Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

1 Christus verkeert in Galilea. 2 Sijne broeders vermanen hem na Ierusalem op het feest der Loofhutten te trecken. 6 ’t welck hy voor dien tijt weygert. 10 maer volght na eenige dagen heymelick. 14 Leert in den tempel, ende verantwoort sijne leere, als oock sijn wonderwerck op den Sabbath gedaen. 25 Verscheyden gevoelen des volcks van hem. 28 Gaet voort in ’t leeren. 30 daer over sommige hem soecken te vangen, ende en konnen niet. 32 De Pharizeen ende Overpriesters senden hare dienaers om hem te vangen. 33 Hy dreyght de ongeloovige Ioden, datse hem daer na niet en sullen vinden. 37 ende hy noodight tot hem alle dorstige, ende belooft den Heyligen Geest, dien, die in hem gelooven. 40 waer uyt verdeeltheyt onder het volck ontstaet. 45 De dienaers komen weder, sonder Christum gevangen te brengen, ende roemen sijne leere. 47 ’t welck de Pharizeen qualick nemen, sprekende smadelick van Christo ende van het volck. 50 Nicodemus wederspreeckt haer doen, waer door sy twistigh worden onder malkanderen, ende scheyden.

1

ENde na desen Ga naar margenoot1 wandelde Iesus in Galilea, want hy en wilde in Iudea niet wandelen, om dat Ga naar margenoot2 de Ioden hem sochten te dooden.

2

Ende Ga naar margenoot3 het feest der Ioden, [namelick] de Ga naar margenoota [Loof-] hutten-settinge, was na by.

3

Soo seyden dan sijne Ga naar margenoot4 broeders tot hem, Vertreckt van hier, ende gaet henen in Iudeam, op dat oock Ga naar margenoot5 uwe discipelen uwe wercken mogen aenschouwen, die ghy doet.

4

Want niemant en doet Ga naar margenoot6 yet in ’t verborgen, ende soeckt selve Ga naar margenoot7 dat men opentlick van hem spreke. Indien ghy dese dingen Ga naar margenoot8 doet, soo openbaert u selven Ga naar margenoot9 aen de werelt.

5

Want oock Ga naar margenoot10 sijne Ga naar margenootb broeders en geloofden niet in hem.

6

Iesus dan seyde tot haer, Ga naar margenoot11 Mijnen tijt en is noch niet hier: maer uwen tijt is Ga naar margenoot12 altijt bereyt.

7

Ga naar margenoot13 Ga naar margenootc De werelt en Ga naar margenoot14 kan u-lieden niet haten, maer my haet sy, om dat ick van deselve getuyge, dat hare wercken Ga naar margenootd boos zijn.

8

Gaet ghylieden op tot dit feest: ick en ga noch niet op tot dit feest, Ga naar margenoote want Ga naar margenoot15 mijnen tijt en is noch niet Ga naar margenoot16 vervult.

9

Ende als hy dese dingen tot haer geseght hadde, Ga naar margenoot17 bleef hy in Galilea. [kolom]

10

Maer als sijne broeders opgegaen waren, doe gingh hy oock selve op tot het feest, niet Ga naar margenoot18 opentlick, maer Ga naar margenoot19 als in ’t verborgen.

11

Ga naar margenoot20 De Ioden dan sochten hem in het feest, ende seyden, Ga naar margenootf Waer is hy?

12

Ga naar margenootg Ende daer was Ga naar margenoot21 veel gemurmels van hem onder de scharen. Sommige seyden, Ga naar margenooth Hy is goet: ende andere seyden, Neen: maer hy verleyt de schare.

13

Nochtans en sprack niemant Ga naar margenoot22 vrymoedelick van hem, Ga naar margenooti om de vreese Ga naar margenoot23 der Ioden.

14

Doch als het nu Ga naar margenoot24 in het midden van het feest was, soo gingh Iesus op in den tempel, ende leerde.

15

Ende de Ioden verwonderden haer, seggende, Hoe weet dese Ga naar margenoot25 de Schriften, daer hyse Ga naar margenoot26 niet geleert en heeft?

16

Iesus antwoordde haer, ende seyde, Ga naar margenootk Mijn leere en is Ga naar margenoot27 mijne niet, maer des genen die my gesonden heeft.

17

Soo yemant Ga naar margenoot28 wil des selfs wille doen, die sal van dese leere bekennen, of sy uyt Gode is, dan [of] ick van my selven spreke.

18

Ga naar margenoot29 Die van hemselven spreeckt, soeckt sijn eygen eere, maer die de eere soeckt des genen die hem gesonden heeft, die is waerachtigh, ende geen Ga naar margenoot30 ongerechtigheyt en is in hem.

19

Ga naar margenootl En heeft Moses u niet de wet gegeven, ende niemant van u en doet de wet? Ga naar margenoot31 Ga naar margenootm Wat soeckt ghy my te dooden?

20

Ga naar margenoot32 De schare antwoordde ende seyde, Ga naar margenoot33 Ga naar margenootn Ghy hebt den duyvel, Ga naar margenoot34 wie soeckt u te dooden?

21

Iesus Ga naar margenoot35 antwoordde ende seyde tot haer, Ga naar margenoot36 Een werck hebbe ick gedaen, ende ghy Ga naar margenoot37 verwondert u alle.

22

Ga naar margenoot38 Daerom Moses heeft u-lieden Ga naar margenoot39 Ga naar margenooto de besnijdenisse gegeven (niet datse Ga naar margenoot40 uyt Mose is, maer Ga naar margenoot41 Ga naar margenootp uyt den vaderen) ende ghy besnijdt een mensche Ga naar margenoot42 op den Sabbath.

23

Indien een mensche de besnijdenisse ontfanght op den Sabbath, op dat Ga naar margenoot43 de wet Mosis niet Ga naar margenoot44 gebroken en worde, zijt ghy toornigh op my, dat ick eenen Ga naar margenoot45 geheelen mensche gesont gemaeckt hebbe op den Sabbath?

24

Ga naar margenootq En oordeelt niet Ga naar margenoot46 na het aensien, maer oordeelt een rechtveerdigh oordeel.

25

Sommige dan uyt Ga naar margenoot47 die van Ierusalem seyden, En is dese niet dien sy soecken te dooden?

26

Ende siet, hy spreeckt vrymoedelick, ende Ga naar margenoot48 sy en seggen hem niet. Souden nu wel de Overste waerlick Ga naar margenoot49 weten, dat dese waerlick is de Christus?

27

Ga naar margenootr Doch desen weten wy Ga naar margenoot50 van waer hy is: maer de Christus wanneer hy komen sal, soo en sal Ga naar margenoot51 niemant weten van waer hy is.

[Folio 47r]
[fol. 47r]

28

Iesus dan Ga naar margenoot52 riep in den tempel, leerende ende seggende, Ende ghy Ga naar margenoot53 kent my, ende ghy weet van waer ick ben: Ga naar margenoot54 ende ick en ben Ga naar margenoots van my selven niet gekomen, Ga naar margenoott maer hy is Ga naar margenoot55 waerachtigh die my gesonden heeft, welcken ghylieden Ga naar margenoot56 niet en kent.

29

Maer Ga naar margenootv ick kenne hem, want ick ben Ga naar margenoot57 van hem, ende hy heeft my gesonden.

30

Ga naar margenootx Sy sochten hem dan te grijpen: maer Ga naar margenoot58 niemant en sloegh de hant aen hem, want Ga naar margenoot59 sijne Ga naar margenooty ure en was noch niet gekomen.

31

Ga naar margenootz Ende vele uyt de schare geloofden in hem, ende seyden, Wanneer de Christus sal gekomen zijn, sal hy oock meer teeckenen doen dan die, welcke dese gedaen heeft?

32

De Pharizeen hoorden dat de schare dit van hem Ga naar margenoot60 murmelde: ende de Pharizeen ende de Overpriesters sonden dienaren, op dat sy hem grijpen souden.

33

Iesus dan seyde tot haer, Ga naar margenoota Noch eenen Ga naar margenoot61 kleynen tijt ben ick by u, ende ick ga henen tot den genen die my gesonden heeft.

34

Ga naar margenootb Ghy sult my Ga naar margenoot62 soecken, ende ghy en sult [my] niet vinden: ende daer ick Ga naar margenoot63 ben, en kondt ghy niet komen.

35

De Ioden dan seyden Ga naar margenoot64 tot malkanderen, Waer sal dese henen gaen dat wy hem niet en sullen vinden? Sal hy Ga naar margenoot65 tot de verstroyde Griecken gaen, ende de Griecken leeren?

36

Wat is dit voor een reden, die hy geseght heeft, Ghy sult my soecken, ende en sult [my] niet vinden: ende daer ick ben en kondt ghy niet komen?

37

Ende op den Ga naar margenoot66 Ga naar margenootc laetsten dagh, [zijnde] den grooten [dagh] des feests, stont Iesus ende riep, seggende, Ga naar margenoot67 Ga naar margenootd Soo yemant Ga naar margenoot68 dorstet, die kome tot my ende drincke.

38

Die in my gelooft, Ga naar margenoot69 gelijckerwijs Ga naar margenoote de Schrift seght, Ga naar margenoot70 stroomen des levenden waters sullen uyt sijnen buyck vloeijen.

39

(Ende dit seyde hy Ga naar margenootf van den Geest, den welcken ontfangen souden die in hem gelooven. Want de Heylige Geest Ga naar margenoot71 en was noch niet, overmits Iesus noch niet verheerlickt en was.)

40

Vele dan uyt de schare dese reden hoorende seyden, Ga naar margenootg Dese is waerlick Ga naar margenoot72 de Propheet.

41

Andere seyden, Ga naar margenooth Dese is Ga naar margenoot73 de Christus. Ga naar margenoot74 Ende anderen seyden, Ga naar margenooti Sal dan de Christus uyt Galilea komen?

42

En seght de Schrift niet, dat de Christus komen sal Ga naar margenootk uyt den zade Davids, ende van het vleck Ga naar margenootl Bethlehem, daer David Ga naar margenoot75 was?

43

Daer wiert dan Ga naar margenoot76 tweedracht onder de schare, om sijnent wille.

44

Ende Ga naar margenoot77 sommige van haer wilden hem grijpen: maer Ga naar margenoot78 niemant en sloegh de handen aen hem.

45

De dienaers dan quamen tot de Overpriesters ende Pharizeen: ende die seyden tot haer, Waerom en hebt ghy hem niet gebracht?

46

De dienaers antwoordden, Noyt en heeft een mensche Ga naar margenoot79 alsoo gesproken, gelijck dese mensche. [kolom]

47

De Phariseen dan antwoordden haer, Zijt oock ghylieden verleyt?

48

Ga naar margenootm Heeft yemant uyt Ga naar margenoot80 de Overste in hem gelooft, ofte uyt de Pharizeen?

49

Maer dese schare, Ga naar margenoot81 die de wet niet en weet, Ga naar margenoot82 is vervloeckt.

50

Nicodemus seyde tot haer, Ga naar margenoot83 welcke Ga naar margenootn des nachts tot hem Ga naar margenoot84 gekomen was, zijnde een uyt haer,

51

Ga naar margenoot85 Ga naar margenooto Oordeelt oock onse wet den mensche, ’t en zy datse eerst van hem gehoort heeft, ende verstaet wat hy Ga naar margenoot68[86] doet?

52

Sy antwoordden ende seyden tot hem, Zijt ghy oock Ga naar margenoot87 uyt Galilea? Ondersoeckt ende siet, dat uyt Ga naar margenoot88 Galilea geen Propheet opgestaen en is.

53

Ende een yegelick gingh henen na sijn huys.

margenoot1
Dat is, verkeerde, van d’eene plaetse van Galileen na de ander reysende. Wat hy nu aldaer gedaen heeft wort beschreven van Matt. Capp. 15. 16. 17. 18. ende van Marc. Capp. 7. 8. 9.
margenoot2
Namelick, te Ierusalem, om dat hy op den Sabbath den acht en dertigh jarigen siecken genesen hadde, Ioan. 5. vers 16.
margenoot3
Dit was het derde groot jaerfeest der Ioden, het welck sy houden moesten op den vijftienden dagh des sevenden maents, welcke met onsen September ten deele over een komt: in het welcke sy hutten maeckten van tacken van groene boomen, daer in sy haer seven dagen onthielden, tot gedachtenisse dat hare vaders veertigh jaren langh in de woestijne in hutten gewoont hadden. Siet van dit feest Lev. 23.34, 40. Nehem. 8.15, 16.
margenoota
Levit. 23.34.
margenoot4
D. bloetverwanten. siet Matth. 13. vers 55.
margenoot5
Namelick, die ghy in Iudea hebt.
margenoot6
Namelick, bysonders ofte groots.
margenoot7
Gr. in vrymoedigheyt van spreken te zijn, Dat is, vermaert ende bekent te zijn.
margenoot8
Dat is, waerlick doen kondt, namelick, om daer mede te betoonen dat ghy de Messias zijt.
margenoot9
D. aen die groote menighte der menschen, die uyt alle deelen der werelt op het feest te samen komen sullen.
margenoot10
Namelick, sommige der selve: want eenige als Ioannes, Iacobus, ende andere, in hem geloofden, Actor. 1.14.
margenootb
Marc. 3.21.
margenoot11
D. mijne gelegentheyt om tot het feest op te gaen.
margenoot12
Namelick, overmits men u niet en soeckt te dooden, gelijck my.
margenoot13
D. de wereltsche menschen.
margenootc
Ioan 14.17. ende 15.18.
margenoot14
Namel. om dat ghy oock van de werelt zijt, ende de werelt het hare lief heeft, Ioan. 15.19.
margenootd
Ioan. 3.19.
margenoote
Ioan. 8.20.
margenoot15
Namelick, om te gaen op ’t feest sonder perijckel.
margenoot16
Dat is, gekomen.
margenoot17
Namelick, noch eenige dagen: als blijckt uyt het volgende vers.
margenoot18
Namel. gelijck hy plagh te doen, vergeselschapt met sijne discipelen ende andere, die na het feest optrocken.
margenoot19
Namelick, om te vermijden de lagen der Overste der Ioden.
margenoot20
Namelick, die te voren hem op de feestdagen gehoort, ende sijne mirakelen gesien hadden.
margenootf
Ioan. 11.56.
margenootg
Ioan. 9.16. ende 10.19.
margenoot21
D. veel geseghs ende disputeerens.
margenooth
Matth. 21.46. Luce 7.16. Ioan. 6.14. ende 7.40.
margenoot22
Namelick, tot sijner eere ende verdedinge.
margenooti
Ioan. 9.22. ende 12.42. ende 19.38.
margenoot23
D. der Overste der Ioden, die besloten hadden uyt de Synagoge te werpen die hem souden belijden, Ioan. c. 9. vers 22.
margenoot24
Namelick, ontrent den vierden dagh, alsoo het feest der Loofhutten seven dagen duerde, van den vijftienden der sevender maent tot den twee ende twintighsten. Siet Levit. 23.34.
margenoot25
Ofte, letteren, Marc. 6.2.
margenoot26
Namelick, in de scholen, gelijck Paulus wort geseght te Ierusalem geleert te hebben aen de voeten Gamaliëls, Act. cap. 22. vers 3.
margenootk
Ioan. 3.11. ende 8.28. ende 12.49. ende 14.10, 24.
margenoot27
D. en is niet een leere, die mijne alleen soude zijn.
margenoot28
D. soo yemant door Godts genade soo verre gebracht is, dat hy afleggende alle voor-oordeel ende hardtneckigheyt, de waerheyt der leere ondersoeckt, gelijck Godt bevolen heeft, ende hem daer na wil schicken, Psalm 25.14. Daer mede geeft hy te kennen dat sy soodanige noch niet en waren.
margenoot29
D. die een leere voorstelt van hemselven verdicht, ende niet gegront in Godes woort.
margenoot30
D. valsheyt of bedrogh.
margenootl
Exod. 20.1. ende 24.3. Actor. 7.53.
margenoot31
Namelick, als of ick een overtreder der wet ware, om dat ick op den Sabbath dien mensche genesen hebbe.
margenootm
Matth. 12.14. Marc. 3.6. Ioan. 5.18. ende 10.39. ende 11.53.
margenoot32
Nam. die van buyten gekomen was, ende die daer van niet en wist, ende over sulcks meende dat Christus haer dat te onrechte aenseyde.
margenoot33
D. ghy raest als een beseten, of uytsinnigh mensche, ende ghy lastert ons.
margenootn
Ioan. 8.48, 52. ende 10.20.
margenoot34
Namelick, van ons.
margenoot35
Christus antwoort niet op de scheldwoorden, maer gaet voort om te bewijsen hy de wet niet en hadde overtreden, door ’t genesen op den Sabbath.
margenoot36
D. dit een werck alleen, namelick, dat ick dien mensche op den Sabbath genesen hebbe, Ioan. 5.16.
margenoot37
Namelick, met verstooringe ende aenstoot, vers 23.
margenoot38
Het woort daerom voegen sommige by ’t voorgaende vers.
margenoot39
D. ’t bevel om te besnijden op den achtsten dagh, Levit. 12.3.
margenooto
Levit. 12.3.
margenoot40
D. dat Moses deselve eerst ingestelt heeft.
margenoot41
D. maer is aen den Patriarch Abraham ende sijne nakomelingen, die voor Moses geweest zijn, uyt Godts bevel gedient geweest, Genes. 17.10.
margenootp
Genes. 17.10.
margenoot42
Namel. wanneer den achtsten dagh na de geboorte des kints op den Sabbath valt.
margenoot43
N. van de besnijdenisse ten achtsten dage, Levit. 12.3.
margenoot44
Gr. ontbonden, ofte los gemaeckt.
margenoot45
D. die aen sijn geheel lichaem, of aen alle sijne leden kranck was.
margenootq
Deut. 1.16, 17. Proverb. 24.23. Iacob. 2.1.
margenoot46
D. als aensienders der persoonen: dewijle ghy in de uwe niet en bestraft, dat sy op den Sabbath besnijden, soo behoort ghy oock my niet te bestraffen om dat ick op den Sabbath genese.
margenoot47
Dat is, de Ioden die te Ierusalem woonden, ende van ’t voornemen der Overste wisten.
margenoot48
D. sy laten hem leeren sonder verhinderinge.
margenoot49
Namel. beter onderrecht zijnde als te voren. Ofte, in haer gemoedt daer van overtuyght zijn, hoewel sy het niet en willen bekennen.
margenootr
Matth. 13.55. Marc. 6.3. Luce 4.22.
margenoot50
Namelick, van Nazareth, gelijck sy meenden.
margenoot51
Hier in dwalense, uyt misverstant van eenige plaetsen der Schrifture, als Iesa. 53.8. Mich. 5.1. ende andere, die spreken van sijne eeuwige geboorte, als Sone Godts, welcke sy op sijne lichamelicke geboorte verkeerdelick duydden.
margenoot52
D. sprack met vrymoedigheyt ende luyder stemme, om te beter van allen gehoort te worden.
margenoot53
Namelick, soo ghy seght.
margenoot54
D. nochtans.
margenoots
Ioan. 5.43. ende 8.42.
margenoott
Ioan. 8.26. Rom. 3.4.
margenoot55
Namel. in sijn getuygenisse van my, Matth. 3.17.
margenoot56
Namelick, gelijck het behoort.
margenootv
Ioan. 10.15.
margenoot57
Namelick, geboren van eeuwigheyt, Psalm 2.7.
margenootx
Marc. 11.18. Luce 19.47. ende 20.19. Ioan. 7.19. ende 8.37.
margenoot58
Namelick, verhindert zijnde door Godts voorsienigheyt.
margenoot59
Namel. om te lijden, Ioan. 8.20.
margenooty
Ioan. 8.20.
margenootz
Ioan. 8.30.
margenoot60
Alsoo sy ’t opentlick niet en derfden seggen, uyt vreese der Ioden, vers 13.
margenoota
Ioan. 16.16.
margenoot61
Namel. tot het navolgende Paesschen, ’t welck was noch ontrent ses maenden.
margenootb
Ioan. 8.21. ende 13.33.
margenoot62
Dat is, ghy sult noch begeeren my tegenwoordigh te hebben. Siet Ioan. 8. vers 21.
margenoot63
D. als dan zijn sal, ofte daer ick henen ga.
margenoot64
Ofte, by haer selven.
margenoot65
Gr. tot de verstroyinge der Griecken, Dat is, ofte tot de Heydenen, die tegen gestelt zijnde tegen de Ioden, Griecken genaemt worden, Rom. 1. vers 16. ende cap. 2. vers 9. of tot de Ioden, ende Iodengenooten, die onder de Griecken verstroyt waren, Ioan. c. 12. vers 20. Iacob. 1.1. 1.Petr. cap. 1. vers 1.
margenoot66
Dat is, den achtsten dagh, die soo wel als den eersten moest geviert worden met t’samenkomsten ende offeranden. siet Lev. 23. vers 36.
margenootc
Levit. 23.36.
margenoot67
Alsoo de Ioden haer voornemelick op dit feest, alle de vruchten nu ingesamelt zijnde, vrolick maeckten met eten ende drincken, soo schijnt dat Christus daer uyt gelegentheyt neemt, om haer van den rechten geestelicken dranck te onderwijsen, ende daer toe te nooden.
margenootd
Iesa. 55.1. Ioan. 6.35. Apoc. 22.17.
margenoot68
D. uyt het gevoelen van sijne elende verlanght daer van verlost te worden. siet Iesa. 44.3. ende cap. 55. vers 1. Ioan. 4.14.
margenoot69
Dese woorden voegen sommige by de naestvoorgaende, in desen sin, gelijck de Schrift seght, dat is, gebiedt: Andere by de volgende, alsoo dat Christus hier soude hebben gesien op eenige plaetsen der Heyliger Schrifture, als Iesa. 44.3. ende 49.10. ende 58.11. ofte dergelijcke.
margenoote
Iesa. 12.3.
margenoot70
Ofte, rivieren, D. in grooten overvloet, ende volheyt. Siet Iesa. cap. 44. vers 3. Ioël 2.28. ende 3.18. Ioan. 4.14.
margenootf
Iesa. 44.3. Ioël 2.28. Actor. 2.17.
margenoot71
Namel. gegeven ofte gesonden in sulcken overvloet, gelijck na Christi opstandinge ende hemelvaert geschiet is, Actor. 2.4, 33.
margenootg
Matth. 21.46. Luce 7.16. Ioan. 6.14.
margenoot72
Namelick, van dewelcke geschreven staet Deut. 18.15.
margenooth
Ioan. 4.42.
margenoot73
D. de Messias, dien sy meenden een ander te sullen zijn als desen Propheet. Siet Ioan. 1.25. ende 6.14.
margenoot74
Namelick, die meenden dat hy te Nazareth geboren was.
margenooti
Ioan. 1.47.
margenootk
Psalm 132.11.
margenootl
Mich. 5.1. Matth. 2.6.
margenoot75
Namelick, geboren ende opgevoedt.
margenoot76
Gr. Schisma, Dat is, scheuringe ofte verdeeltheyt.
margenoot77
Namelick, uytgesonden van de Overpriesters.
margenoot78
Namelick, van Godt verhindert zijnde, om dat sijne ure noch niet gekomen en was.
margenoot79
Dat is, met sulcken aensien ende aengenaemheyt. Siet Matth. 7.28, 29. ende Luce 4.22.
margenootm
Iesa. 33.18. Ioan. 12.42. 1.Cor. 1.20. ende 2.8.
margenoot80
Namel. die sulcke treffelicke ende geleerde lieden zijn.
margenoot81
D. die in de heylige Schrifture niet en is geoeffent.
margenoot82
Gr. zijn vervloeckt, Namelick, om datse hem aenhangen.
margenoot83
Siet hier van Ioan. 3.1, 2, etc.
margenootn
Ioan. 3.2. ende 19.39.
margenoot84
Ofte, quam.
margenoot85
D. wort ons oock in de wet toegelaten yemant te veroordeelen, ’t en zy dat hy eerst gehoort werde in sijne verantwoordinge. Dit was oock selfs by de Heydenen een wet der nature. Siet Actor. 25.16.
margenooto
Exod. cap. 23. vers 1. Levit. 19.15. Deut. 1.17. ende 17.8. ende 19.15.
margenoot68[86]
Dat is, wat hy gedaen ofte misdaen heeft.
margenoot87
Namelick, ofte afkomstigh, ofte een van sijne discipelen, die meest Galileers waren.
margenoot88
Iesaias hadde nochtans gepropheteert, dat de Messias in Galilea soude beginnen te prediken. Siet Iesa. 8.23. ende 9.1. ende Matth. 4.15.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken