Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxj. Capittel.

1 Christus prijst de kleyne gave van een arme weduwe. 5 Voorseght de verwoestinge des tempels, ende der stadt van Ierusalem. 7 Ende verhaelt de teeckenen die deselve sullen voorgaen. 12 ende de verdruckingen die den discipelen souden overkomen, tegen welcke hyse vertroost met sijnen bystant ende bescherminge. 20 Raet, als de stadt sal belegert worden, tot haestigh vluchten, om dat sware ongeluck te ontgaen. 25 Voorseght de teeckenen van sijne laetste toekomste, ende vermaent, door de gelijckenisse van de botten der boomen, deselve waer te nemen. 34 ende sijne toekomste, met nuchterheyt, waken, ende bidden te verwachten. 37 Leert het volck dagelicks in den tempel.

1

Ga naar margenoota ENde opsiende sagh hy de rijcke hare gaven in de Ga naar margenoot1 schatkiste werpen.

2

Ende hy sagh oock een seker arme weduwe twee Ga naar margenoot2 kleyne [penninghskens] daer in werpen.

3

Ende hy seyde, Waerlijck ick segge u, dat dese Ga naar margenootb arme weduwe meer dan alle heeft [in] geworpen.

4

Want die alle hebben van haren Ga naar margenoot3 overvloet geworpen Ga naar margenoot4 tot de gaven Godts: maer dese heeft Ga naar margenoot5 van haer gebreck alle den Ga naar margenoot6 leeftocht die sy hadde, [daer in] geworpen.

5

Ga naar margenootc Ende als sommige seyden van den tempel dat hy met schoone steenen ende Ga naar margenoot7 begiftingen verciert was, seyde hy,

6

[Wat] dese dingen [aengaet,] die ghy aenschouwt, Ga naar margenootd daer sullen dagen komen, in welcke niet [eenen] steen op [den anderen] steen en sal gelaten worden, die niet en sal worden afgebroken.

7

Ende sy vraeghden hem, seggende, Meester, wanneer sullen dan dese dingen zijn? ende welck is het teecken, wanneer dese dingen sullen geschieden?

8

Ga naar margenoote Ende hy seyde, Siet dat ghy niet verleyt en wordet: Ga naar margenootf want vele sullender komen Ga naar margenoot8 onder mijnen name, seggende, Ga naar margenoot9 Ick ben [de Christus.] Ende de tijt is na by gekomen: En gaet dan haer niet na.

9

Ende wanneer ghy sult hooren van oorlogen ende Ga naar margenoot10 beroerten, soo en wort niet verschrickt. Want dese dingen moeten Ga naar margenoot11 eerst geschieden: maer [noch] en is terstont het eynde niet.

10

Doe seyde hy tot haer, Ga naar margenootg Het [een] volck sal tegen het [ander] volck opstaen, ende het [een] Koninckrijck tegen het [ander] Koninckrijck.

11

Ende daer sullen groote aerdbevingen wesen in verscheyden plaetsen, ende hongers nooden, ende pestilentien: daer sullen oock Ga naar margenoot12 schrickelicke dingen, ende groote teeckenen van den hemel Ga naar margenoot13 geschieden.

12

Ga naar margenooth Maer voor dit alles sullen sy hare handen aen u-lieden slaen, ende [u] vervolgen, [u] overleverende in de Ga naar margenoot14 Synagogen ende Ga naar margenooti gevangenissen, ende ghy sult getrocken worden voor Ga naar margenootk Koningen ende Stadt-houders, om mijns naems wille.

13

Ende [dit] sal u Ga naar margenoot15 overkomen tot een Ga naar margenoot16 getuygenisse.

14

Ga naar margenoot17 Ga naar margenootl Neemt dan in uwe herten voor, van te voren niet te overdencken, [hoe] ghy u verantwoorden sult. [kolom]

15

Ga naar margenootm Want ick sal u Ga naar margenoot18 mont ende wijsheyt geven, welcke niet en sullen konnen tegenspreken, noch wederstaen, alle die haer tegen u setten.

16

Ga naar margenootn Ende ghy sult Ga naar margenoot19 overgelevert worden oock van ouders ende broeders, ende magen, ende vrienden: ende sy sullender [sommige] uyt u Ga naar margenooto dooden.

17

Ga naar margenootp Ende ghy sult van Ga naar margenoot20 allen gehaet worden om mijns naems wille.

18

Ga naar margenootq Doch niet een Ga naar margenoot21 hayr uyt uwen hoofde en sal verloren gaen.

19

Besittet uwe zielen in uwe lijdtsaemheyt.

20

Ga naar margenootr Maer wanneer ghy sien sult dat Ierusalem van heyrlegers omcingelt wort, soo weet als dan dat hare verwoestinge na by gekomen is.

21

Als dan die in Iudea zijn, datse vlieden na de bergen: ende die in ’t midden van deselve zijn, datse daer uyttrecken: ende die op de velden zijn, Ga naar margenoot22 datse in deselve niet en komen.

22

Want dese zijn dagen der Ga naar margenoot23 wrake, Ga naar margenoots op dat alles vervult worde dat geschreven is.

23

Doch Ga naar margenoot24 wee den bevruchten, ende den zoogenden [vrouwen] in die dagen: want daer groote noot zijn sal in Ga naar margenoot25 het lant, ende toorn over dit volck.

24

Ende sy sullen vallen door de Ga naar margenoot26 scherpte des sweerts, ende gevangelick wech gevoert worden onder alle volcken: ende Ierusalem sal van de Heydenen vertreden worden, Ga naar margenoott Ga naar margenoot27 tot dat de tijden der Heydenen vervult sullen zijn.

25

Ga naar margenootv Ende daer sullen teeckenen zijn in de sonne, ende mane, ende sterren, ende op de aerde benauwtheyt der volckeren, met twijfelmoedigheyt, als de zee ende watergolven Ga naar margenoot28 groot geluyt sullen geven:

26

Ende den menschen Ga naar margenoot29 het herte sal beswijcken van vreese, ende verwachtinge der dingen, die Ga naar margenoot30 het aerdtrijck sullen overkomen. Want de krachten der hemelen sullen Ga naar margenoot31 beweeght worden.

27

Ga naar margenootx Ende als dan sullen sy den Sone des menschen sien komen in een wolcke met Ga naar margenoot32 groote kracht ende Ga naar margenoot33 heerlickheyt.

28

Als nu dese dingen beginnen te geschieden, soo Ga naar margenoot34 siet om hooge, ende heft uwe hoofden opwaerts, Ga naar margenooty om dat Ga naar margenoot35 uwe verlossinge na by is.

29

Ga naar margenootz Ende hy seyde tot haer een gelijckenisse, Siet den vijgeboom, ende alle de boomen.

30

Wanneer sy nu uytspruyten, ende ghy [dat] siet, soo weet ghy uyt u selven dat de somer nu na by is.

31

Alsoo oock ghy, wanneer ghy dese dingen sult sien geschieden, soo weet dat het Ga naar margenoot36 Koninckrijcke Godts na by is.

32

Voorwaer ick segge u, dat dit Ga naar margenoot37 geslachte geensins en sal voorby gaen, tot dat alles sal geschiet zijn.

33

Ga naar margenoota De hemel ende de aerde sullen Ga naar margenoot38 voorby gaen, maer mijne woorden en sullen geensins voorby gaen.

34

Ga naar margenootb Ende wacht u selven, dat uwe herten niet t’eeniger tijt beswaert en worden met brasserije, ende dronckenschap, ende Ga naar margenoot39 sorghvuldigheden deses levens, ende dat u dien dagh niet onvoorsiens [over] en kome.

35

Ga naar margenootc Want gelijck een strick sal hy komen over alle de gene die Ga naar margenoot40 op den gantschen aerdtbodem geseten zijn.

[Folio 39v]
[fol. 39v]

36

Ga naar margenootd Waeckt dan tot aller tijt, biddende dat ghy meught weerdigh geacht worden te ontvlieden Ga naar margenoot41 alle dese dingen die geschieden sullen, ende te Ga naar margenoot42 staen voor den Sone des menschen.

37

Ga naar margenoote Des daeghs nu was hy leerende in den tempel, maer des nachts gingh hy uyt, ende vernachtte op den bergh, genaemt den olijf-[bergh.]

38

Ende alle ’t volck quam ’s morgens vroegh tot hem in den tempel, om hem te hooren.

margenoota
Marc. 12.41. 2.Reg. 12.9.
margenoot1
Siet van dese schatkiste 2.Reg. 12. vers 9. Matth. 27.6.
margenoot2
Ofte, kleyntgens, siet van de weerde der selve Marc. 12. vers 42.
margenootb
2.Corinth. 8.12.
margenoot3
Ofte, overschot.
margenoot4
D. tot de andere gaven, die Gode gegeven ofte toege-eygent, ende in de schatkiste bewaert wierden.
margenoot5
D. van het gene sy selve gebreck ofte van noode hadde om te leven.
margenoot6
Gr. leven. Siet Marc. 12.44.
margenootc
Matth. 24.1. Marc. 13.1.
margenoot7
Dit waren eygentlick sulcke giften, die in den tempel Gode geheylight, ende tot cieraet, opgehangen waren. Siet dergelijcke, 2.Reg. 11.10.
margenootd
1.Reg. 9.7. Mich. 3.12. Luce 19.44.
margenoote
Ierem. 29.8. Matth. 24.4. Ephes. 5.6. Coloss. 2.18. 2.Thessal. 2.2. 1.Ioan. 4.1.
margenootf
Ierem. 14.14. ende 23.21.
margenoot8
Gr. in mijnen name, Dat is, mijnen name haer selven valschelick toeschrijvende.
margenoot9
Gr. ick ben, namelick, de Christus, gelijck uytgedruckt staet Matth. c. 24. vers 5.
margenoot10
Het Griecks woort beteeckent sulcke beroerten ofte verwerringen, waer door gantsch niet in sijnen stant of plaetse gelaten en wort.
margenoot11
Namelick, eer de stadt ende tempel van Ierusalem sullen verwoest worden.
margenootg
Iesa.19.2.
margenoot12
Siet hier van den Ioodschen Historyschrijver Iosephum, van de Ioodsche oorloge, lib. 7. cap. 12.
margenoot13
Gr. zijn.
margenooth
Matth. 10.17. ende 24.9. Marc. 13.9. Ioan. 16.2. Apoc. 2.10.
margenoot14
In welcke de geloovige oock gegeesselt wierden, gelijck te sien is Actor. cap. 5. vers 40. ende cap. 22. vers 19. ende 26.11.
margenooti
Actor. 4.3. ende 5.18. ende 12.4. ende 16.24.
margenootk
Actor. 25.23.
margenoot15
Gr. afkomen, afdalen, D. gedijen, strecken.
margenoot16
Namel. soo van hare wreetheyt ende hardtneckigheyt, als van uwe stantvastigheyt in het belijden van mijnen name, ende der waerheyt mijner voorseggingen.
margenoot17
Matth. 10.19. Marc. 13.11.
margenootl
Gr. stelt, ofte, settet dan in uwe herten.
margenootm
Exod. 4.12. Iesa. 54.17. Matth. 10.19. Actor. 6.10.
margenoot18
D. bequaemheyt ende vrymoedigheyt in het spreken door mijnen Geest. Siet Marc. 13.11.
margenootn
Mich. 7.6.
margenoot19
Ofte, verraden worden.
margenooto
Actor. 7.59. ende 12.2.
margenootp
Matth. 10.22. Marc. 13.13.
margenoot20
Namel. wereltsche menschen. Siet Ioan. 15.18.
margenootq
1.Sam. 14.45. 2.Sam. 14.11. 1.Reg. 1.52. Matth. 10.30.
margenoot21
D. niemant en sal u in het minste beschadigen konnen, sonder den wille uwes hemelschen Vaders. Gelijcke maniere van spreken siet 1.Sam. 14. vers 45. ende 1.Reg. 1.52.
margenootr
Dan. 9.27. Matth. 24.15. Marc. 13.14.
margenoot22
Namel. in de stadt van Ierusalem.
margenoot23
Namel. Godts, over de hardtneckigheyt des Iodischen volcks.
margenoots
Dan. 9.26, 27. Matth. 24.15. Marc. 13.14.
margenoot24
Dit woort gebruyckt Christus niet dreygende, als hy doet tegen de Pharizeen, Luce cap. 11. vers 42, etc. maer haer beklagende van wegen de swarigheden, die haer als dan souden overkomen.
margenoot25
Gr. op de aerde.
margenoot26
Gr. de mont.
margenoott
Rom. 11.25.
margenoot27
Namel. bestemt tot de beroepinge der Heydenen, Rom. 11. vers 25. na welcker vervullinge die dingen geschieden sullen die hier na volgen, ofte, bestemt tot straffe ende wrake over de Heydenen, wanneer de mate harer sonden sal vervult zijn.
margenootv
Iesa. 13.10. Ezech. 32.7. Ioël 2.31. ende 3.15. Matth. 24.29. Marc. 13.24. Apoc. 6.12.
margenoot28
Gr. weerklanck.
margenoot29
Of, de menschen den geest sullen geven, ofte mismoedigh sullen worden.
margenoot30
Gr. de bewoonde, Namelick, aerde.
margenoot31
Namel. op ende neder, gelijck de baren van de zee. siet Matth. 24.29.
margenootx
Dan. 7.10. Matth. 16.27. ende 24.30. ende 25.31. ende 26.64. Marc. 13.26. ende 14.62. Actor. 1.11. 2.Thessal. 1.10. Apocal. 1.7.
margenoot32
Gr. vele.
margenoot33
Namel. in sijne hemelsche Majesteyt, ende vergeselschapt met de heylige Engelen, Matth. 25. vers 31.
margenoot34
Of, rechtet u op, Nam. van vreughde ende verlangen, Matth. 24.33.
margenooty
Rom. 8.23.
margenoot35
Namelick, uwe volkomene verlossinge van alle quaet, Rom. 8.23.
margenootz
Matth. 24.32. Marc. 13.28.
margenoot36
Nam. der heerlickheyt. siet 1.Cor. 15.24. 2.Tim. 4.18.
margenoot37
Nam. van het Iodische volck.
margenoota
Psalm 102.27. Iesa. 51.6. Matth. 24.35. Hebr. 1.11.
margenoot38
Siet hier van 2.Petr. 3.10.
margenootb
Rom. 13.13. 1.Thess. 5.6. 1.Petr. 4.7.
margenoot39
Namelick, al te groote ofte onmatige, die de mensche verhindert op de toekomste Christi te wachten.
margenootc
1.Thess. 5.2. 2.Petr. 3.10. Apoc. 3.3. ende 16.15.
margenoot40
Gr. op het aengesicht der gantscher aerde.
margenootd
Matth. 24.42. ende 25.13. Marc. 13.33. Luce 12.40. 1.Thessal. 5.6.
margenoot41
D. alle dese straffen ende elenden.
margenoot42
D. bestaen, ende met vrymoedigheyt voor hem verschijnen.
margenoote
Ioan. 8.2.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken