Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxiij. Capittel.

1 Christus wort tot Pilatum gebracht, voor hem beschuldight, ende van hem onschuldigh verklaert. 7 welcke hem versendt tot Herodem, die hem veracht, ende hem weder sendt. 13 Pilatus tracht hem los te laten, maer door hardt aendringen der Ioden, ontslaet hy Barabbam, ende geeft Christum over om gekruyst te worden. 26 Simon van Cyrenen draeght hem het kruys na. 27 De vrouwen van Ierusalem beweenen hem, den welcken hy voorseght d’elende die haer ende hare kinderen soude over komen. 32 Wort gekruyst tusschen twee moordenaers, ende bidt voor sijne vyanden. 35 Wort aen het kruys gelastert ende bespot. 38 Het opschrift des kruyces. 39 Een van de quaetdoenders lastert hem, ende d’ander wort bekeert, ende van Christo getroost. 44 Duysternisse komt op d’aerde, het voorhanghsel des tempels scheurt, ende Christus geeft den geest. 47 De Hooftman bekent dat hy rechtveerdigh is, gelijck oock de scharen. 50 Wort van Ioseph van Arimathea begraven. 54 De vrouwen sien waer hy geleght wert, ende koopen specerije, om hem te salven.

1

Ga naar margenoota ENde Ga naar margenoot1 de geheele menighte van haer stont op ende leydde hem tot Ga naar margenoot2 Pilatum.

2

Ende sy begonden hem te beschuldigen, seggende, Wy hebben bevonden dat dese Ga naar margenoot3 het volck verkeert, ende Ga naar margenootb verbiedt den Keyser schattingen te geven, Ga naar margenootc seggende, dat hy selve Christus de Ga naar margenoot4 Koningh is.

3

Ga naar margenootd Ende Pilatus vraeghde hem, seggende, Zijt ghy de Koningh der Ioden? ende hy antwoordde hem ende seyde, Ga naar margenoot5 Ghy seght het.

4

Ende Pilatus seyde tot de Overpriesters ende de scharen, Ick en vinde geen Ga naar margenoot6 schult in desen mensche.

[Folio 40v]
[fol. 40v]

5

Ende sy Ga naar margenoot7 hielden te stercker aen, seggende, Hy beroert het volck, leerende door geheel Iudea, begonnen hebbende van Galilea tot hier toe.

6

Als nu Pilatus van Galilea hoorde, vraeghde hy, of die mensche een Galileer was.

7

Ga naar margenoote Ende verstaende dat hy uyt het gebiedt van Ga naar margenoot8 Herodes was, sondt hy hem henen tot Herodem, die oock selve in die dagen Ga naar margenoot9 binnen Ierusalem was.

8

Ga naar margenootf Ende als Herodes Iesum sagh, wiert hy seer verblijdt: want hy hadde van over lange begeerigh geweest hem te sien, om dat hy veel van hem hoorde: ende hoopte eenigh Ga naar margenoot10 teecken te sien, dat van hem gedaen soude worden.

9

Ende hy vraeghde hem met vele woorden: Doch hy en antwoordde hem niets.

10

Ende de Ga naar margenoot11 Overpriesters ende de Schriftgeleerde stonden, ende beschuldighden hem heftighlick.

11

Ende Herodes met sijne Ga naar margenoot12 krijghslieden, hem Ga naar margenoot13 veracht ende bespot hebbende, dede hem een Ga naar margenoot14 blinckende kleet aen, ende sondt hem weder tot Pilatum.

12

Ga naar margenootg Ende op den selven dagh wierden Pilatus ende Herodes vrienden met malkanderen: want sy waren te voren in vyantschap tegen den anderen.

13

Ga naar margenooth Ende Ga naar margenoot15 als Pilatus de Overpriesters ende de Overste, ende het volck by een geroepen hadde, seyde hy tot haer,

14

Ghy hebt desen mensche tot my gebracht, als eenen die het volck afkeerigh maeckt, ende siet ick hebbe [hem] in uwe tegenwoordigheyt Ga naar margenoot16 ondervraeght, ende en hebbe in desen mensche geen schult gevonden, van het gene daer ghy hem mede beschuldight:

15

Ia oock Herodes niet: want ick hebbe u-lieden tot hem gesonden, ende siet, daer en is Ga naar margenoot17 van hem niet gedaen, dat des doots weerdigh is.

16

Soo sal ick hem dan Ga naar margenoot18 kastijden ende los laten.

17

Ga naar margenooti Ende hy Ga naar margenoot19 moest haer op Ga naar margenoot20 het feest eenen los laten.

18

Doch alle de menighte riep gelijckelick, seggende, Ga naar margenootk Ga naar margenoot21 Wech met desen, ende laet ons Barabbam los.

19

Dewelcke was om sekeren oproer, die in de stadt geschiet was, ende [om] eenen dootslagh, in de gevangenisse geworpen.

20

Pilatus dan riep [haer] wederom toe, willende Iesum los laten.

21

Maer sy riepen daer tegen, seggende, Kruyst [hem,] kruyst hem.

22

Ende hy seyde ten derdemael tot haer, Wat heeft dese dan quaets gedaen? Ick en hebbe geen schult des doots in hem gevonden: Soo sal ick hem dan Ga naar margenoot22 kastijden ende los laten.

23

Maer sy hielden aen Ga naar margenoot23 met groot geroep, eysschende dat hy soude gekruyst worden: ende haer ende der Overpriesteren geroep wiert Ga naar margenoot24 geweldiger.

24

Ga naar margenootl Ende Pilatus Ga naar margenoot25 oordeelde dat haren eysch geschieden soude.

25

Ende hy liet haer los den genen, die om oproer ende dootslagh in de gevangenisse geworpen was, welcken sy ge-eyscht hadden: maer Iesum gaf hy over Ga naar margenoot26 tot haren wille.

26

Ga naar margenootm Ende als sy hem wech leydden, namen sy eenen Simon van Cyrenen, komende van den acker, ende Ga naar margenoot27 leyden hem het kruyce op, dat hy het achter Iesum droege.

27

Ende een groote menighte van volck, ende van vrouwen volghde hem: Ga naar margenoot28 welcke [kolom] oock Ga naar margenoot29 weenden ende hem beklaeghden.

28

Ende Iesus hem tot haer keerende seyde, Ga naar margenoot30 Ghy dochters van Ierusalem, en weent Ga naar margenoot31 niet over my, maer Ga naar margenoot32 weent over u selven, ende over uwe kinderen.

29

Want siet daer komen dagen, in welcke Ga naar margenoot33 men seggen sal, Saligh [zijn] Ga naar margenoot34 de onvruchtbare, ende de buycken die niet gebaert en hebben, ende de borsten die niet gezooght en hebben.

30

Als dan sullen sy beginnen Ga naar margenoot35 te seggen tot de bergen, Ga naar margenootn Valt op ons: ende tot de heuvelen, Bedeckt ons.

31

Ga naar margenooto Want indien sy dit doen aen het Ga naar margenoot36 groene hout, Ga naar margenoot37 wat sal aen het dorre geschieden?

32

Ga naar margenootp Ende daer wierden oock twee andere, zijnde quaetdoenders, geleyt, om met hem gedoot te worden.

33

Ga naar margenootq Ende doe sy quamen op de plaetse genaemt Ga naar margenoot38 Hooftscheel-[plaetse,] kruycighden sy hem aldaer, ende de quaetdoenders, den eenen ter rechter, ende den anderen ter slincker [zijde.]

34

Ende Iesus seyde, Ga naar margenootr Vader, vergeeft het haer, want Ga naar margenoot39 sy en weten niet Ga naar margenoot40 wat sy doen. Ga naar margenoots Ende verdeelende sijne kleederen, wierpen sy het lot.

35

Ende ’t volck stont ende sagh ’t aen: Ende oock Ga naar margenoott de Overste met haer beschimpten [hem,] seggende, Andere heeft hy verlost, dat hy nu hemselven verlosse, soo hy is de Christus Ga naar margenoot41 de uytverkoren Godts.

36

Ende oock de krijghsknechten tot [hem] komende, bespotteden hem, Ga naar margenoot42 ende brachten hem edick:

37

Ende seyden, Indien ghy de Koningh der Ioden zijt, soo verlost u selven.

38

Ga naar margenootv Ende daer was oock een Ga naar margenoot43 opschrift Ga naar margenoot44 boven hem geschreven, met Griecksche, ende Romeynsche, ende Hebreeusche letters, DESE IS DE KONINGH DER JODEN.

39

Ende een van de quaetdoenders, die gehangen waren, lasterde hem, seggende, Indien ghy de Christus zijt, verlost u selven ende ons.

40

Maer de andere antwoordende bestrafte hem, seggende, En vreest ghy oock Godt niet, daer ghy in ’t selve oordeel zijt?

41

Ende wy doch rechtveerdelick: want wy ontfangen [straffe] weerdigh het gene wy gedaen hebben: maer dese en heeft niet onbehoorlicks gedaen.

42

Ende hy seyde tot Iesum, Heere, gedenckt mijner, als ghy in uw’ Ga naar margenoot45 Konincrijcke sult gekomen zijn.

43

Ende Iesus seyde tot hem, Voorwaer segge ick u, heden sult ghy met my Ga naar margenoot46 in het paradijs zijn.

44

Ga naar margenootx Ende het was ontrent Ga naar margenoot47 de seste ure, ende daer wiert duysternisse Ga naar margenoot48 over de geheele aerde, tot de negende ure toe.

45

Ende de Ga naar margenoot49 sonne wiert verduystert, Ga naar margenooty ende ’t Ga naar margenoot50 voorhanghsel des tempels scheurde midden [door.]

46

Ende Iesus roepende met grooter stemme seyde, Ga naar margenootz Vader in uwe handen Ga naar margenoot51 bevele ick Ga naar margenoot52 mijnen geest. Ende als hy dat geseght hadde, gaf hy den geest.

47

Ga naar margenoota Als nu de Hooftman over hondert sagh dat daer geschiet was, Ga naar margenoot53 verheerlickte hy Godt, ende seyde, Waerlick dese mensche was rechtveerdigh.

48

Ende alle de scharen, die daer te samen gekomen waren om dit te aenschouwen, siende de dingen, die geschiet waren, keerden wederom Ga naar margenoot54 slaende op hare borsten.

[Folio 41r]
[fol. 41r]

49

Ende alle sijne bekende stonden van verre, oock de vrouwen, die hem te samen gevolght waren van Galileen, ende sagen dit aen.

50

Ga naar margenootb Ende siet, een man met name Ioseph, zijnde een Raetsheer, een goet ende rechtveerdigh man,

51

(Dese en hadde niet mede bewillight in haren raet ende handel) van Arimathea, een stadt der Ioden, ende die oock selve het Koninckrijcke Godts Ga naar margenoot55 verwachtede.

52

Dese gingh tot Pilatum, ende begeerde het lichaem Iesu.

53

Ende als hy het selve afgenomen hadde, wondt hy dat in een fijn lijnwaet, Ga naar margenootc ende leyde het in een graf, in een rotze gehouwen, daer noch noyt yemant in geleght en was.

54

Ende Ga naar margenoot56 het was de dagh der voorbereydinge, ende de Sabbath Ga naar margenoot57 quam aen.

55

Ende oock de vrouwen, Ga naar margenootd die met hem gekomen waren uyt Galileen, volghden na, ende aenschouwden het graf, ende hoe sijn lichaem geleght wiert.

56

Ende weder gekeert zijnde bereydden sy specerijen ende salven, ende op den Sabbath rusteden sy Ga naar margenoot58 na het gebodt.

margenoota
Matth. 27.2. Marc. 15.1. Ioan. 18.28.
margenoot1
D. den gantschen Raet, Luce cap. 22. vers 66.
margenoot2
Namelick, den Stadthouder der Romeynen, van welcken siet Matth. cap. 27. vers 2.
margenoot3
Namelick, der Ioden.
margenootb
Matth. 17.25. ende 22.21. Marc. 12.17. Luce 20.25. Rom. 13.7.
margenootc
Actor. 17.7.
margenoot4
Namelick, der Ioden.
margenootd
Matth. 27.11. Marc. 15.2. Ioan. 18.33.
margenoot5
D. ja ick ben ’t. Siet Matth. 26.25. Ioan. cap.18. vers 37.
margenoot6
Gr. oorsake, Namelick, die hem soude schuldigh maken des doots.
margenoot7
Of, stijfden haer daer tegen.
margenoote
Luce 3.1.
margenoot8
Dese was toegenaemt Antipas, een sone Herodis des Grooten, een Viervorst over Galilea, die Ioannem den Dooper hadde doen onthalsen. Siet van hem Luce 3.1, 19.
margenoot9
Namelick, om het feest van Pascha met sijn volck te houden.
margenootf
Luce 9.7.
margenoot10
D. mirakel: uyt enckele nieuwsgierigheyt, welcke Christus niet en heeft willen voeden.
margenoot11
Namelick, die Pilatus met Christo tot Herodem gesonden hadde, vers 15.
margenoot12
Gr. heyren, D. van sijne trauwanten.
margenoot13
Gr. vernietight.
margenoot14
Ofte, çierlick, hoedanige kleederen de Koningen ende Princen plaghten te dragen, Gen. 41.42. Esth. 8.15. ’t welck hy doet om te spotten met sijn Koninckrijck, gelijck oock doen de soldaten, Matth. 27.28. als sy hem eenen purperen rock aendoen.
margenootg
Actor. 4.27.
margenooth
Matth. 27.23. Marc. 15.14. Ioan. 18.38. ende 19.4.
margenoot15
Namel. na dat Herodes Christum weder tot Pilatum gesonden hadde.
margenoot16
Het Griecks woort beteeckent somwijlen rechtelick ondervragen, of examineeren. Siet dergelijck Actor. 12.19.
margenoot17
Namel. Christo. Andere verstaen het van Herode, Nam. dat hy Christo niet en heeft aengedaen, daer uyt blijcken kan dat hy hem oordeelde des doots weerdigh te zijn.
margenoot18
Dat is, geesselen, gelijck verklaert wort Ioan. 19.1.
margenooti
Matth. 27.15. Marc. 15.6. Ioan. 18.39.
margenoot19
Namelick, door een gewoonte by den Ioden gebruycklick. siet Matth. 27.15. ende Marc. 15.6, 8.
margenoot20
Namelick, van Paesschen. Siet Ioan. 18.39.
margenootk
Actor. 3.14.
margenoot21
Gr. neemt desen wech, Namel. van der aerde, D. doot hem: gelijck Act. 21. vers 36. ende 22.22.
margenoot22
D. geesselen, gelijck vers 16.
margenoot23
Gr. met groote stemmen.
margenoot24
D. hoe langer hoe stercker: nam de overhant.
margenootl
Matth. 27.26. Marc. 15.15. Ioan. 19.16.
margenoot25
Ofte, stont haer toe.
margenoot26
Namelick, om na haren wille van de soldaten gekruycight te worden.
margenootm
Matth. 27.32. Marc. 15.21.
margenoot27
Namel. na dat Christus eenen tijt langh ’t selve gedragen hadde. Siet hier van de aenteeck. op Matth. 27. vers 32. ende Ioan. 19.17.
margenoot28
Nam. vrouwen.
margenoot29
Gr. op hare borst sloegen, D. misbaer maeckten.
margenoot30
D. ghy vrouwen, die binnen Ierusalem woont.
margenoot31
D. niet soo seer.
margenoot32
Namelick, veel meer.
margenoot33
Gr. sy sullen seggen.
margenoot34
Namelick, om datse sulcke swarigheden aen hare kinderen niet en sullen sien.
margenoot35
Namelick, uyt grooten schrick ende benauwtheyt, gelijck Hose. 10. vers 8. Apoc. 6.16.
margenootn
Iesa. 2.19. Hose. 10.8. Apoc. 6.16. ende 9.6.
margenooto
Ierem. 25.29. 1.Petr. 4.17.
margenoot36
Gr. vochtigh, D. aen my die onschuldigh ende rechtveerdigh ben.
margenoot37
D. wat sal dan den godtloosen ende schuldigen wedervaren. Siet dergelijck 1.Petr. 4.17, 18.
margenootp
Ioan. 19.18.
margenootq
Matth. 27.33, 38. Marc. 15.22. Ioan. 19.18.
margenoot38
D’oorsake van desen name siet Matth. 27.33.
margenootr
Actor. 7.60. 1.Corinth. 4.12.
margenoot39
D. het meerderen deel van haer. Want sommige van haer wisten het wel, ende sondighden in den Heyligen Geest, Matth. 12.32.
margenoot40
Dat sy namelick den waren Messiam kruycigen. Siet Actor. cap. 3. vers 17. 1.Corinth. 2.8.
margenoots
Psalm 22.19. Marc. 15.24. Ioan. 19.23. Matth. 27.35.
margenoott
Matth. 27.39. Marc. 15.29.
margenoot41
D. van Godt verkoren om te wesen de ware Messias, 1.Petr. 1.20.
margenoot42
Namel. voor de tweede reyse. Waer van siet Matth. 27. versen 34, 48.
margenootv
Matth. 27.37. Marc. 15.26. Ioan. 19.19.
margenoot43
Nam. sijner beschuldinge, Marc. cap. 15. vers 26.
margenoot44
D. boven sijn hooft, op het kruyce gehecht, Ioan. 19. vers 19.
margenoot45
Namelick, van uwe heerlickheyt.
margenoot46
Dat is, in den hemel, 2.Corint. 12. vers 4.
margenootx
Matth. 27.45. Marc. 15.33.
margenoot47
Siet van het tellen deser uren, Marc. 15.25.
margenoot48
Ofte, over het geheele lant.
margenoot49
Siet hier van Matth. 27.45.
margenooty
Matth. 27.51. Marc. 15.38.
margenoot50
Siet Matth. 27. vers 51.
margenootz
Psalm 31.6. Matth. 27.50. Marc. 15.37. Ioan. 19.30. Actor. 7.59.
margenoot51
Ofte, sal ick bevelen, D. in bewaringe geven, als een pandt, dat yemant vertrouwt wort, om te sijner tijt weder te geven.
margenoot52
D. mijn ziele.
margenoota
Matth. 27.54. Marc. 15.39.
margenoot53
Namel. openbaerlick belijdende dat Christus onschuldigh ende de Sone Godts was, alsoo Godt daer van soo klare teeckenen gegeven hadde, Matth. 27.51, etc.
margenoot54
Nam. tot een teecken van droefheyt ende verslagenheyt.
margenootb
Matth. 27.57. Marc. 15.43. Ioan. 19.38.
margenoot55
Ofte, ontfingh, nam aen.
margenootc
Matth. 12.40. ende 26.12. ende 27.59. Marc. 15.46.
margenoot56
Gr. ende de dagh was de voorbereydinge, Namelick, van den Sabbath, ende met eenen van het Pascha der Ioden. Siet Marc. 15.42. Ioan. 19.14.
margenoot57
Gr. lichte aen, D. begonde aen te breken, met het opgaen van de sterren. Want by de Ioden nam de dagh sijn begin van den ondergangh der sonne, ende wiert gereeckent van den eenen avont tot den anderen.
margenootd
Luce 8.2.
margenoot58
Namelick, het vierde gebodt, Exod. 20.10.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken