Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het x. Capittel.

1 Door de gelijckenisse van de eygenschappen eens getrouwen herders, bewijst Christus dat hy de ware Herder is van sijne schapen. 7 als oock de ware deure des schaepsstals. 12 ende geen huerlingh. 14 alsoo hy sijn leven gewillighlick stelt voor sijne schapen. 19 waer over de Ioden onder malkanderen twisten. 22 Christus zijnde te Ierusalem, op het feest van de vernieuwinge des tempels, wort van de Ioden omringht ende gevraeght, of hy de Christus is. 25 ’t welck hy betuyght, ende bewijst uyt sijne wercken. 26 Seght dat sy in hem niet en gelooven, om datse van sijne schapen niet en zijn. 27 maer dat sijne schapen in hem gelooven: ende datse van hem ende sijnen Vader ten eeuwigen leven bewaert worden. 31 De Ioden willen hem steenigen als een lasteraer. 34 maer hy verantwoort hemselven uyt de Schrifture ende met sijne wercken, dat hy hemselven met recht den Sone Godts genaemt heeft. 39 ende komt uyt hare handen, wijckende na den Iordaen. [kolom]

1

VOorwaer, voorwaer segge ick u-lieden, die niet in en gaet door Ga naar margenoot1 de deure in den stal der schapen, maer Ga naar margenoot2 van elders inklimt, Ga naar margenoot3 die is een dief ende Ga naar margenoot4 moordenaer.

2

Maer die door de deure ingaet, is Ga naar margenoot5 een herder der schapen.

3

Ga naar margenoot6 Desen doet de deurwachter open, ende de schapen Ga naar margenoot7 hooren sijne stemme: ende hy roept sijne schapen Ga naar margenoot8 by namen, ende Ga naar margenoot9 leytse uyt.

4

Ende wanneer hy sijne schapen uytgedreven heeft, soo gaet hy Ga naar margenoot10 voor haer henen, ende de schapen volgen hem, overmits sy sijne stemme Ga naar margenoot11 kennen.

5

Maer eenen vreemden en sullen sy geensins volgen, maer sullen van hem vlieden: overmits sy de stemme der vreemde niet en kennen.

6

Dese Ga naar margenoot12 gelijckenisse seyde Iesus tot haer: maer sy en verstonden niet Ga naar margenoot13 wat het was, dat hy tot haer sprack.

7

Iesus dan seyde wederom tot haer, Voorwaer, voorwaer segge ick u, Ick ben de Ga naar margenoot14 deure der schapen.

8

Alle, soo vele als’er Ga naar margenoot15 voor my zijn gekomen, zijn dieven ende moordenaers, maer Ga naar margenoot16 de schapen en hebben haer niet gehoort.

9

Ga naar margenoota Ick ben de deure: indien yemant door my ingaet, die sal behouden worden: ende hy sal Ga naar margenoot17 ingaen ende uytgaen, ende Ga naar margenoot18 weyde vinden.

10

De dief en Ga naar margenoot19 komt niet dan op dat hy stele, ende slachte, ende verderve: Ick ben gekomen op dat sy ’t leven hebben, ende Ga naar margenoot20 overvloet hebben.

11

Ga naar margenootb Ick ben de goede Ga naar margenoot21 Herder: de goede Herder stelt sijn Ga naar margenoot22 leven voor de schapen.

12

Ga naar margenootc Maer Ga naar margenoot23 de huerlingh, ende die geen herder en is, wien de schapen niet eygen en zijn, siet den wolf komen, ende verlaet de schapen, ende vliedt: ende de wolf grijptse, ende verstroyt de schapen.

13

Ende de huerlingh vliedt, overmits hy een huerlingh is, Ga naar margenoot24 ende en heeft geen sorge voor de schapen.

14

Ick ben de goede Herder: ende Ga naar margenootd ick kenne Ga naar margenoot25 de mijne, ende worde van de mijne gekent.

15

Ga naar margenoote Gelijckerwijs de Vader my kent, Ga naar margenoot26 [alsoo] kenne ick oock den Vader: ende ick Ga naar margenoot27 stelle mijn leven voor de schapen.

16

Ick hebbe noch Ga naar margenoot28 andere schapen, die van desen Ga naar margenoot29 stal niet en zijn: dese moet ick oock toebrengen: ende sy sullen mijne Ga naar margenoot30 stemme hooren, Ga naar margenootf ende het sal worden een Ga naar margenoot31 kudde, [ende] een herder.

17

Daerom heeft my de Vader lief, overmits ick Ga naar margenootg mijn leven aflegge, op dat ick het selve wederom neme.

18

Niemant en Ga naar margenoot32 neemt het selve van my, maer ick legge het Ga naar margenoot33 van my selven af: Ga naar margenooth ick hebbe macht het selve af te leggen, ende hebbe macht het selve Ga naar margenoot34 wederom te nemen. Dit gebodt hebbe ick van mijnen Vader ontfangen.

19

Ga naar margenooti Daer wiert dan wederom tweedracht onder de Ioden, om deser woorden wille.

[Folio 49r]
[fol. 49r]

20

Ende vele van haer seyden, Ga naar margenootk Hy heeft Ga naar margenoot35 den duyvel, ende is uytsinnigh: wat hoort ghy hem?

21

Andere seyden, Dit en zijn geen woorden eens besetenen: Ga naar margenootl kan oock de duyvel der blinden oogen openen?

22

Ende het was het Ga naar margenoot36 feest der vernieuwinge des tempels te Ierusalem, ende Ga naar margenoot37 het was winter.

23

Ende Iesus wandelde in den tempel, Ga naar margenootm in het Ga naar margenoot38 voorhof Ga naar margenoot39 Salomons.

24

De Ioden dan omringhden hem, ende seyden tot hem, Hoe lange Ga naar margenoot40 houdt ghy onse ziele op? indien ghy de Christus zijt, seght het ons vry uyt.

25

Iesus antwoordde haer, Ga naar margenoot41 Ick heb het u geseght, ende ghy en gelooft het niet. Ga naar margenootn De wercken die ick doe in den name mijns Vaders, die getuygen van my.

26

Maer ghylieden en gelooft niet, want ghy en zijt niet Ga naar margenoot42 van mijne Ga naar margenoot43 schapen, gelijck ick u geseght hebbe.

27

Ga naar margenooto Mijne schapen hooren mijne stemme, ende ick kenne deselve, ende sy volgen my.

28

Ende ick geve haer het eeuwige leven: Ga naar margenootp ende sy en sullen niet verloren gaen in der eeuwigheyt, ende niemant en sal deselve uyt mijne Ga naar margenoot44 hant rucken.

29

Mijn Vader diese my gegeven heeft, is Ga naar margenoot45 meerder dan alle, ende niemant en kanse rucken uyt de hant mijns Vaders.

30

Ga naar margenootq Ick ende de Vader zijn Ga naar margenoot46 een.

31

Ga naar margenootr De Ioden dan Ga naar margenoot47 namen Ga naar margenoot48 wederom steenen op, om hem te steenigen.

32

Iesus antwoordde haer, Ick hebbe Ga naar margenoot49 u vele Ga naar margenoot50 treffelicke wercken getoont van mijnen Vader: om welck werck van die steenight ghy my?

33

De Ioden antwoordden hem, seggende, Wy en steenigen u niet over [eenigh] goet werck, Ga naar margenoots maer over Ga naar margenoot51 [Godts-]lasteringe, ende om dat ghy een mensche zijnde u selven Ga naar margenoot52 Godt maeckt.

34

Iesus antwoordde haer, En is’er niet geschreven Ga naar margenoot53 in uwe wet, Ga naar margenoott Ick hebbe geseght, ghy zijt Goden?

35

Indien [de wet] die Goden genaemt heeft, Ga naar margenoot54 tot welcke ’t woort Godts geschiet is, ende de Schrift niet en kan Ga naar margenoot55 gebroken worden:

36

Seght ghylieden [tot my,] Ga naar margenootv dien de Vader Ga naar margenoot56 geheylight ende in Ga naar margenoot57 de werelt gesonden heeft, ghy lastert [Godt,] om dat ick Ga naar margenootx geseght hebbe, ick ben Godts Sone?

37

Ga naar margenooty Indien ick niet en doe Ga naar margenoot58 de wercken mijns Vaders, soo en gelooft my niet:

38

Maer indien ickse doe, ende soo ghy my niet en geloovet, soo gelooft de wercken: op dat ghy meught bekennen ende gelooven, Ga naar margenootz dat de Vader Ga naar margenoot59 in my is, ende ick in hem.

39

Ga naar margenoota Sy sochten dan wederom hem te grijpen, Ga naar margenoot60 ende hy ontgingh uyt hare hant.

40

Ende hy gingh wederom over den Iordaen, tot de plaetse Ga naar margenoot61 Ga naar margenootb daer Ioannes eerst doopte, ende hy bleef aldaer.

41

Ende vele quamen tot hem ende Ga naar margenoot62 seyden, Ioannes en dede wel geen teec-[kolom]ken: maer alles wat Ioannes van desen seyde, was waer.

42

Ende vele geloofden aldaer in hem.

margenoot1
D. door een wettige ende Goddelicke beroepinge vergeselschapt met de leere der waerheyt, Hebr. c. 5. vers 4. Galat. cap. 1. versen 8, 9.
margenoot2
Dat is, door onbehoorlicke middelen sich in de gemeynte Godts indringht, of valsche leere invoert, Ierem. 23. vers 21. 2.Ioan. vers 10.
margenoot3
Dat is, die doet gelijck de dieven ende moordenaren, die niet en komen om de schapen te bewaren, maer om deselve ofte met listigheyt, ofte met gewelt te rooven.
margenoot4
Gr. roover, ofte, straetschender.
margenoot5
D. een recht ofte deughdelick herder.
margenoot6
Dat is, desen stelt Godt de Heere door sijnen Geest tot een herder sijner schapen, versekert hem daer van, ende zegent sijnen dienst, Iesa. 61. vers 1. Actor. 13.2. ende 20 28.
margenoot7
Dat is, gehoorsamen, ende volgen sijne leere.
margenoot8
D. elck in ’t bysonder, 2.Tim. 2. vers 19.
margenoot9
N. op een goede weyde, Psalm 23.1, 2.
margenoot10
Namelick, om met eenen goeden voorgangh in leere ende leven den rechten wegh aen te wijsen, ende de perijckelen van haer af te keeren, Hebr. 12.2.
margenoot11
D. onderkennen, namelick, door den geest der onderscheydinge, 1.Cor. 2.15.
margenoot12
Gr. Paroemia, D. parabel, waer van siet Matth. 13.3.
margenoot13
D. wat Christus met dese gelijckenisse wilde seggen. Daerom verklaert hy haer deselve naerder in ’t volgende.
margenoot14
Namelick, door welcke soo wel de herders als de schapen in de gemeynte, ende tot het leven moeten ingaen, Ioan. 14.6.
margenoot15
Namelick, ofte haer uytgevende voor dese deure, ofte eenen anderen ingangh tot de saligheyt aenwijsende, Actor. 4.12.
margenoot16
D. de uytverkorene ende ware kinderen Godts.
margenoota
Ioan. 14.6.
margenoot17
D. in mijne gemeenschap met een geruste conscientie leven, Deut. 28.6. Psalm 121.6, 7, 8.
margenoot18
Dat is, geestelick voedtsel der ziele, Ezech. 34.14.
margenoot19
Namelick, tot de schaepskoije.
margenoot20
Namelick, van genade, ende van heerlickheyt, hier ende hier namaels, Ioan. cap. 1. vers 16. 2.Petr. 1.3, 4.
margenootb
Iesa. 40.11. Ezech. 34.23. Hebr. 13.20. 1.Petr. 5.4.
margenoot21
Namelick, van Godt te voren belooft, Ezech. 34.23. Zach. 13.7. ende elders. Te voren heeft hy hemselven de deure genaemt, hier noemt hy hem den herder: beyde past seer wel op hem ten verscheyden aensien.
margenoot22
Gr. ziele.
margenootc
Zach. 11.16.
margenoot23
D. die de schapen hoedt, alleen ofte voornamelick siende op den tijtlicken loon, ende niet op de behoudenisse ende welvaren der schapen, Ezech. 34.2, 3, 8.
margenoot24
D. sorght meer voor hemselven als voor de schapen.
margenootd
2.Tim. 2.19.
margenoot25
Namelick, schapen, dat is, mijne uytverkorene geloovige.
margenoote
Matth. 11.27. Luce 10.22. Ioan. 6.46. ende 7.29.
margenoot26
Ofte, ende ick den Vader kenne.
margenoot27
Gr. mijn ziele, Dat is, sal haest mijn leven voor haer in den doot over geven, Matth. 20.28.
margenoot28
Namelick, de uytverkorene uyt de Heydenen.
margenoot29
Namelick, der Ioodscher gemeynte, Ioan. 11.51, 52.
margenoot30
D. leere, van de Apostelen ende andere getrouwe Dienaers des woorts haer voorgedragen.
margenootf
Ezech. 37.22.
margenoot31
D. een gemeynte, bestaende beyde uyt Ioden ende Heydenen, Ephes. 2.13, 14.
margenootg
Iesa. 53.12.
margenoot32
Nam. tegen mijnen danck.
margenoot33
D. gewillighlick, Psalm 40.9. Hebr. 10.10.
margenooth
Ioan. 2.19.
margenoot34
D. my selven wederom uyt den dooden op te wecken door mijne Goddelicke kracht, Ioan. 2.19.
margenooti
Ioan. 7.12. ende 9.16.
margenootk
Ioan. 7.20. ende 8.48, 52.
margenoot35
Ofte, eenen onreynen geest.
margenootl
Exod. 4.11. Psalm 94.9. ende 146.8.
margenoot36
Gr. Egkainia, het welck een feest was van Iuda Machabeo ende de Ioden, ter gedachtenisse van de vernieuwinge des altaers ende reyninge des tempels ingestelt, ten tijden des Koninghs Antiochi, die den tempel ende Godtsdienst hadde ontreynight, om acht dagen langh jaerlicks gehouden te worden. Siet hier van 1.Mach. 4.59.
margenoot37
Want dit feest begon van den vijf ende twintighsten dagh des maents Cisleu, welcke ten meestendeel met onsen December over een komt.
margenootm
1.Reg. 6.3. Actor. 3.11. ende 5.12.
margenoot38
Gr. galerije, of, pant.
margenoot39
D. die om desen tweeden tempel getimmert was, op deselve wijse ende plaetse als ende daer Salomon een galerije om den eersten tempel gebouwt hadde: daer het volck plagh in te wandelen. siet 1.Reg. cap. 6. vers 3. Actor. 3. vers 11. ende Ioseph. Antiq. lib. 8. cap. 2.
margenoot40
Gr. neemtse wech: D. houdtse in twijffel wie ghy zijt?
margenoot41
Namelick, wie ick ben.
margenootn
Ioan. 5.36.
margenoot42
Gr. uyt.
margenoot43
D. van de uytverkorene die my de Vader gegeven heeft.
margenooto
Ioan. 8.47.
margenootp
Ioan. 6.39. ende 17.12. ende 18.9.
margenoot44
D. macht ende bewaringe, Psal. 31. vers 6.
margenoot45
D. machtiger.
margenootq
Iesa. 54.5. Ioan. 5.19. ende 14.9. ende 17.5.
margenoot46
Namel. in wesen ende macht: gelijck de reden Christi klaerlick mede brenght, ende de Ioden het oock alsoo verstonden, vers 33. ende Christus selve naerder verklaert, vers 36.
margenootr
Ioan. 8.59. ende 11.8.
margenoot47
Gr. droegen.
margenoot48
Namel. voor de tweede mael, gelijck te voren Ioan. 8.59.
margenoot49
Dat is, voor uwe oogen ende tot uwen goede.
margenoot50
Gr. schoone, goede, heerlicke.
margenoots
Ioan. 5.18.
margenoot51
Namelick, die Godt bevolen heeft met steenigen gestraft te worden, Levit. 24.16.
margenoot52
Namelick, om dat ghy seght dat ghy een met den Vader zijt.
margenoot53
D. in de Heylige Schrifture des Ouden Testaments, die ghy voor Godts woort houdt.
margenoott
Psalm 82.6.
margenoot54
Ofte, tegen dewelcke. Siet Psalm 82. vers 6.
margenoot55
Gr. ontbonden, of, los gemaeckt worden. Dat is, hare kracht ende waerheyt verliesen.
margenootv
Ioan. 6.27.
margenoot56
Dat is, dien de Vader tot eenen Middelaer ende Koningh der gemeynte afgesondert ende verordineert heeft, welck ampt van geen bloote creature kan aengenomen noch uytgevoert worden: maer alleen van de eeuwige Sone Godts, Iesa. 9.5, 6. Ierem. 23.5, 6.
margenoot57
Namelick, om de menschelicke nature tot dien eynde aen te nemen, Philip. cap. 2. versen 6, 7.
margenootx
Ioan. 5.17.
margenooty
Ioan. 15.24.
margenoot58
D. deselve mirakeleuse wercken, die Godt mijn Vader doet.
margenootz
Ioan. 14.11. ende 17.21.
margenoot59
Dat is, dat ick ende de Vader een zijn, gelijck vers 30.
margenoota
Luce 4.29. Ioan. 8.59.
margenoot60
Namel. gelijck hy te voren meermaels gedaen hadde, om dat sijne ure noch niet gekomen en was. siet Ioan. 7.30. ende 8.59.
margenoot61
D. in Bethabara, daer Christus oock van hem gedoopt was. Siet Ioan. cap. 1. vers 28.
margenootb
Ioan. 1.28. ende 3.23.
margenoot62
Namel. tegen malkanderen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken