Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

1 Christus gaet wederom na Ierusalem op het feest, ende geneest aldaer op den Sabbath een mensche, die acht en dertigh jaren kranck gelegen hadde, aen het badtwater Bethesda. 8 welcke op Christi bevel sijn bedde wech draeght, ende van de Ioden daer over bestraft zijnde, hem beroept op Christum. 16 waer over de Ioden Christum soecken te dooden, als een die den Sabbath brack, ende hemselven Gode gelijck maeckte. 19 Christus verantwoort sijn doen, ende betuyght dat hy sijnen Vader gelijck is in alle sijne werckingen, als daer zijn, het leven te geven, 22 oordeelen, 23 Godtlicke eere aennemen, 24 saligh maken, 25 opwecken uyt den dooden. 31 Beroept hem voorts op ’t getuygenis sijns Vaders, 33 Ioannis, 36 ende sijner wonderwercken. 38 Bestraft der Ioden ongeloove. 39 ende wijst haer tot het ondersoecken der Schriften. 45 oock selfs der Schriften Mosis.

1

NA desen was Ga naar margenoot1 een Ga naar margenoota feest der Ioden, ende Iesus gingh op na Ierusalem.

2

Ende daer is te Ierusalem aen de Ga naar margenoot2 schaeps-[poorte] Ga naar margenoot3 een badtwater het welck in ’t Hebreeusch toegenaemt wort Ga naar margenoot4 Bethesda, hebbende vijf Ga naar margenoot5 zalen.

3

In deselve lagh een groote menighte van krancke, blinde, kreupele, Ga naar margenoot6 verdorde, wachtende op de roeringe des waters.

4

Want een Engel daelde neder op Ga naar margenoot7 sekeren tijt in dat badtwater, ende beroerde het water: die dan eerst daer in quam na de beroeringe van het water, die wiert gesont, van wat sieckte hy oock bevangen was.

5

Ende aldaer was een seker mensche die acht ende dertigh jaren Ga naar margenoot8 kranck gelegen hadde.

6

Iesus siende dese liggen, ende wetende dat hy nu langen tijt gelegen hadde, seyde tot hem, Wilt ghy gesont worden?

7

De krancke antwoordde hem, Heere, ick en hebbe niet een mensche om my te werpen in het badtwater, wanneer het water beroert wort: ende terwijle ick kome, soo daelt een ander voor my neder.

8

Iesus seyde tot hem, Ga naar margenootb Staet op, Ga naar margenoot9 neemt uw’ beddeken op, ende wandelt.

9

Ende terstont wiert de mensche gesont, ende nam sijn beddeken op, ende wandelde. Ga naar margenootc Ende het was Sabbath op den selven dagh.

10

De Ioden seyden dan tot den genen die genesen was, Ga naar margenootd Het is Sabbath, ’t en is u niet geoorloft het beddeken te dragen.

11

Hy antwoordde haer, Die my gesont gemaeckt heeft, die heeft my geseght, Neemt uw’ beddeken op, ende wandelt.

12

Sy vraeghden hem dan, Wie is de mensche, die u geseght heeft, Neemt uw’ beddeken op, ende wandelt?

13

Ende die gesont gemaeckt was en wist niet wie hy was: want Iesus was Ga naar margenoot10 ontweecken, Ga naar margenoot11 alsoo daer een [groote] schare in die plaetse was.

14

Daer na vondt hem Iesus in den tempel, ende seyde tot hem, Siet, ghy zijt gesont geworden: Ga naar margenoote en sondight niet meer, op dat u niet wat ergers en geschiede.

15

De mensche gingh henen, ende boodt-[kolom]schapte den Ioden, dat het Iesus was die hem gesont gemaeckt hadde.

16

Ende daerom vervolghden de Ioden Iesum, ende sochten hem te dooden, om dat hy dese dingen op den Sabbath dede.

17

Ende Iesus antwoordde haer, Ga naar margenootf Ga naar margenoot12 Mijn Vader werckt tot nu toe, ende ick wercke [oock.]

18

Ga naar margenootg Daerom sochten dan de Ioden te meer hem te dooden, om dat hy niet alleen den Sabbath Ga naar margenoot13 brack, maer oock seyde dat Godt sijn Ga naar margenoot14 eygen Vader was, hemselven Gode even gelijck makende.

19

Iesus dan antwoordde, ende seyde tot haer, Voorwaer voorwaer segge ick u, Ga naar margenooth de Sone en kan niets Ga naar margenoot15 van hemselven doen, ’t en zy hy den Vader Ga naar margenoot16 dat siet doen: Ga naar margenooti want soo wat Ga naar margenoot17 die doet, Ga naar margenoot18 het selve doet oock de Sone desgelijcks.

20

Want de vader heeft den Sone lief, ende Ga naar margenoot19 Ga naar margenootk toont hem alles wat hy doet: ende hy sal hem Ga naar margenoot20 grooter wercken toonen dan Ga naar margenoot21 dese, Ga naar margenoot22 op dat ghy u verwonderet.

21

Want gelijck de Vader de doode opweckt ende levendigh maeckt, alsoo maeckt oock de Sone levendigh die hy wil.

22

Want oock de Vader Ga naar margenoot23 en oordeelt niemant, Ga naar margenootl maer heeft alle het oordeel den Sone gegeven.

23

Op dat sy alle den Sone eeren, gelijck sy den Vader eeren. Ga naar margenootm Die den Sone niet en eert, en eert den Vader niet die hem gesonden heeft.

24

Ga naar margenootn Voorwaer voorwaer segge ick u, die mijn woort hoort, ende gelooft hem die my gesonden heeft, die Ga naar margenoot24 heeft het eeuwige leven, ende en Ga naar margenooto komt niet in Ga naar margenoot25 de verdoemenisse: maer is uyt den doot over gegaen in ’t leven.

25

Voorwaer, voorwaer segge ick u, Ga naar margenoot26 de ure komt ende is nu, Ga naar margenootp wanneer Ga naar margenoot27 de doode sullen hooren de stemme des Soons Godts, ende diese Ga naar margenoot28 gehoort hebben, sullen Ga naar margenoot29 leven.

26

Want gelijck de Vader Ga naar margenoot30 ’t leven heeft in hemselven, alsoo heeft hy oock den Sone Ga naar margenoot31 gegeven het leven te hebben in hemselven.

27

Ende heeft hem macht gegeven oock Ga naar margenoot32 gerichte te houden, Ga naar margenoot33 om dat hy des menschen Sone is.

28

Ga naar margenoot34 En verwondert u daer niet over: want de ure Ga naar margenoot35 komt, Ga naar margenootq in welcke alle die in de graven zijn Ga naar margenoot36 sijne stemme sullen hooren.

29

Ga naar margenootr Ende sullen uytgaen, Ga naar margenoot37 die het goede gedaen hebben tot de opstandinge des levens: ende die het quade gedaen hebben tot de opstandinge Ga naar margenoot38 der verdoemenisse.

30

Ick en kan Ga naar margenoot39 van my selven niets doen. Gelijck ick Ga naar margenoot40 hoore, oordeele ick: ende mijn oordeel is rechtveerdigh: Ga naar margenoots want ick en

[Folio 45v]
[fol. 45v]

soecke niet mijnen wille, maer den wille des Vaders die my gesonden heeft.

31

Ga naar margenoott Indien Ga naar margenoot41 ick van my selven getuyge, mijn getuygenisse en is Ga naar margenoot42 niet waerachtigh.

32

Daer Ga naar margenootv is Ga naar margenoot43 een ander die van my getuyght, ende ick weet dat het getuygenisse het welck hy van my getuyght waerachtigh is.

33

Ga naar margenootx Ghylieden hebt tot Ioannem gesonden, ende hy heeft Ga naar margenoot44 der waerheyt getuygenisse gegeven.

34

Doch ick en neme geen getuygenisse Ga naar margenoot45 van een mensche: maer dit segge ick Ga naar margenoot46 op dat ghylieden soudt behouden worden.

35

Hy was een brandende ende Ga naar margenoot47 lichtende keersse: ende ghy hebt u-lieden voor eenen Ga naar margenoot48 korten tijt Ga naar margenoot49 in sijn licht willen verheugen.

36

Ga naar margenooty Maer ick hebbe een getuygenisse meerder dan [dat] van Ioannes. Ga naar margenootz Want Ga naar margenoot50 de wercken die my de Vader gegeven heeft om die te volbrengen, deselve wercken die ick doe getuygen van my, dat my de Vader gesonden heeft.

37

Ga naar margenoota Ende de Vader die my gesonden heeft, die heeft selve van my Ga naar margenoot51 getuyght. Ga naar margenoot52 Ghy en hebt noch sijne stemme oyt gehoort, Ga naar margenootb noch sijne gedaente gesien.

38

Ende sijn woort en hebt ghy niet in u blijvende: want ghy dien niet en gelooft, dien hy gesonden heeft.

39

Ga naar margenoot53 Ga naar margenoote[c] Ondersoeckt de Schriften: want ghy meynt in deselve Ga naar margenoot54 het eeuwige leven te hebben: ende Ga naar margenootd die zijn het die van my getuygen.

40

Ende ghy en wilt Ga naar margenoot55 tot my niet komen, op dat ghy het leven mooght hebben.

41

Ick en neme geen Ga naar margenoot56 eere van menschen:

42

Maer ick kenne u-lieden, dat ghy de liefde Godts in u selven niet en hebt.

43

Ick ben gekomen Ga naar margenoot57 in den name mijns Vaders, ende ghy en neemt my niet aen: soo Ga naar margenoot58 een ander komt Ga naar margenoot59 in sijnen eygenen name, dien sult ghy aennemen.

44

Ga naar margenoote Hoe kondt ghy gelooven, die ghy eere van malkanderen Ga naar margenoot60 neemt, ende de eere die Ga naar margenoot61 van Godt alleen is, niet en soeckt?

45

En meynt niet dat ick u Ga naar margenoot62 verklagen sal by den Vader: die u verklaeght is Ga naar margenoot63 Moses, Ga naar margenoot64 op welcken ghy gehoopt hebt.

46

Want indien ghy Mosi geloofdet soo soudt ghy my gelooven. Ga naar margenootf Want hy heeft van my geschreven.

47

Maer soo ghy Ga naar margenoot65 sijne schriften niet en gelooft, hoe sult ghy mijne Ga naar margenoot66 woorden gelooven?

margenoot1
Dit schijnt geweest te zijn ’t Paesschenfeest, gelijck afgenomen wort uyt Ioan. 4.35. alsoo tusschen dien tijt ende Paesschen geen ander feest en quam, ende den oogst van Paesschen begon, Levit. 23.10. Soo dat dit het tweede Paesschen souden zijn na den doop Christi.
margenoota
Levit. 23.2. Deut. 16.1.
margenoot2
Of, schapemerckt: alsoo wort dese plaetse genaemt, om dat de schapen, die tot offeranden gebruyckt wierden, ofte daer verkocht, ofte door deselve poorte ingebracht wierden, als zijnde na by den tempel. Siet Nehem. 3. versen 1, 32. ende 12. vers 39.
margenoot3
Ofte, vijver. Vele meynen dat dit de vijver is geweest, van welcke men leest 2.Reg. 20. vers 20. waer in de offerbeesten schijnen gewasschen geweest te zijn, eerse in den tempel wierden gebracht.
margenoot4
Dat is, een huys der uytstortinge, namelick, van wateren, om dat het water door sekere gangen in den vijver geleyt wiert. Ofte, gelijck de Syrische oversettinge leest, Bethchesda, D. een huys der weldadigheyt, om dat de siecke hier besorght, ende sommige door dit bysonder mirakel genesen wierden.
margenoot5
Gr. galerijen, panden, Dat is, kameren, daer de siecke in waren.
margenoot6
Namelick, aen eenige leden.
margenoot7
Die nochtans den lieden onbekent was.
margenoot8
Gr. in kranckheyt hadde, Dat is, over gebracht hadde.
margenootb
Matth. 9.6. Marc. 2.11. Luce 5.24.
margenoot9
Namelick, tot bewijs van Godts genade tegen u, ende van uwe volkomene genesinge door my mirakeleuselick geschiet. Anders was het niet geoorloft sonder noot lasten te dragen op den Sabbath, Ierem. cap. 17. versen 22, 24, 27. Van dit Griecks woort Krabbaton, siet Marc. cap. 2. vers 4.
margenootc
Ioan. 9.14.
margenootd
Exod. 20.10. Deuter. 5.13. Ierem. 17.21. Matth. 12.2. Marc. 2.24. Luce cap. 6. vers 2.
margenoot10
Gr. uytgeswommen.
margenoot11
Ofte, uyt de schare, die in die plaetse was.
margenoote
Matth. 12.45. Ioan. 8.11.
margenootf
Ioan. 14.10.
margenoot12
Christus verantwoort hemselven met het exempel Godts sijns Vaders, alsoo de Ioden hem ofte hadden tegen geworpen, ofte konden tegen werpen, dat Godt selve op den Sabbath van sijne wercken gerust heeft, Genes. cap. 2. vers 2. Exod. c. 20. vers 11. Nam. hoewel Godt gerust heeft van de wercken der scheppinge, dat hy evenwel noch werckt, oock op Sabbathdagen, in het onderhouden ende regeeren van alle creaturen.
margenootg
Ioan. 7.19.
margenoot13
Gr. ontbondt, Namelick, na haer gevoelen.
margenoot14
Dat is, sijnen natuerlicken Vader, van het selve wesen ende macht, gelijck dit de Ioden uyt Christi woorden wel besloten. Ende alsoo wort oock Christus de eygen Sone Godts genaemt, Rom. 8.32.
margenooth
Ioan. 5.30. ende 8.38. ende 9.4.
margenoot15
Namel. sonder des Vaders macht ende wille, die hy met den Vader gemeyn heeft, Ioan. cap. 10. vers 30. soo dat gelijck de Vader alles werckt door den Sone, alsoo oock de Sone niet en werckt dan van den Vader door deselve kracht.
margenoot16
Gr. yet, dat is, het selve.
margenooti
Iesa. 53.5. Ioan. 10.30. ende 14.9. ende 17.5.
margenoot17
Namelick, de Vader.
margenoot18
Dat is, het selve werck, ende door deselve Godtlicke kracht, Ioan. 1.3. Coloss. c. 1. vers 16. Hebr. 1.3.
margenoot19
D. maeckt den Sone alle sijne wercken gemeyn, alsoo dat de Vader alles door den Sone werckt als door een medewercker met den Vader, gelijck uyt het volgende blijckt.
margenootk
Ioan. 1.2. ende 3.35. ende 7.16. ende 8.28. ende 14.24.
margenoot20
Namelick, die daer na verhaelt worden versen 21, 22.
margenoot21
Namelick, dese ende dergelijcke genesingen.
margenoot22
Ofte, soo dat ghy u verwonderen sult.
margenoot23
Namel. alleen, sonder den Sone: maer oordeelt ende regeert alles door den Sone, Ioan. 3.35. ende 17.2.
margenootl
Matth. cap. 11. vers 27. Ioan. cap. 3. vers 35.
margenootm
1.Ioan. 2.23.
margenootn
Ioan. 3.18. ende 6.40, 47. ende 8.51.
margenoot24
Dat is, heeft daer van het beginsel ende vaste sekerheyt, Rom. cap. 8. vers 24. Ephes. 2.6. 1.Ioan. cap. 3. vers 2.
margenooto
Luce 23.43.
margenoot25
Gr. oordeel, Dat is, veroordeelinge.
margenoot26
Dat is, de tijt, namelick, dat de menschen in meerder menighte ende met grooter kracht door de predicatie des Euangeliums uyt den doot der sonden, tot een geestelick leven sullen opgeweckt worden.
margenootp
Ephes. 2.1, 5. 1.Timoth. 5.6.
margenoot27
Dat is, die geestelick doot zijn door de misdaden, ende sonden, Ephes. cap. 2. versen 1, 5.
margenoot28
Namelick, alsoo datse die oock door den geloove hebben aengenomen, Ioan. 1.12.
margenoot29
D. een nieuw geestelick leven krijgen, welck genaemt wort d’eerste opstandinge, Apoc. 20.6. Siet van dit geestelick leven Rom. 6.4. Galat. 2.20.
margenoot30
Dat is, het Godtlick wesen, het welck in hemselven het leven is, ende een oorsake, ende een fonteyne des levens in allen. Siet Psalm 36.10.
margenoot31
Namelick, het selve Godtlick wesen door de eeuwige geboorte uyt den Vader, Psalm 2.7. Mich. 5.1.
margenoot32
Gr. oordeel te doen, Dat is, om alles te regeeren met macht van leven ende doot, ende voornamelick ten uytersten dage, Matth. 28.18. Rom. 14.9. Apoc. 1.18.
margenoot33
Dat is, om dat hy in eenigheyt sijns persoons de menschelicke nature aengenomen hebbende, van Godt tot een Middelaer ende Rechter is gestelt, ende ’t selve ampt oock als mensche sal uytrechten, Dan. 7.13. Actor. 10.42. ende 17.31. Ioan. 17.2.
margenoot34
Namelick, als of ick my al te groote dingen soude toeschrijven. Want ick sal noch grooter dingen doen, namelick, alle doode opwecken, gelijck volght.
margenoot35
Dat is, sal komen.
margenootq
1.Thess. 4.16.
margenoot36
Van dese stemme siet 1.Corinth. 15.52. 1.Thessal. 4.16.
margenootr
Dan. 12.2. Matth. 25.34, 46.
margenoot37
Siet hier van Matth. 25.46.
margenoot38
Gr. des oordeels.
margenoot39
D. sonder de macht ende wille des Vaders, die ick met hem gemeyn hebbe, gelijck oock het geheele Godtlick wesen.
margenoot40
Namelick, van den Vader, dat is, soo my de Vader voorgaet ende beveelt.
margenoots
Ioan. 6.38.
margenoott
Ioan. 8.14.
margenoot41
Namel. alleen.
margenoot42
D. ghy soudt daer aen konnen twijfelen. Want andersins is Christi getuygenisse in sich selven altijt waerachtigh ende aennemelick. Siet Ioan. 8. vers 14.
margenootv
Iesa. 42.1. Matth. 3.17. ende 17.5.
margenoot43
Namel. mijn Vader. Siet vers 37.
margenootx
Ioan 1.15, 19, 27.
margenoot44
Namelick, van my.
margenoot45
Namelick, als of ick het voor my van nooden hadde.
margenoot46
Namel. soo ghy Ioannis getuygenisse gelooft.
margenoot47
Ofte, schijnende, Namel. met leere ende leven.
margenoot48
Gr. ure, Dat is, eenen korten tijt.
margenoot49
D. sijne leere met vreughde willen aennemen.
margenooty
1.Ioan. 5.9.
margenootz
Ioan. 10.25.
margenoot50
Dat is, wonderwercken, gelijck Ioan. 10.37.
margenoota
Matth. 3.17. ende 17.5. Marc. 1.11. ende 9.7. Luce 3.22. ende 9.35. Ioan. 1.33. ende 6.27. ende 8.18. 2.Petr. 1.17.
margenoot51
Namel. als ick van Ioanne gedoopt wiert. siet Matth. 3. vers 17.
margenoot52
D. al is het dat ghy daer van seer roemt, dat uwe vaders Godts stemme gehoort, ende hem in eenige openbaringen gesien hebben, nochtans toont ghy met der daet, dat ghy hem noch gehoort nocht gesien en hebbet, dat is, dat ghy geen ware kennisse van hem ende sijn woort en hebt, overmits ghy in my, sijnen Sone, niet en gelooft.
margenootb
Deut. 4.12. Exod. 33.20. 1.Tim. 6.16. 1.Ioan. 4.12.
margenoot53
Ofte, ghy ondersoeckt.
margenoote[c]
Iesa. 34.16. Luce 16.29. Actor. 17.11.
margenoot54
D. dat de wegh om het eeuwige leven te verkrijgen, in deselve geleert ende aengewesen wort, welcke een goede meeninge was.
margenootd
Deut. 18.18. Luce 24.27. Ioan. 1.46.
margenoot55
Dat is, in my niet gelooven.
margenoot56
Gr. heerlickheyt, Dat is, ick segge dit niet uyt eergierighyt, maer tot de eere mijns Vaders, ende tot uwe saligheyt.
margenoot57
Dat is, van den Vader gestelt ende gesonden.
margenoot58
Namelick, valsche leeraer, ofte valsche Christus. Siet Matth. 24. versen 5, 24. Actor. 5.36.
margenoot59
Dat is, van selfs hem opwerpende, sonder van Godt gesonden te zijn.
margenoote
Ioan. 12.43.
margenoot60
Dat is, soeckt.
margenoot61
Of, van den eenigen Godt, Namelick, dat ghy door het ware geloove sijne kinderen ende erfgenamen meught worden, Ioan. 1.12.
margenoot62
Ofte, beschuldigen, Dat is, dat ick u sal behoeven te beschuldigen.
margenoot63
Ofte, daer is een die u verklaeght, namelick Moses, Dat is, de schriften Mosis, Luce 16. vers 29.
margenoot64
Dat is, in welcke schriften ghy vertrouwt het eeuwige leven te vinden. Siet vers 39.
margenootf
Genes. 3.15. ende 22.18. ende 26.4. ende 28.14. Deut. 18.18.
margenoot65
Namelick, die ghy soo hooge achtet.
margenoot66
Namelick, die ghy soo weynigh achtet.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken