Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xj. Capittel.

1 Lazarus is kranck tot Bethanien. 3 waerom de susters aen Christum senden. 7 die na Iudea gaet. 11 Lazarus sterft ondertusschen. 17 Ende Christus gaet na Bethanien om hem op te wecken. 20 alwaer hem Martha ontmoet, met welcke hy spreeckt van de opstandinge haers broeders, ende aller geloovigen. 28 ende daer na oock Maria. 35 Christus weent ende komt aen ’t graf. 39 vindt hem vier dagen begraven. 41 Bidt sijnen Vader, ende weckt hem op. 45 waer over vele in hem gelooven. 46 ende andere boodtschappen het den Overpriesters. 47 welcke daer over haren Raedt vergaderen. 50 waer Cajaphas onwetende propheteert van de vrucht des doots Christi. 53 ende besloten wort, dat men hem sal dooden. 54 maer ontwijckt na de stadt Ephraim. 55 Wort op het feest van Pascha gesocht. 57 ende de Overpriesters geven een gebodt uyt, dat men hem sal aenbrengen.

1

ENde daer was een seker [man] kranck [genaemt] Lazarus, van Bethanien, uyt het vleck Ga naar margenoot1 Marie ende haers susters Marthe.

2

Ga naar margenoota (Maria nu was de gene die den Heere Ga naar margenoot2 gesalft heeft met salve, ende sijne voeten afgedrooght heeft met haren hayre: welcker broeder Lazarus kranck was.)

3

Sijne susters dan Ga naar margenoot3 sonden tot hem, seggende, Heere, siet, dien ghy lief hebt, is kranck.

4

Ende Iesus [dat] hoorende seyde, Dese kranckheyt en is niet Ga naar margenoot4 tot der doot, Ga naar margenootb maer Ga naar margenoot5 ter heerlickheyt Godts: op dat de Sone Godts door Ga naar margenoot6 deselve Ga naar margenoot7 verheerlickt worde.

5

Iesus nu hadde Martham, ende hare suster, ende Lazarum lief.

6

Als hy dan gehoort hadde dat hy kranck was, doe bleef hy [noch] twee dagen in de plaetse daer hy was.

7

Daer na seyde hy voorder tot de discipelen, Laet ons wederom Ga naar margenoot8 na Iudeam gaen.

8

De discipelen seyden tot hem, Rabbi, Ga naar margenootc de Ioden hebben u Ga naar margenoot9 nu [onlanghs] gesocht te steenigen, ende gaet ghy wederom Ga naar margenoot10 derwaerts?

9

Iesus antwoordde, Zijnder niet Ga naar margenoot11 twaelf uren Ga naar margenoot12 in den dagh? Indien yemant in den Ga naar margenoot13 dagh wandelt, soo en stoot hy hem niet: overmits hy het licht deser werelt siet:

10

Maer indien yemant in der nacht wandelt, soo stoot hy hem: overmits het licht Ga naar margenoot14 in hem niet en is.

11

Dit sprack hy: ende daer na seyde hy tot haer, Lazarus onse vrient Ga naar margenootd slaept: maer ick ga henen om hem uyt den slaep op te wecken.

12

Sijne discipelen dan seyden, Heere indien hy slaept, soo sal hy Ga naar margenoot15 gesont worden.

13

Doch Iesus hadde gesproken van sijne doot: maer sy meynden dat hy sprack van Ga naar margenoot16 de ruste des slaeps.

14

Doe seyde dan Iesus tot haer vry uyt, Lazarus is gestorven:

15

Ende ick ben blijde om uwent wille, dat ick daer niet geweest en ben, op dat ghy Ga naar margenoot17 gelooven meught: doch laet ons tot hem gaen.

16

Thomas dan, genaemt Ga naar margenoot18 Didymus, seyde tot [sijne] medediscipelen, Laet ons oock gaen, op dat wy met Ga naar margenoot19 hem sterven.

17

Iesus dan gekomen zijnde vondt dat hy nu vier dagen Ga naar margenoot20 in het graf geweest was.

18

(Bethania nu was na by Ierusalem, ontrent vijftien Ga naar margenoot21 stadien van [daer])

[Folio 49v]
[fol. 49v]

19

Ende vele uyt den Ga naar margenoot22 Ioden waren gekomen Ga naar margenoot23 tot Martham ende Mariam, op dat Ga naar margenoot24 sy haer vertroosten souden over haren broeder.

20

Martha dan, als sy hoorde dat Iesus quam, gingh hem te gemoete: doch Maria Ga naar margenoot25 bleef in huys sitten.

21

Soo seyde Martha dan tot Iesum, Heere waert ghy hier geweest, soo en ware mijn broeder Ga naar margenoot26 niet gestorven:

22

Maer oock nu weet ick, dat Ga naar margenoot27 alles wat ghy van Godt begeeren sult, Godt u het geven sal.

23

Iesus seyde tot haer, Uw’ broeder sal weder opstaen.

24

Martha seyde tot hem, Ick weet dat hy opstaen sal Ga naar margenoot28 in de Ga naar margenoote opstandinge ten Ga naar margenoot29 laetsten dage.

25

Iesus seyde tot haer, Ga naar margenoot30 Ga naar margenootf Ick ben de opstandinge ende het leven: Ga naar margenootg die in my gelooft sal Ga naar margenoot31 leven, al waer hy oock Ga naar margenoot32 gestorven:

26

Ga naar margenooth Ende een yegelick die leeft, ende in my gelooft, sal Ga naar margenoot33 niet sterven inder eeuwigheyt. Gelooft ghy dat?

27

Sy seyde tot hem, Ia Heere: Ga naar margenooti ick hebbe gelooft, dat ghy zijt de Christus de Sone Godts, die in de werelt komen soude.

28

Ende dit geseght hebbende gingh sy henen, ende riep Mariam hare suster heymelick, seggende, De Meester is daer, ende hy roept u.

29

Dese als sy [dat] hoorde, stont haestelick op, ende gingh tot hem.

30

(Iesus nu en was noch in Ga naar margenoot34 ’t vleck niet gekomen: maer was in de plaetse, daer hem Martha te gemoet gekomen was)

31

De Ioden dan die met haer in het huys waren, ende haer vertroosteden, siende Mariam dat sy haestelick opstont, ende uytgingh, volghden haer, seggende, Sy gaet na Ga naar margenoot35 het graf, op dat sy aldaer weene.

32

Maria dan, als sy quam daer Iesus was, ende hem sagh, viel aen sijne voeten, seggende tot hem, Heere, indien ghy hier geweest waert, soo en ware mijn broeder niet gestorven.

33

Iesus dan als hy haer sagh weenen, ende de Ioden die met haer quamen, [oock] weenen, wert hy Ga naar margenoot36 seer beweeght in den geest, ende Ga naar margenoot37 ontroerde hemselven.

34

Ende seyde, Waer hebt ghy hem geleght? Sy seyden tot hem, Heere, komt ende siet het.

35

Ga naar margenootk Iesus Ga naar margenoot38 weende.

36

De Ioden dan seyden, Siet, hoe lief hy hem hadde.

37

Ende sommige uyt haer seyden, En konde hy, Ga naar margenootl die de oogen des blinden geopent heeft, niet maken dat oock dese niet gestorven en ware?

38

Iesus dan wederom in hemselven seer beweeght zijnde, quam tot het graf: ende het was een speloncke, ende eenen steen was Ga naar margenoot39 daer op geleght.

39

Iesus seyde, Neemt den steen wech. Martha de suster des gestorvenen seyde tot hem, Heere, hy rieckt nu al, want hy heeft vier dagen Ga naar margenoot40 [aldaer gelegen.]

40

Iesus seyde tot haer, Hebbe ick u niet geseght, dat, soo ghy gelooft, ghy Ga naar margenoot41 de heerlickheyt Godts sien sult?

41

Sy namen dan den steen wech, daer de gestorvene Ga naar margenoot42 lagh. Ende Iesus hief de oogen opwaerts, ende Ga naar margenoot43 seyde, Vader, ick dancke u dat ghy my gehoort hebt.

42

Doch ick wist dat ghy my altijt hoort: Ga naar margenootm maer om der schare wille, die rontom staet, hebbe ick [dit] geseght, op dat sy souden gelooven, dat ghy my gesonden hebt, [kolom]

43

Ende als hy dit geseght hadde, riep hy met grooter stemme, Lazare komt uyt.

44

Ende de gestorvene quam uyt, gebonden aen handen ende voeten met Ga naar margenoot44 grafdoecken, ende sijn aengesicht was omwonden Ga naar margenootn met eenen sweetdoeck. Iesus seyde tot haer, Ontbindt hem, ende laet hem henen gaen.

45

Vele dan uyt de Ioden, die tot Mariam gekomen waren, ende aenschouwt hadden het gene Iesus gedaen hadde, geloofden in hem.

46

Maer sommige van haer gingen tot de Pharizeen, ende seyden tot haer het gene Iesus gedaen hadde.

47

Ga naar margenooto De Overpriesters dan ende de Pharizeen vergaderden Ga naar margenoot45 den Raet, ende seyden, Ga naar margenootp Wat sullen wy doen? want dese mensche doet vele teeckenen.

48

Indien wy hem alsoo Ga naar margenoot46 laten [geworden,] sy sullen alle in hem gelooven, ende de Romeynen sullen Ga naar margenoot47 komen, ende wech nemen beyde Ga naar margenoot48 onse plaetse ende volck.

49

Ende een uyt haer, [namelick] Cajaphas, die Ga naar margenoot49 des selven jaers Hoogepriester was, seyde tot haer, Ghy en verstaet niets:

50

Noch ghy en overleght niet, Ga naar margenootq dat het ons nut is, Ga naar margenoot50 dat een mensche sterve voor het volck, ende het geheele volck niet verloren en ga.

51

Ende dit seyde hy niet uyt hemselven: maer zijnde Hoogepriester des selven jaers propheteerde hy, dat Iesus sterven soude voor Ga naar margenoot51 het volck:

52

Ende niet alleen voor dat volck, maer op dat hy oock Ga naar margenoot52 de kinderen Godts, die verstroyt waren, Ga naar margenootr tot Ga naar margenoot53 een soude vergaderen.

53

Van dien dagh dan af Ga naar margenoot54 raetslaeghden sy te samen, dat sy hem dooden souden.

54

Iesus dan en wandelde niet meer vrijelick onder de Ioden: maer gingh Ga naar margenoot55 van daer na het lant by de woestijne, na de stadt genaemt Ga naar margenoot56 Ephraim: ende verkeerde aldaer met sijne discipelen.

55

Ende het Ga naar margenoot57 Pascha der Ioden was na by, ende vele uyt dat lant gingen op na Ierusalem voor het Pascha, op dat sy haer selven Ga naar margenoot58 reynighden.

56

Ga naar margenoots Sy sochten dan Iesum, ende seyden onder malkanderen, staende in den tempel, Wat dunckt u? [Dunckt u] dat Ga naar margenoot59 hy niet komen en sal tot het feest?

57

De Overpriesters nu ende de Pharizeen hadden een gebodt Ga naar margenoot60 gegeven, dat soo yemant wiste waer hy was, hy het soude te kennen geven, op dat sy hem mochten Ga naar margenoot61 vangen.

margenoot1
D. daer Maria ende Martha woonden, Luce 10.38. Ioan. 12.1. Van de gelegentheyt deses vlecks siet vers 18.
margenoota
Matth. 26.6. Marc. 14.3. Luce 7.37. Ioan. 12.3.
margenoot2
Siet hier van in het volgende Capittel, vers 3.
margenoot3
Namelick, na Bethabara over den Iordaen, daer hy toen was. Siet Ioan. 10.40.
margenoot4
Namelick, om daer in te blijven, Namel. tot den tijt der algemeyne opstandinge.
margenootb
Ioan. 9.3. ende 11.40.
margenoot5
Gr. voor de eere Godts.
margenoot6
Namel. kranckheyt, gelijck het Griecks woort klaerlick uytwijst.
margenoot7
Namel. als hy hem wederom van den dooden sal opwecken.
margenoot8
Namelick, daer hy uytgeweken was, om dat de Ioden hem wilden steenigen, Ioan. 10.40.
margenootc
Ioan. 8.59. ende 10.31.
margenoot9
Want het ontrent twee maenden geleden was.
margenoot10
Namelick, om u daer in perijckel te begeven.
margenoot11
Dit moet verstaen worden na de reeckeninge der Ioden, die de uren telden van den opgangh der sonne tot den nedergangh, ende deelden den dagh altijt af in twaelf uren. Siet oock Matth. 20.3.
margenoot12
Gr. des daeghs.
margenoot13
Christus vergelijckt hier sijn leven by den dagh ende sijn sterven by den nacht, gelijck oock Ioan. 9. vers 4. ende wil daer mede seggen, dat gelijck de dagh sekere uren heeft, namelick soo lange het licht der werelt, D. de sonne schijnt, dat oock alsoo sijn leven op aerden een seker perck ofte tijt heeft van sijnen Vader gestelt, voor welcke de menschen hem niet en sullen het leven konnen benemen, ofte verhinderen de wercken sijns beroeps uyt te voeren. Maer als die tijt sal overstreken zijn, datse als dan macht sullen krijgen om hem te dooden.
margenoot14
D. in sijne oogen niet en schijnt.
margenootd
Matth. 9.24. Marc. 5.39. Luce 8.52.
margenoot15
Gr. behouden worden, D. dat is een goet teecken dat hy van de sieckte sal genesen.
margenoot16
D. van den natuerlicken ende eygentlick genaemden slaep.
margenoot17
D. in uw’ geloove door sijne opweckinge gesterckt worden.
margenoot18
D. tweelingh, met welck Griecks woort het Hebreeusch woort Thomas uytgeleght wort, gelijck Cephas door het woort Petrus, Ioan. 1.43.
margenoot19
Namel. Christo onsen Meester, dewijle hy immers hem in perijckel wil begeven. Siet vers 8.
margenoot20
Gr. in ’t graf hadde, D. gelegen hadde.
margenoot21
Een stadie houdt hondert ende vijf en twintigh schreden, ende vijftien stadien maken wat meer als een half ure gaens. siet Luce 24.13.
margenoot22
Namel. die te Ierusalem ende daer ontrent, gelijck het voorgaende vers uytwijst, woonden.
margenoot23
Gr. tot de vrouwen ontrent Martham ende Mariam zijnde.
margenoot24
Namelick, de Ioden.
margenoot25
Gr. sat in ’t huys.
margenoot26
Dat is, ick vertrouwe dat ghy hem van sijne kranckheyt soudt genesen hebben.
margenoot27
Namelick, selfs oock dat mijn broeder weder levendigh worde.
margenoot28
D. in de algemeene opstandinge aller menschen.
margenoote
Dan. 12.2. Luce 14.14. Ioan. 5.29.
margenoot29
Namelick, deser werelt.
margenoot30
D. ick ben de autheur ende oorsake der opstandinge ende des levens.
margenootf
Ioan. 1.4. ende 5.24. ende 14.6.
margenootg
Ioan. 3.16, 36. ende 6.47. 1.Ioan. 5.10.
margenoot31
D. sal tot den eeuwigen leven weder opgeweckt worden.
margenoot32
Namel. na den lichame.
margenooth
Ioan. 6.51.
margenoot33
Namelick, den eeuwigen ende tweeden doot, Apoc. 20.6.
margenooti
Matth. 16.16. Marc. 8.29. Luce 9.20. Ioan. 6.69.
margenoot34
Namelick, van Bethanien.
margenoot35
Namelick, dat buyten ’t vleck was, na de gewoonte der Ioden.
margenoot36
Of, seer gestoort, in sijn gemoedt. siet oock vers 38.
margenoot37
Nam. door medelijden ende droefheyt, Hebr. 4.15.
margenootk
Luce 19.41.
margenoot38
Of, liet tranen.
margenootl
Ioan. 9.6.
margenoot39
Of, daer tegen.
margenoot40
Namel. in het graf, gelijck blijckt uyt het 17 vers. Gr. hy is vierdagigh.
margenoot41
Dat is, de wonderbaerlicke opweckinge uwes broeders, waer door de kracht Godts gesien, ende sijne eere verbreydt wort.
margenoot42
Gr. was liggende.
margenoot43
Christus bidt sijnen Vader, niet om dat hy als Sone Godts de macht niet en soude hebben om doode te verwecken, Ioan. 5.21. maer om dat hy als Middelaer hem in het gebruyck deser macht den wille des Vaders hadde onderworpen, Phil. 2.7, 8. Hebr. 10.7.
margenootm
Ioan. 12.30.
margenoot44
Of windelbanden, daer hy mede begraven was, na de gewoonte der Ioden, Ioan. 20.6, 7.
margenootn
Ioan. 20.7.
margenooto
Psalm 2.2. Matth. 26.3. Marc. 14.1. Luce 22.2. Actor. 4.27.
margenoot45
Gr. Synedrion, van welcke siet Matth. 5.22.
margenootp
Ioan. 12.19.
margenoot46
Gr. aflaten.
margenoot47
Namel. tegen ons als tegen rebelle.
margenoot48
De stadt ende tempel van Ieruzalem uytroeijen.
margenoot49
Het Hoogepriester-ampt wiert doen van de Romeynen vergeven voor sekeren tijt, somwijlen oock van jaer tot jaer, Luce 3. vers 2. Actor. 4. vers 6. tegen d’ordonnantie Godts. siet Numer. 35.28. Iosu. 20.6. Hebr. 7. vers 23.
margenootq
Ioan. 18.14.
margenoot50
Hy verstont dit wel van den wereltlicken stant des Ioodschen volcks, maer Godt heeft sijne tonge alsoo gestiert, dat hy onwetende gepropheteert heeft van de vrucht des doots Christi, tot versoeninge ende behoudinge der uytverkorene kinderen Godts.
margenoot51
Namelick, der Ioden.
margenoot52
D. de uytverkorene uyt alle volcken door de gantsche werelt, Apoc. 5.9.
margenootr
Eph. 2.14, 15, 16.
margenoot53
Nam. lichaem, kudde, ofte gemeynte, gelijck Ioan. 10. vers 16. Ephes. 2.14.
margenoot54
D. besloten in haren raet.
margenoot55
Nam. van Ierusalem, ende daer ontrent.
margenoot56
And. Ephrem, welcke sommige meenen te wesen de stadt Ephraim ofte Ephron, daer van men leest 2.Chron. cap. 13. vers 19.
margenoot57
Dit was het laetste Pascha, dat Christus gehouden heeft, in ’t welck hy gekruycight is.
margenoot58
Namelick, volgens ’t bevel Godts, Numer. 9.6. ende 2.Chron. 30.15.
margenoots
Ioan. 7.11.
margenoot59
Namel. Iesus.
margenoot60
D. laten afkondigen.
margenoot61
Gr. grijpen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken