de Ioden van sijne toekomste te waerschouwen, ende tot aenneminge van hem ende sijne leere te bereyden.
margenoota
Matth. 9.37. Ioan 4.35.
margenoot3
Gr. veel.
margenootb
2.Thess. 3.1.
margenoot4
Dat is, getrouwe Leeraers.
margenoot5
Gr. uytwerpe, D. door de kracht des Geests daer toe willigh ende bequaem gemaeckt zijnde uytsende, 2.Cor. 3.5.
margenootc
Matth. 10.16
margenootd
Matth. 10.9. Marc. 6.8. Luce 9.3. ende 22.35.
margenoote
2.Reg. 4.29.
margenoot6
Dat is, en houdt u niet op, met groeten of aensprake der gene die u ontmoeten, maer haest u op de reyse. Siet 2.Reg. 4.29. Andersins soo en weert Christus niet de burgerlicke beleeftheyt in ’t groeten, die hy selve tegen sijne discipelen dickwils gebruyckt heeft.
margenootf
Matth. 10.12. Marc. 6.10.
margenoot7
Dat is, geluck ende saligheyt. Dit is een maniere van groeten by de Ioden.
margenoot8
Dat is, die door Godts genade den vrede weerdigh is, gelijck Matt. 10.11. verklaert wort. Soo wort het woort sone dickwils genomen. Siet 2.Sam. 12.5. Matth. 23. vers 15. Ephes. 2.3.
margenootg
1.Corint. 10.27.
margenooth
Levit. 19.13. Deuter. 24.14. ende 25.4. Matth. 10.10. 1.Corinth. 9.4, 14. 1.Timoth. 5.18.
margenoot9
Namelick, om meerder gemack, of beter onthael elders te soecken, alsoo ghy daer niet lange en sult mogen verblijven.
margenoot10
Dat is, zijt daer mede te vreden.
margenooti
Matth. 10.14. Marc. 6.11. Luce 9.5.
margenootk
Actor. 13.51. ende 18.6.
margenoot11
Gr. vagen wy af. Siet de aenteeck. op Matth. 10.14.
margenoot12
Namel. des uytersten oordeels, gelijck te sien is vers 14.
margenoot13
Dat is, krachtige wercken of wonderteeckenen. Hier mede wil Christus te kennen geven, dat de hardtneckigheyt van dese Heydensche menschen soo groot niet en was als deser Ioden. Siet dergelijck, Ezech. 3.6, 7.
margenoot14
Siet Matth. 11. vers 23.
margenootl
Matth. 10.40. Marc. 9.37. Ioan. 13.20.
margenootm
1.Thess. 4.8.
margenoot15
Namelick, die van Christo uytgesonden waren, vers 1.
margenootn
Apocal. 12.8, 9.
margenoot16
D. snellick.
margenoot17
D. uyt de locht, gelijck Matth. 6. vers 26. Siet Ephes. 6.12.
margenoot18
Dat is, sijne kracht ende heerschappije verliesen. Siet Apocal. 12. vers 9, etc.
margenooto
Marc. 16.18. Actor. 28.5.
margenoot19
Siet hier van Marc. 16.18.
margenoot20
Dat is, des duyvels. Siet Matth. cap. 13. vers 39. 1.Petr. cap. 5. vers 8.
margenoot21
Gr. verongelijcken, Siet oock Apocal. cap. 6. vers 6.
margenoot22
Dat is, niet soo seer: namelick, om dat de huychelaren sulcks oock somwijlen hebben gedaen. Siet Matth. 7. versen 22, 23.
margenoot23
Dat is, de onreyne geesten.
margenootp
Exod. 32.32. Iesa. 4.3. Dan. 12.1. Philip. 4.3.
margenoot24
Namelick, in het boeck des levens. Siet de verklaringe daer van Philip. cap. 4. vers 3.
margenootq
Matth. 11.25.
margenoot25
Dat is, innerlick ende van herten.
margenoot26
Gr. ick belijde.
margenootr
Iob 5.12. Iesa. 29.14. 1.Corinth. 1.19. ende 2.7, 8. 2.Cor. 3.14.
margenoot27
Namelick, deser werelt, 1.Cor. 1. vers 26.
margenoot28
D. den verachten ende kleynen na de werelt: of den geringen van verstande ende wetenschap, 1.Corinth. 1.27.
margenoot29
Namelick, soo hebt ghy gedaen.
margenoot30
D. de macht over alle dingen in hemel ende op aerde. siet Matth. 28.18.
margenoots
Psalm 8.7. Ioan. 3.35. ende 17.2. 1.Corinth. 15.27. Philip. 2.10. Hebr. 2.8.
margenoott
Ioan. 1.18. ende 6.44, 46.
margenoot31
Nam. door sijn Woort ende Geest, 1.Cor. 2.11, 12.
margenootv
Matth. 13.16.
margenoot32
Namelick, den Christum of Messiam in den vleesche nu geopenbaert, ende sijn ampt bedienende, Ioan. cap. 8. vers 56. Actor. cap. 2. vers 25. 1.Petr. 1.8, etc.
margenootx
1.Petr. 1.10.
margenoot33
Gr. hebben willen sien.
margenooty
Deut. 6.5. ende 10.12. ende 30.6.
margenootz
Levit. 19.18. Rom. 13.9. Galat. 5.14. Iacob. 2.8.
margenoot34
Namelick, eeuwighlick, gelijck hy gevraeght hadde, vers 25. Dit seght Christus, niet dat yemant de wet volkomelick kan onderhouden, ende alsoo het eeuwige leven be-erven, maer om hem door de wet te brengen tot kennisse van sijne onvolmaecktheyt, Gal. 3.18, 24.
margenoot35
Dat is, hemselven voor rechtveerdigh uytgeven: gelijck Luce 18.9.
margenoot36
Namel. overmits Ierusalem om hooge gelegen was op bergen, Psal. 125. vers 1. Soo dat de gene die na Ierusalem reysden geseght worden op te gaen, ende die van daer reysden, af te komen.
margenoot37
Gr. straetschenders, roovers.
margenoot38
Of, wonden.
margenoot39
Dat is, sonder voorbedachtheyt, namelick, ten aensien van dese menschen. Want andersins ten aensien van de voorsienigheyt Godts en geschiet’er niet by gevalle, Matth. c. 10. versen 29, 30.
margenoot40
Welcke Samaritanen andersins van de Ioden voor vyanden gehouden wierden, Ioan. 4.9. Waer van siet de oorsake Luce 9.53.
margenoot41
Gr. Denarien, waer van siet de weerde Matth. 18. vers 28.
margenoot42
Dat is, die den plicht eens naesten bewesen heeft.
margenoot43
Namelick, Bethanien. siet Ioan. cap. 11. vers 1.
margenoot44
Namelick, onder andere toehoorders.
margenoota
Actor. 22.3.
margenoot45
Namelick, om de maeltijt toe te bereyden, gelijck Matth. 8.15.
margenoot46
Gr. dat sy het met ende nevens my aenneme.
margenoot47
Namelick, het geestelicke voor al te besorgen, Psalm 27. vers 4. Matth. 6.33.
margenootb
Psalm 27.4

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken