Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

1 Christus onderwijst Nicodemum van de nootsakelickheyt ende maniere der wedergeboorte. 9 bestraffende in desen sijne onwetentheyt. 14 Leert door het voorbeelt van de metalen slange, dat hy moest verhooght worden, om alle die in hem gelooven, saligh te maken. 18 ende dat de gene die in hem niet en gelooven, verdoemt worden. 22 Christus ende Ioannes doopen op eenen tijt. 25 Ioannis discipelen nemen qualick dat Christus meer toeloops hadde. 27 waer uyt Ioannes oorsake neemt om haer te onderrichten van het onderscheyt tusschen hem ende Christum, wiens weerdigheyt hy aenwijst. 36 ende wat sy van Christo te verwachten hebben die in hem gelooven, ende die niet en gelooven.

1

ENde daer was een mensche uyt de Pharizeen, wiens name was Ga naar margenoota Nicodemus, Ga naar margenoot1 een Overste der Ioden:

2

Ga naar margenootb Dese quam Ga naar margenoot2 des nachts tot Iesum, ende seyde tot hem, Rabbi, wy weten dat ghy zijt een Leeraer van Godt gekomen: want Ga naar margenootc niemant en kan dese teeckenen doen die ghy doet, Ga naar margenootd soo Godt met hem niet en is.

3

Iesus Ga naar margenoot3 antwoordde ende seyde tot hem, Voorwaer, voorwaer, segge ick u, ’t en zy dat yemant Ga naar margenoot4 wederom Ga naar margenoot5 geboren worde, hy en kan het Koninckrijcke Godts Ga naar margenoot6 niet sien.

4

Nicodemus seyde tot hem, Hoe kan een mensche geboren worden [nu] oudt zijnde? Kan hy oock andermael in sijns moeders buyck ingaen, ende geboren worden?

5

Iesus antwoordde, Ga naar margenoot7 Voorwaer, voorwaer, segge ick u, Ga naar margenoote soo yemant niet geboren en wort uyt Ga naar margenoot8 water ende Geest, hy en kan in het Koninckrijcke Godts niet ingaen.

6

Ga naar margenootf Het gene Ga naar margenoot9 uyt het vleesch geboren is, [dat] is Ga naar margenoot10 vleesch: ende het gene uyt den geest geboren is, [dat] is Ga naar margenoot11 geest.

7

En verwondert u niet dat ick u geseght hebbe, Ghylieden moet Ga naar margenoot12 wederom geboren worden.

8

Ga naar margenoot13 De windt Ga naar margenoot14 blaest waer henen hy wil, ende ghy hoort sijn Ga naar margenoot15 geluydt, maer ghy en weet niet Ga naar margenoot16 van waer hy komt, ende waer hy henen gaet: Ga naar margenoot17 alsoo is een yegelick die uyt den Geest geboren is.

9

Nicodemus antwoordde ende seyde tot hem, Ga naar margenootg Hoe konnen dese dingen geschieden?

10

Iesus antwoordde ende seyde tot hem, Zijt ghy een Leeraer Israëls, ende en weet ghy Ga naar margenoot18 dese dingen niet?

11

Ga naar margenooth Voorwaer, voorwaer, segge ick u, Ga naar margenoot19 Wy spreken dat wy weten, ende getuygen dat wy gesien hebben, ende Ga naar margenoot20 ghylieden en neemt Ga naar margenooti ons’ getuygenisse niet aen.

12

Indien ick u-lieden Ga naar margenoot21 de aerdtsche dingen geseght hebbe, ende ghy niet en gelooft, hoe sult ghy gelooven, indien ick u-lieden de hemelsche Ga naar margenoot22 soude seggen?

[Folio 44r]
[fol. 44r]

13

Ende Ga naar margenootk niemant en is Ga naar margenoot23 opgevaren in den hemel, dan die uyt den hemel Ga naar margenoot24 neder gekomen is, [namelick] de Sone des menschen, Ga naar margenoot25 die in den hemel is.

14

Ga naar margenootl Ende gelijck Moses de slange in de woestijne Ga naar margenoot26 verhooght heeft, Ga naar margenootm alsoo moet de Sone des menschen Ga naar margenoot27 verhooght worden.

15

Op dat een yegelick die in hem gelooft, niet Ga naar margenoot28 en verderve Ga naar margenootn maer het eeuwige leven hebbe.

16

Ga naar margenooto Want alsoo lief heeft Godt Ga naar margenoot29 de werelt gehadt, dat hy sijnen eenighgeborenen Sone gegeven heeft, Ga naar margenootp op dat een yegelick die in hem gelooft, niet en verderve, maer het eeuwige leven hebbe.

17

Ga naar margenootq Want Godt en heeft sijnen Sone niet gesonden in de werelt, op dat hy de werelt Ga naar margenoot30 veroordeelen soude, maer op dat Ga naar margenoot31 de werelt door hem soude behouden worden.

18

Ga naar margenootr Die in hem gelooft en wort niet veroordeelt, maer die niet en gelooft is Ga naar margenoot32 alreede veroordeelt: dewijle hy niet en heeft gelooft in den name des eenighgeboren Soons Godts.

19

Ende Ga naar margenoots dit is Ga naar margenoot33 het oordeel, dat Ga naar margenoot34 het licht in de werelt gekomen is, ende de menschen hebben de duysternisse liever gehadt dan het licht: want hare wercken waren boos.

20

Want een yegelick die quaet doet, haet het licht, ende en komt tot het licht niet, op dat sijne wercken niet Ga naar margenoot35 bestraft en worden.

21

Ga naar margenoott Maer Ga naar margenoot36 die de waerheyt doet, komt tot het licht, op dat sijne wercken openbaer worden, dat sy Ga naar margenoot37 in Gode gedaen zijn.

22

Na desen quam Iesus ende sijne discipelen Ga naar margenoot38 in het lant van Iudea, ende onthieldt hem aldaer met haer, Ga naar margenootv ende Ga naar margenoot39 doopte.

23

Ga naar margenootx Ende Ioannes doopte oock in Enon by Ga naar margenoot40 Salim, dewijle aldaer vele Ga naar margenoot41 wateren waren: ende sy quamen daer, ende wierden gedoopt.

24

Ga naar margenooty Want Ioannes en was noch niet in de gevangenisse geworpen.

25

Daer rees dan een Ga naar margenoot42 vrage [van eenige] uyt de discipelen Ioannis met de Ioden Ga naar margenoot43 over de reyniginge.

26

Ga naar margenootz Ende Ga naar margenoot44 sy quamen tot Ioannem, ende seyden tot hem, Rabbi, die met u was Ga naar margenoot45 over den Iordaen, welcken ghy getuygenisse gaeft, siet die doopt, ende sy Ga naar margenoot46 komen alle tot hem.

27

Ioannes antwoordde ende seyde, Een mensche en Ga naar margenoot47 kan geen dingh aennemen, soo het hem Ga naar margenoot48 uyt den hemel niet gegeven en zy.

28

Ghy selve zijt mijne getuygen, dat ick geseght hebbe, Ga naar margenoota Ick en ben de Christus niet, Ga naar margenootb maer dat ick voor hem henen uytgesonden ben.

29

Die de bruyt heeft is de bruydegom, maer Ga naar margenoot49 de vrient des bruydegoms, die staet [kolom] ende hem hoort, verblijdt sich met blijdtschap om Ga naar margenoot50 de stemme des bruydegoms. Soo is dan dese mijne blijdtschap vervult geworden.

30

Hy moet wassen, maer ick minder worden.

31

Ga naar margenootc Die Ga naar margenoot51 van boven komt, is boven alle: Die Ga naar margenoot52 uyt der aerden is [voort gekomen] die is uyt der aerden, ende spreeckt uyt der aerden. Die uyt den hemel komt, is boven alle.

32

Ga naar margenootd Ende Ga naar margenoot53 het gene hy gesien ende gehoort heeft, dat getuyght hy: ende sijn getuygenisse en neemt Ga naar margenoot54 niemant aen.

33

Die sijn getuygenisse aengenomen heeft, die heeft Ga naar margenoot55 verzegelt Ga naar margenoote dat Godt waerachtigh is.

34

Want dien Godt gesonden heeft, die spreeckt de woorden Godts: Want Godt en geeft [hem] den Geest Ga naar margenootf niet Ga naar margenoot56 met mate.

35

De Vader heeft den Sone lief, Ga naar margenootg ende heeft alle dingen Ga naar margenoot57 in sijne hant gegeven.

36

Ga naar margenooth Die in den Sone gelooft, die heeft het eeuwige leven: Maer die den Sone Ga naar margenoot58 ongehoorsaem is, die en sal het leven Ga naar margenoot59 niet sien: maer de toorn Godts blijft op hem.

margenoota
Ioan. 19.39.
margenoot1
Dat is, een uyt den raet der Ioden. Siet Ioan. cap. 7. versen 48, 50.
margenootb
Ioan. 7.50. ende 19.39.
margenoot2
Namelick, uyt vreese der Ioden, ende van uyt de Synagoge geworpen te worden. Siet Ioan. c. 9. vers 22. ende cap. 12. vers 42. ende 19.38.
margenootc
Ioan. 9.16, 33.
margenootd
Actor. 10.38.
margenoot3
Namelick, ofte op de vrage Nicodemi van het middel om saligh te worden, die hier niet uytgedruckt en is: ofte op sijne begeerte om dit te weten, hoewel hy sulcks noch niet en hadde geopenbaert.
margenoot4
Ofte, van boven, ofte, van nieuws.
margenoot5
Dat is, door den Heyligen Geest van de aengeborene verdorventheyt verlost, ende tot een nieuw geestelick leven vernieuwt worde. Siet Ioan. cap. 1. vers 13. Rom. 12.2.
margenoot6
Dat is, in het selve niet ingaen, gelijck vers 5. dat is, der eeuwiger saligheyt niet deelachtigh worden. Siet d’aenteeckeninge op vers 36.
margenoot7
Gr. Amen, Amen. Siet van dit woort Matth. 6.13.
margenoote
Titum 3.5.
margenoot8
Dat is, door de kracht des Heyligen Geests niet gereynight en wort van de sonde, gelijck de uyterlicke onreynigheden door water afgewasschen worden, Ezech. cap. 36. vers 25. Siet dergelijcke maniere van spreken Matth. 3. vers 11.
margenootf
Rom. 8.5.
margenoot9
D. natuerlicker wijse uyt de verdorvene mensche.
margenoot10
Dat is, natuerlick ende vleeschlick gesint’, Genes. c. 6. versen 3, 5.
margenoot11
Dat is, is geestelick gesint, Rom. cap. 8. vers 5.
margenoot12
Ofte, van nienws, ofte, van boven, Dat is, door de werckinge des Heyligen Geests.
margenoot13
Gr. de geest, D. de windt, gelijck uyt het navolgende blijckt.
margenoot14
Of, waeyt.
margenoot15
Gr. stemme.
margenoot16
Dat is, van waer hy gedreven wort: waer hy sijn beginsel heeft, ofte sijn eynde neemt.
margenoot17
Dat is, des Geests werckingen wort ghy wel gewaer, maer hoe het toegaet en begrijpt ghy niet, Eccles. 11.5.
margenootg
Ioan. 6.52.
margenoot18
Namelick, die in de Propheten soo dickmaels, ende soo klaer geleert worden.
margenooth
Ioan. cap. 7. vers 16. ende 8.28. ende 12.49. ende 14.24.
margenoot19
Namel. Ioannes ende ick.
margenoot20
Namel. ghy Overste ende Pharizeen, Ioan. 7.48.
margenooti
Ioan. 3.32.
margenoot21
D. de hemelsche dingen door gelijckenisse van aerdtsche verklare.
margenoot22
D. soude voorstellen sonder gelijckenisse, gelijckse in haer selven zijn.
margenootk
Ioan. 6.62. Ephes. 4.9.
margenoot23
Gr. opgeklommen: Dat is, met sijn verstant door gedrongen tot volmaeckte kennisse der hemelsche saken, aengaende den raet Godts van de saligheyt der menschen, om die den menschen te openbaren, Rom. c. 10. vers 6.
margenoot24
Namel. als hy de menschelicke nature heeft aengenomen, ende van den Vader tot een Middelaer in de werelt gesonden is.
margenoot25
Nam. ten aensien van sijne Godtlicke nature, na dewelcke hy hemel ende aerde vervult, Coloss. c. 1. vers 17. Hebr. 1.3.
margenootl
Num. 21.9. 2.Reg. 18.4.
margenoot26
Dat is, aen eenen hoogen pael opgehangen, om gesien te worden van alle die van de vyerige slangen gebeten waren, op datse genesen souden worden. Siet Num. 21. vers 9.
margenootm
Ioan. 8.28. ende 12.32.
margenoot27
Namelick, aen het kruyce, gelijck hy selve verklaert, Ioan. 12.32, 33.
margenoot28
Ofte, verloren ga.
margenootn
Ioan. 3.36.
margenooto
Rom. 5.8. ende 8.31. 1.Ioan. 4.9.
margenoot29
Dat is, niet alleen de Ioden, maer oock de Heydenen in de gantsche werelt verstroyt, Ioan. 11.51, 52. 1.Ioan. 2.2. Van dese liefde Godts siet breeder Rom. 5. versen 6, 8. ende 8. vers 32.
margenootp
Ioan. 3.36. Luce 19.10. 1.Ioan. 5.10.
margenootq
Luce 9.39. Ioan. 9.56. ende 12.47. 1.Ioan. 4.14.
margenoot30
Gr. oordeelen, D. veroordeelen ofte verdoemen.
margenoot31
Dat is, die uyt de werelt in hem sullen gelooven, soo wel Heydenen als Ioden.
margenootr
Ioan. 5.24. ende 6.40, 47. ende 20.31.
margenoot32
Namel. in het gerichte Godts, volgens de dreyginge der wet, als die de oorsake der verdoemenisse in hemselven heeft.
margenoots
Ioan. 1.5.
margenoot33
Dat is, de verdoemenisse, ofte, de oorsake der verdoemenisse.
margenoot34
Dat is, Christus ende sijn Euangelium.
margenoot35
Dat is, ontdeckt worden, ende hy van deselve overtuyght.
margenoott
Ephes. 5.12.
margenoot36
D. die oprechtelick handelt.
margenoot37
Gr. in Gode gewrocht zijn, D. als in Godts tegenwoordigheyt, ende na sijnen wille.
margenoot38
D. buyten Ierusalem, in de lantpalen van Iudea.
margenootv
Ioan. 4.1.
margenoot39
Namel. door sijne discipelen. Siet Ioan. 4.2.
margenootx
Matth. 3.6. Marc. 1.5. Luce 3.7.
margenoot40
Een plaetse in de stamme Benjamin, waer van siet 1.Sam. cap. 9. vers 4.
margenoot41
D. beken, ofte rivierkens, ofte veel waters. Om dat de gene die van Ioanne gedoopt wierden, met hare geheele lichamen in het water gingen. Siet Matth. 3. vers 16. Actor. 8.38.
margenooty
Matth. 14.3.
margenoot42
Of, geschil.
margenoot43
Namel. over de vergelijckinge van de weerdigheyt van den doop Ioannis, met de Ioodsche reynigingen: ofte van den doop Ioannis, met den doop der discipelen Christi.
margenootz
Matth. 3.11. Marc. 1.7. Luce cap. 3. vers 16. Ioan. cap. 1. versen 15, 26, 34.
margenoot44
Namel. de discipelen Ioannis.
margenoot45
Ofte, aen den Iordaen: Namel. te Bethabara, Ioan. 1.28.
margenoot46
D. sy komen met groote menighte.
margenoot47
Dat is, geen ampt wettelick ende met behoorlicken voortgangh ende vrucht bedienen. Ofte, yet, Namel. goets, ontfangen, Hebr. 5.4. Iacob. cap. 1. vers 17.
margenoot48
D. van Godt. Siet Matth. cap. 21. vers 25.
margenoota
Ioan. 1.20.
margenootb
Malach. 3.1. Matth. 11.10. Marc. 1.2. Luce 1.17. ende 7.27. Ioan. cap. 1. versen 21, 23.
margenoot49
D. ick die de vrient ende getrouwe dienaer des bruydegoms ben, de bruyt, D. de gemeynte, tot Christum haren bruydegom, gebracht hebbe, die haer nu selve ontfanght ende aenspreeckt. Siet 2.Cor. 11.2. Ephes. 5.25.
margenoot50
Wanneer hy sijne bruyt ontfanght ende aenspreeckt.
margenootc
Ioan. 8.23.
margenoot51
Dat is, uyt den hemel, als waerachtigh Godt, gelijck in de volgende woorden verklaert wort.
margenoot52
D. die een bloot mensche is, natuerlicker wijse gesproten, spreeckt als een bloot mensche, hoewel hy met Godts Geest begaeft is.
margenootd
Ioan. 5.30. ende 8.26. ende 12.49. ende 14.10.
margenoot53
Dat is, daer van hy uyt hemselven volkomene ende sekere kennisse heeft.
margenoot54
D. seer weynige, ende by na niemant, in vergelijckinge van de groote menighte der gene, die het verwerpen, gelijck uyt het volgende vers blijckt.
margenoot55
Dat is, door sijn geloove betuyght ende bevestight, dat hy houdt, dat de beloften Godts waerachtigh zijn.
margenoote
Rom. 3.4.
margenootf
Ephes. 4.7.
margenoot56
Gr. uyt mate: D. niet ten deele, gelijck sijne dienaren, maer met alle volheyt. Siet Psalm 45.8. Ioan. 1.16.
margenootg
Matth. 11.27. ende 28.18. Ioan. 5.22. ende 17.2. Luce 10.22. Hebr. 2.8.
margenoot57
Dat is, sijne macht onderworpen. Siet Matth. 28.18.
margenooth
Ioan. 3.16. ende 6.47. 1.Ioan. 5.10.
margenoot58
D. die na sijn bevel in hem niet en gelooft, Rom. 1.5.
margenoot59
D. niet genieten, Psalm 34.13.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken