Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

1 De persoon Christi wort beschreven, dat hy is het eeuwige Woort Godts, ware Godt, Schepper aller dingen, het leven ende licht der menschen, voornemelick der gene die in hem gelooven. 14 ende dat dit woort is vleesch geworden. 15 Ioannes de Dooper geeft getuygenisse van de weerdigheyt sijns persoons ende ampts. 23 als mede van sijn eygen beroepinge. 29 Verklaert wederom dat Christus is het Lam, ende de Sone Godts. 32 ende dat hy hem bekent is gemaeckt door het neder dalen des Heyligen Geests op hem. 37 op welck getuygenisse twee discipelen Ioannis Christum volgen. 41 van welcke d’eene, Namelick, Andreas sijnen broeder Simon oock tot Christum brenght. 43 die hem geeft den naem van Petrus. 44 Christus beroept Philippum. 46 ende Philippus brenght Nathanaël tot Christum. 49 die hem voor den Sone Godts erkent, ende voor een discipel ontfangen wort.

1

Ga naar margenoota IN den Ga naar margenoot1 beginne was Ga naar margenoot2 het Woort, ende het Woort was Ga naar margenootb Ga naar margenoot3 by Godt, ende het Woort Ga naar margenoot4 was Godt.

2

Ga naar margenootc Dit was in den beginne by Godt.

3

Ga naar margenootd Alle dingen zijn door het selve Ga naar margenoot5 gemaeckt, ende Ga naar margenoot6 sonder het selve en is Ga naar margenoot7 geen dingh gemaeckt, dat gemaeckt is.

4

Ga naar margenoote In Ga naar margenoot8 het selve was Ga naar margenoot9 het leven, ende Ga naar margenootf Ga naar margenoot10 het leven was Ga naar margenoot11 het licht der menschen.

5

Ga naar margenootg Ende Ga naar margenoot12 het licht Ga naar margenoot13 schijnt Ga naar margenoot14 in de duysternisse, ende Ga naar margenoot15 de duysternisse en heeft het selve niet begrepen.

6

Ga naar margenooth Daer was een mensche Ga naar margenoot16 van Godt gesonden, wiens Ga naar margenoot17 name was Ioannes.

7

Dese quam tot een getuygenisse, om van Ga naar margenoot18 het licht te getuygen, op dat sy alle Ga naar margenoot19 door hem gelooven souden.

8

Hy en was het licht niet, maer [was gesonden] op dat hy van het licht getuygen soude. [kolom]

9

Ga naar margenooti [Dit] was het waerachtige licht, het welck Ga naar margenoot20 verlicht Ga naar margenoot21 een yegelick mensche Ga naar margenoot22 komende in de werelt.

10

Hy was Ga naar margenoot23 in de werelt, Ga naar margenootk ende de werelt is door hem Ga naar margenoot24 gemaeckt: ende de Ga naar margenoot25 werelt en heeft hem niet gekent.

11

Hy is gekomen tot Ga naar margenoot26 het sijne, ende Ga naar margenoot27 de sijne en hebben hem niet Ga naar margenoot28 aengenomen.

12

Ga naar margenootl Maer soo vele hem aengenomen hebben, dien heeft hy Ga naar margenoot29 macht gegeven Ga naar margenoot30 kinderen Godts te worden, [namelick] die in sijnen name gelooven.

13

Welcke niet uyt den Ga naar margenoot31 bloede, noch uyt den wille des vleeschs, noch uyt den wille des mans, maer Ga naar margenoot32 uyt Godt geboren zijn.

14

Ga naar margenootm Ende het Woort is Ga naar margenoot33 vleesch Ga naar margenoot34 geworden, ende heeft onder ons Ga naar margenoot35 gewoont Ga naar margenootn (ende wy hebben Ga naar margenoot36 sijne heerlickheyt aenschouwt, eene heerlickheyt Ga naar margenoot37 als des eenighgeboren van den Vader) Ga naar margenooto Ga naar margenoot38 vol van genade ende waerheyt.

15

Ga naar margenootp Ioannes getuyght van hem, ende heeft geroepen, seggende: Dese was ’t van welcken ick seyde, die Ga naar margenoot39 na my komt, is Ga naar margenoot40 voor my geworden, want hy was Ga naar margenoot41 eer dan ick.

16

Ende Ga naar margenootq uyt sijne volheyt hebben wy alle ontfangen, oock Ga naar margenoot42 genade voor genade.

17

Ga naar margenootr Want de Ga naar margenoot43 wet is Ga naar margenoot44 door Mosem gegeven, de Ga naar margenoot45 genade ende Ga naar margenoot46 de waerheyt is Ga naar margenoot47 door Iesum Christum geworden.

[Folio 43r]
[fol. 43r]

18

Ga naar margenoots Niemant en heeft oyt Godt Ga naar margenoot48 gesien: de eenighgeboren Sone, Ga naar margenoott die Ga naar margenoot49 in den schoot des Vaders is, die heeft Ga naar margenoot50 [hem ons] Ga naar margenoot51 verklaert.

19

Ende Ga naar margenoot52 dit is Ga naar margenootv het getuygenisse Ioannis, doe de Ioden [eenige] Priesters ende Leviten afsonden van Ierusalem, op dat sy hem souden vragen: Wie zijt ghy?

20

Ende Ga naar margenootx hy Ga naar margenoot53 beleedt, ende en loochende het niet: ende beleedt, Ick en ben de Christus niet.

21

Ende sy vraeghden hem: Wat dan? Zijt ghy Elias? Ende hy seyde, Ga naar margenoot54 Ick en ben [die] niet: Zijt Ga naar margenooty ghy Ga naar margenoot55 de Propheet? Ende hy antwoordde, Neen.

22

Sy seyden dan tot hem: Wie zijt ghy? op dat wy antwoorde geven mogen den genen, die ons gesonden hebben: Wat seght ghy van u selven?

23

Hy seyde: Ga naar margenootz Ga naar margenoot56 Ick ben de stemme des roependen in de woestijne: Maeckt den wegh des Heeren recht, gelijck Esaias de Propheet gesproken heeft.

24

Ende de afgesondene waren uyt de Pharizeen.

25

Ende sy vraeghden hem ende spraken tot hem: Ga naar margenoot57 Waerom doopt ghy dan, soo ghy de Christus niet en zijt, noch Elias, noch Ga naar margenoota de Propheet?

26

Ioannes antwoordde haer, seggende, Ga naar margenootb Ick doope met water, maer hy Ga naar margenoot58 staet midden onder u-lieden, dien ghy niet en kent.

27

Deselve is’t die Ga naar margenoot59 na my komt, welcke voor my geworden is, wien ick niet weerdigh en ben Ga naar margenoot60 dat ick sijnen schoenriem soude ontbinden.

28

Dese dingen zijn geschiet in Ga naar margenoot61 Bethabara Ga naar margenoot62 over den Iordaen, daer Ioannes was doopende.

29

Des Ga naar margenoot63 anderen daeghs Ga naar margenoot64 sagh Ioannes Iesum tot hem komende, ende Ga naar margenoot65 seyde, Ga naar margenootc Siet Ga naar margenoot66 het Lam Ga naar margenoot67 Godts, dat de sonde Ga naar margenoot68 der werelt Ga naar margenoot69 wech neemt.

30

Dese is het van welcken ick Ga naar margenoot70 geseght hebbe: Na my komt een man, die voor my geworden is, want hy was Ga naar margenoot71 eer dan ick.

31

Ende ick en Ga naar margenoot72 kende hem niet: maer op dat hy aen Israël soude geopenbaert worden, daerom ben ick gekomen doopende met het water.

32

Ga naar margenootd Ende Ioannes getuyghde, seggende, Ick hebbe den Ga naar margenoot73 Geest gesien neder dalen uyt den hemel, gelijck een duyve, ende bleef op hem.

33

Ende ick en Ga naar margenoot74 kende hem niet, maer die my gesonden heeft om te doopen Ga naar margenoot75 met water, die hadde my geseght, op welcken ghy sult den Geest sien neder dalen, ende op hem blijven, Ga naar margenoote dese is ’t die met den Heyligen Geest Ga naar margenoot76 doopt.

34

Ende ick hebbe gesien, ende hebbe getuyght, dat dese de Sone Godts is.

35

Des Ga naar margenoot77 anderen daeghs wederom stont Ioannes, ende twee uyt sijne discipelen. [kolom]

36

Ende siende op Iesum [daer] wandelende, seyde hy: Ga naar margenootf Siet het Lam Godts.

37

Ende die twee discipelen Ga naar margenoot78 hoorden hem [dat] spreken, ende sy volghden Iesum.

38

Ende Iesus hem omkeerende ende siende haer volgen, seyde tot haer,

39

Wat soeckt ghy? Ende sy seyden tot hem, Rabbi (’t welck is te seggen, overgeset zijnde, Ga naar margenoot79 Meester) waer Ga naar margenoot80 woont ghy?

40

Hy seyde tot haer, Komt, ende siet. Sy quamen ende sagen waer hy woonde, ende bleven dien dagh by hem. Ende het was Ga naar margenoot81 ontrent de tiende ure.

41

Andreas de broeder Simonis Petri was een van de twee, die het van Ioanne gehoort hadden, ende hem gevolght waren.

42

Dese vondt eerst Ga naar margenoot82 sijnen broeder Simon, ende seyde tot hem, Wy hebben gevonden den Messiam, ’t welck is, overgeset zijnde, de Ga naar margenoot83 Christus.

43

Ende hy leydde hem tot Iesum. Ende Iesus hem aensiende seyde, Ghy zijt Simon, de sone Iona: Ga naar margenoot84 ghy sult Ga naar margenootg genaemt worden Cephas, het welck overgeset wort Ga naar margenoot85 Petrus.

44

Des Ga naar margenoot86 anderen daeghs wilde Iesus henen gaen na Galileen, ende vondt Philippum, ende seyde tot hem, Volght my.

45

Ga naar margenooth Philippus nu was van Ga naar margenoot87 Bethsaida, uyt de stadt Ga naar margenoot88 Andree ende Petri.

46

Philippus vondt Ga naar margenooti Nathanaël ende seyde tot hem, Wy hebben [dien] gevonden, Ga naar margenootk van welcken Moses in de wet geschreven heeft, ende de Propheten, [namelick] Iesum den sone Iosephs, van Nazareth.

47

Ende Nathanaël seyde tot hem, Kan Ga naar margenoot89 uyt Nazareth yet goets Ga naar margenoot90 zijn? Philippus seyde tot hem, Komt ende siet.

48

Iesus sagh Nathanaël tot hem komen, ende seyde van hem, Siet waerlick Ga naar margenoot91 een Israëlijt, in welcken geen bedrogh en is.

49

Nathanaël seyde tot hem, Van waer kent ghy my? Iesus antwoordde ende seyde tot hem, Eer u Philippus riep, daer ghy onder den vijgeboom waert, sagh ick u.

50

Nathanaël antwoordde ende seyde tot hem, Rabbi, ghy zijt de Sone Godts, ghy zijt de Koningh Israëls.

51

Iesus antwoordde ende seyde tot hem, Ga naar margenoot92 Om dat ick u geseght hebbe, Ick sagh u onder den vijgenboom, soo gelooft ghy: ghy sult grooter dingen sien dan dese.

52

Ende seyde tot hem, Voorwaer voorwaer, segge ick u-lieden, Ga naar margenootl Van nu aen sult ghy den hemel sien geopent, ende Ga naar margenoot93 de Engelen Godts opklimmende ende neder dalende op den Sone des menschen.

margenoota
Prov. 8.22. 1.Ioan. 1.1.
margenoot1
Nam. der scheppinge aller dingen, siet Genes. 1. vers 1. ende volgens dien van eeuwigheyt: alsoo voor de scheppinge anders niet en was als de eeuwigheyt, Ioan. 17.5. Ephes. 1.4.
margenoot2
Gr. ho logos, D. het woort, ofte, het selfstandigh woort, ende de reden: gelijck oock het woordeken reden by ons soo de inwendige reden, ofte verstant des menschen, als het uytwendigh woort, waer mede de inwendige reden aen andere verklaert wort, beteeckent. Aldus wort Christus de Sone Godts genaemt van Ioanne, niet alleen hier, maer oock elders, 1.Ioan. 1.1. ende 5.7. Apoc. 19. vers 13. soo om dat hy is de wijsheyt des Vaders, ende het uytgedruckte beelt sijns persoons, Prov. cap. 8. versen 1, 12, 24. Coloss. c. 1. vers 15. Hebr. 1.3. als oock om dat de Vader door hem sijnen verborgenen raet van onse saligheyt den menschen soo in het Oude als in het Nieuwe Testament heeft geopenbaert, Ioan. cap. 1. vers 18. Hebr. 1.1.
margenootb
1.Ioan. 1.2.
margenoot3
Namel. den Vader, als een onderscheyden persoon van den Vader. Siet vers 18.
margenoot4
D. was des eenigen ende eeuwigen Godtlicken wesens deelachtigh, met den Vader ende den Heyligen Geest, Ioan. 10.30. 1.Ioan. cap. 5. vers 7.
margenootc
Ioan. 17.5.
margenootd
Genes. 1.3. Psalm 33.6. Ephes. 3.9. Coloss. 1.16. Hebr. 1.2.
margenoot5
Gr. geworden, Dat is, geschapen.
margenoot6
Want de Vader heeft met ende door den Sone de werelt geschapen, Ioan. 5.18, 19.
margenoot7
Gr. oock niet een dingh.
margenoote
Ioan. 5.26. 1.Ioan. 5.11.
margenoot8
Namel. Woort.
margenoot9
Dat is, d’oorspronck ende fonteyne des levens, gelijck Psalm 36.10. Actor. 17. vers 28.
margenootf
Ioan. 8.12. ende 9.5. ende 12.46.
margenoot10
Dat is, het Woort het welck den autheur des levens is.
margenoot11
D. den autheur ende oorspronck van het licht, namelick van het vernuft ende verstant, met het welck de mensche in de scheppinge begaeft was.
margenootg
Ioan. 3.19.
margenoot12
D. dat selve Woort, het welck de menschen verlicht.
margenoot13
D. verlicht het verstant des menschen met eenige kennisse van Godts nature ende dienst, die na den val in den mensche noch over gebleven is. Siet hier van breeder Rom. 1.19, 20.
margenoot14
D. in het verstant des menschen door den val ende sonde verduystert, Actor. cap. 26. vers 18.
margenoot15
Dat is, de verdorvene menschen en hebben dat licht, het welck in haer over gebleven was, niet gebruyckt om den Sone Godts den autheur deses lichts recht te kennen, dienen, ende eeren, Rom. 1.21, 22. 1.Cor. 1.21.
margenooth
Malach. 3.1. Matth. 3.1 Marc. 1.2, 4. Luce 3.3. ende 7.27. Ioan 1.33.
margenoot16
Van dese sendinge siet Luce 3.2.
margenoot17
Siet van desen naem Luce 1.13, 63.
margenoot18
D. van dat eeuwigh Woort, waer door de menschen oock ter saligheyt verlicht worden.
margenoot19
Namelick, Ioannem, gelijck 1.Corinth. 3.5.
margenooti
Ioan. 8.12. ende 9.5. ende 12.46.
margenoot20
Namel. met reden ende verstant.
margenoot21
Gr. alle.
margenoot22
Namel. door de natuerlicke geboorte, gelijck Ioan. 18. vers 37.
margenoot23
Namel. als een onderhouder ende regeerder van alles.
margenootk
Hebr. 1.2. ende 11.3.
margenoot24
Gr. geworden.
margenoot25
Dat is, de onwedergeborene menschen door hare natuerlicke wijsheyt: noch gelijck ter saligheyt noodigh was, 1.Cor. 1.21.
margenoot26
Ofte, in sijn eygen, Namel. lant, ofte volck, dat is, tot het Israëlitische volck, uyt welck hy sijne menschelicke nature heeft aengenomen, Rom. 9.5. ende het welcke hy tot sijn eygendom hadde verkoren, ende tot het welck hy bysonderlick gekomen is, niet alleen na sijne menschwerdinge door de predicatie des Euangeliums, maer oock voor sijne menschwerdinge, door velerley verschijningen, openbaringen, ende verlossingen, Deut. cap. 7. vers 6. Psalm 147.19, 20.
margenoot27
D. het meeste deel der selver Israëliten, die tot het uytwendigh verbont behoorden, ende daerom de sijne hier genaemt worden.
margenoot28
Namel. door een waer geloove.
margenootl
Iesa. 56.5. Rom. 8. vers 15. Galat. 3.26. 2.Petr. 1.4. 1.Ioan. 3.1
margenoot29
Ofte, recht, ende weerdigheyt.
margenoot30
Of, datse kinderen Godts geworden zijn.
margenoot31
Gr. bloeden. Hebr. dat is, natuerlicker ende vleeschlicker wijse, op welcke natuerlicke geboorte ende afkomste de Ioden haer seer roemden ende verlieten, Ioan. 8.39. Rom. 9.7, 8.
margenoot32
Dat is, die door den Geest ende woort Godts wedergeboren ende vernieuwt zijn, Ioan. cap. 3. vers 5. 1.Petr. 1.23.
margenootm
Matth. 1.16. Luce 1.31. ende 2.7. Iesa. 7.14.
margenoot33
D. een ware mensche ons in alles gelijck, Hebr. 2.17. Doch sonder sonde, Hebr. 4.15. Siet Iesa. 40.5. Ioël 2.28.
margenoot34
Namel. niet door veranderinge ofte vermenginge, maer door aenneminge der menschelicke nature, in eenigheyt des persoons, Genes. cap. 2. vers 7. 1.Corinth. 15.45. gelijck verklaert wort Philip. 2.7. Hebr. 2.14, 16.
margenoot35
Gr. een tabernakel gehadt, D. voor eenen tijt onder ons gewandelt ende verkeert.
margenootn
Matth. 17.2. 2.Petr. 1.17.
margenoot36
Dat is, klare teeckenen sijner Godtlicker majesteyt, soo in sijnen doop, ende wonder wercken, Ioan. cap. 2. vers 11. als in sijne veranderinge op den bergh, ende in sijne opstandinge.
margenoot37
D. soo als dien toebehoorde ende betaemde, die van den Vader van eeuwigheyt onuytsprekelicker wijse is geboren, Prov. cap. 8. vers 24. Mich. 5.2.
margenooto
Coloss. 1.19. ende 2.9.
margenoot38
Siet hier van vers 17.
margenootp
Matth. 3.11. Marc. 1.7. Luce 3.16. Ioan. 1.26, 30.
margenoot39
Ofte, achter my. Siet ook d’aenteeck. op vers 27.
margenoot40
Ofte, voor my gestelt, D. boven my verheven. And. voor my geweest.
margenoot41
Gr. eerste, D. weerdiger dan ick: ofte, voor my, om dat hy van wegen sijne Godtlicke nature van eeuwigheyt is.
margenootq
Coloss. 2.10.
margenoot42
D. d’eene genade op d’andere in overvloedt: ofte, de genade des Nieuwen Testaments voor de genade des Ouden Testaments: ofte, de genade der heerlickheyt voor de genade der rechtveerdighmakinge ende wedergeboorte.
margenootr
Exod. 20.1, etc.
margenoot43
Namel. der zeden, ofte, der tien geboden, met de dreyginge des eeuwigen vloecks tegen de overtreders, ende oock de wet der ceremonien.
margenoot44
D. door den dienst Mosis, Hebr. 3.2, 5, 16.
margenoot45
Namel. der verlossinge van den vloeck der wet, Rom. 10.3, 4. Galat. 3. vers 13. ende der aenneminge tot kinderen, Rom. 8.15.
margenoot46
D. de vervullinge, soo der beloften, 2.Cor. 1. vers 20. als der ceremonien ende voorbeelden, Coloss. 2.17.
margenoot47
Namel. als den Sone ende Heere des huys, Hebr. 3.5, 6.
margenoots
Exod. 33.20. Deut. 4.12. Ioan. 6.46. 1.Tim. 6.16. 1.Ioan. 4.12.
margenoot48
Dat is, gekent, Namel. met een volkomene ende naeckte kennisse sijns wesens ende willens.
margenoott
Matth. 11.27.
margenoot49
D. die eens wesens met den Vader is, van hem gelieft, ende dien derhalven alle de secrete wijsheyt des Vaders bekent is.
margenoot50
Ofte, het ons.
margenoot51
D. klaerlick ende volkomelick geopenbaert de salighmakende kennisse Godts ende sijns raets, soo veel als ons van Godt te weten ter saligheyt noodigh is.
margenoot52
Of, dat is oock.
margenootv
Ioan. 5.33.
margenootx
Ioan. 3.28. Actor. 13.25.
margenoot53
Namel. opentlick ende vrymoedelick wie hy was, gelijck de volgende woorden het selve te kennen geven.
margenoot54
Namel. Elias de Thisbiter, die ghy verkeerdelick meent, dat in eygener persoon soude weder komen in de werelt, hoewel Ioannes oock andersins Elias genaemt wort, Matth. 17.12. om dat hy gekomen is in de kracht ende geest van Elias, Luce 1.17.
margenooty
Deut. 18.18.
margenoot55
Namelick, die bysonder Propheet, daer van voorseght is, Deut. 18.15. die de Ioden meynden, doch qualick, dat hy een ander soude zijn als de Messias.
margenootz
Iesa. 40.3. Matth. 3.3. Marc. 1.3. Luce 3.4.
margenoot56
Siet hier van de verklaringe Matt. cap. 3. vers 3.
margenoot57
Dat is, uyt wat macht ende last gebruyckt ghy dese nieuwe wijse van doen?
margenoota
Deut. 18.18.
margenootb
Matth. 3.11. Marc. 1.7. Luce 3.16. Actor. 1.5. ende 11.16. ende 19.4.
margenoot58
Dit seyde Ioannes niet terstont na dat Christus van hem gedoopt was, maer na dat hy uyt de woestijne, daer hy veertigh dagen versocht was geweest, weder gekomen was, ontrent de plaetse daer Ioannes doopte.
margenoot59
Of, achter my, Dat is, wiens voorlooper ick ben, om hem den wegh te bereyden. siet vers 15.
margenoot60
D. dat ick hem oock de geringhste dienst soude bewijsen. Siet Matth. 3. vers 11.
margenoot61
D. een huys der overschepinge, ofte een veyrhuys.
margenoot62
Ofte, aen, ontrent, neven den Iordaen. Siet Matth. cap. 4. vers 15. ende 19.1.
margenoot63
Namelick, na dat Ioannes den Pharizeen geantwoort hadde, wie hy was.
margenoot64
Gr. siet.
margenoot65
Gr. seght.
margenootc
Iesa 53.5, 7. Ioan. 1.36.
margenoot66
Dat is, de Messias, door het Paeschlam ende dagelicksche offeranden voorgebeelt, 1.Cor. 5.7. ende belooft, Iesa. cap. 53. vers 7.
margenoot67
Dat is, van Godt geordineert ende gestelt.
margenoot68
Dat is, van alle de gene die uyt de geheele werelt in hem sullen gelooven, Ioan. cap. 6. versen 33, 35. 2.Corinth. 5.19.
margenoot69
Ofte, op hem neemt, Namelick, om de straffe der selve te dragen, ende ons van deselve te verlossen, Iesa. 53.11, 12. 1.Petr. 2.24.
margenoot70
Siet de verklaringe vers 15.
margenoot71
Gr. eerste. Siet vers 15.
margenoot72
Namelick, van aengesichte, ofte volkomelick.
margenootd
Matth. 3.16. Marc. 1.10. Luce 3.21.
margenoot73
Namel. den Heyligen Geest, Matth. cap. 3. vers 16.
margenoot74
Namelick, eer hy tot my quam, om gedoopt te worden. Want doe Christus tot hem quam, heeft hem Godt geopenbaert, dat dit de persoon was, Matth. 3.14. ende daer na is hy door dit teecken in dese kennisse meer bevestight.
margenoot75
Gr. in, gelijck ook vers 31.
margenoote
Matth. 3.11.
margenoot76
Siet Matth. 3.11.
margenoot77
Namel. zijnde de tweede, na dat Ioannes den Pharizeen hadde geantwoort.
margenootf
Exod. 12.3. Iesa. 53.7. Ioan. 1.29. Actor. 8.32.
margenoot78
Namel. alsoo, dat sy het oock geloofden.
margenoot79
Ofte, Leeraer.
margenoot80
Gr. verblijft, Dat is, waer logeert, ofte herberght ghy. siet vers 40.
margenoot81
D. tegen den avont, ontrent twee uren voor den ondergangh der sonne. Siet Ioan. 11.9.
margenoot82
Gr. sijn eygen.
margenoot83
Dat is, Gesalfde: met welcken name de beloofde Salighmaker genaemt wiert in het Oude Testament, Psalm 2. vers 2. Dan. cap. 9. versen 25, 26. om dat hy van Godt verordineert is tot onsen eenigen ende oppersten Propheet, Koningh, ende Priester, waer van de gesalfde Propheten, Koningen, ende Priesters, in het Oude Testament voorbeelden geweest zijn.
margenoot84
Dat hier belooft wort, is geschiet Luce 6.14.
margenootg
Matth. 16.18.
margenoot85
Dat is, steen, ofte, steenrotze. siet Matth. 16.18.
margenoot86
D. den derden dagh na de antwoorde Ioannis op de besendinge der Pharizeen.
margenooth
Ioan. 12.21.
margenoot87
Van Bethsaida siet Matth. 11.21.
margenoot88
D. uyt deselve stadt, van welcke Andreas ende Petrus waren.
margenooti
Ioan. 21.2.
margenootk
Genes. 3.15. ende 22.18. ende 26.4. ende 49.10. Deut. 18.18. 2.Sam. 7.12. Iesa. 4. 2. ende 7.14. ende 9.5. ende 40.10, 11. ende 53.1, etc. Ierem. 23.5. ende 33.14. Ezech. 34.23. Dan. 9.24. Zach. 6.12. ende 9.9.
margenoot89
Dat is, uyt sulck een verachte plaetse ende die in Galileen gelegen was. Siet Ioan. 7.41, 42.
margenoot90
Dat is, voort komen.
margenoot91
Dat is, een oprecht ende ongeveynst man, gelijck de rechte Israëliten behooren te zijn.
margenoot92
Ofte, gelooft ghy om dat ick u geseght hebbe, ick sagh u onder den vijgeboom?
margenootl
Genes. 28.12.
margenoot93
Namel. om hem, als haren Heere, ten dienste te staen, gelijck geschiet was in sijne geboorte, Luce cap. 2. versen 9, 13. ende in de woestijne, Matth. 4.11. ende daer na in sijn lijden, Luce 22.43. in sijne opstandinge, Luce 24.4. ende in sijne hemelvaert, Actor. 1.10.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken