Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

1 De Overste der Ioden setten Petrum ende Ioannem gevangen. 5 waer over de geheele Raet vergadert. 7 van welcken sy worden ondervraeght over de genesinge des kreupelen. 8 Petrus betuyght dat het selve geschiet is in den name Iesu. 11 ende dat dese is de steen van de bouwlieden verworpen. 12 doch dat in geenen anderen saligheyt en is. 13 De Raet hoewel overtuyght zijnde van dit wonderwerck, verbiedt nochtans haer in den name Iesu te prediken. 19 ’t welck sy verklaren niet te konnen laten. 21 worden daer na met harde dreygingen ontslagen. 23 verhalen den haren wat haer was geschiet. 24 die Godt bidden om bescherminge, vrymoedigheyt, ende zegen tot de predicatie des woorts. 31 ende Godt verhoort haer met een aerdtbevinge. 32 De eendrachtigheyt ende liefde der geloovige, die hare goederen verkochten tot onderhoudt der behoeftige. 36 ’t welck oock Barnabas heeft gedaen.

1

ENde terwijle sy tot het volck spraken, quamen daer over tot haer de Priesters ende Ga naar margenoot1 de Hooftman des tempels, ende Ga naar margenoot2 de Sadduceen:

2

Seer t’onvreden zijnde, om dat sy het volck leerden, ende verkondighden Ga naar margenoot3 in Iesu de opstandinge uyt den dooden.

3

Ende sloegen de handen aen haer, ende settedense Ga naar margenoot4 in bewaringe tot den anderen dagh. Want het was nu avont.

4

Ende vele van de gene die Ga naar margenoot5 het woort gehoort hadden, Ga naar margenoot6 geloofden: ende het getal der mannen wiert ontrent Ga naar margenoot7 vijf duysent.

[Folio 58v]
[fol. 58v]

5

Ende ’t geschiedde des anderen daeghs dat hare Ga naar margenoot8 Overste, ende Ouderlingen ende Schriftgeleerde Ga naar margenoot9 te Ierusalem vergaderden:

6

Ende Ga naar margenoot10 Annas de Hoogepriester, ende Cajaphas, ende Ga naar margenoot11 Ioannes, ende Ga naar margenoot12 Alexander, ende soo vele daer van Ga naar margenoot13 het Hoogepriesterlick geslachte waren.

7

Ende als sy- Ga naar margenoot14 se in het midden gestelt hadden, vraeghden sy, Ga naar margenoota Door wat kracht, ofte door wat Ga naar margenoot15 name hebt ghylieden dit gedaen?

8

Doe seyde Petrus, Ga naar margenoot16 vervult zijnde met den Heyligen Geest, tot haer, Ghy Overste des volcks, ende Ga naar margenoot17 ghy Ouderlingen Israëls,

9

Ga naar margenoot18 Alsoo wy heden Ga naar margenoot19 rechtelick ondersocht worden over de weldaet aen een kranck mensche [geschiet,] waer door hy Ga naar margenoot20 gesont geworden is:

10

Soo zy u allen kenlick, ende den gantschen volcke Israëls, dat Ga naar margenoot21 door den name Iesu Christi des Nazareners, dien ghy gekruyst hebt, welcken Godt van den dooden heeft opgeweckt, Ga naar margenoot22 door hem [segge ick] staet dese hier voor u gesont.

11

Ga naar margenoot23 Dese is de steen, die van u Ga naar margenoot24 Ga naar margenootb de bouwlieden Ga naar margenoot25 veracht is, welcke tot Ga naar margenoot26 een hooft des hoecks geworden is.

12

Ga naar margenootc Ende de saligheyt en is Ga naar margenoot27 in geenen anderen. Want daer en is oock Ga naar margenoot28 onder den hemel geenen anderen Ga naar margenoot29 naem, die Ga naar margenoot30 onder de menschen Ga naar margenoot31 gegeven is, Ga naar margenoot32 door welcken wy moeten saligh worden.

13

Sy nu siende de vrymoedigheyt Petri ende Ioannis, ende vernemende dat sy Ga naar margenoot33 ongeleerde ende Ga naar margenoot34 slechte menschen waren, verwonderden haer, ende kenden haer dat sy met Iesu geweest waren.

14

Ende siende den mensche by haer Ga naar margenoot35 staen die genesen was, en hadden sy niet daer tegen te seggen.

15

Ende haer geboden hebbende Ga naar margenoot36 uyt te gaen buyten den Raet, overleyden sy met malkanderen,

16

Seggende, Ga naar margenootd Wat sullen wy dese menschen doen? Want datter Ga naar margenoot37 een bekent teecken door haer geschiet zy, is openbaer allen die te Ierusalem woonen, ende wy en konnen het niet loochenen.

17

Maer op dat het niet meer ende meer onder het volck verspreyt en worde, laet ons haer Ga naar margenoot38 scherpelick dreygen, dat sy niet meer tot eenigh mensche Ga naar margenoot39 in desen naem en spreken.

18

Ende als syse geroepen hadden Ga naar margenoot40 seyden sy haer aen, dat sy Ga naar margenoot41 gantschelick niet en souden spreken, noch leeren, in den name Iesu.

19

Maer Petrus ende Ioannes antwoordende seyden tot haer, Ga naar margenoote Oordeelt ghy, of het recht is Ga naar margenoot42 voor Godt, u-lieden meer te hooren dan Godt.

20

Want wy Ga naar margenoot43 en konnen niet laten te spreken ’t gene wy gesien ende gehoort hebben.

21

Maer sy dreyghdense noch meer, ende lietense gaen, niets vindende Ga naar margenoot44 hoe syse straf-[kolom]fen souden, Ga naar margenootf Ga naar margenoot45 om des volcks wille: want sy verheerlickten alle Godt over het gene Ga naar margenootg datter geschiet was.

22

Want de mensche was Ga naar margenoot46 meer dan veertigh jaren oudt, aen welcken dit teecken der genesinge geschiet was.

23

Ende sy los gelaten zijnde Ga naar margenooth quamen Ga naar margenoot47 tot den haren, ende verkondighden al wat de Overpriesters ende de Ouderlingen tot haer geseght hadden.

24

Ende als dese [dat] hoorden, hieven sy eendrachtelick [hare] stemme op tot Godt, ende seyden, Ga naar margenoot48 Heere, ghy zijt de Godt, die gemaeckt hebt den hemel, ende de aerde, ende de zee, ende alle dingen die in deselve zijn.

25

Die door den mont Davids Ga naar margenoot49 uwes knechts geseght hebt, Ga naar margenooti Waerom Ga naar margenoot50 woeden de Heydenen, ende hebben de volcken ydele dingen bedacht?

26

De Koningen der aerde zijn [te samen] opgestaen, ende de Overste zijn by een vergadert, tegen den Heere, ende tegen sijnen Gesalfden.

27

Ga naar margenootk Want Ga naar margenoot51 in der waerheyt zijn vergadert tegen uw’ heyligh Ga naar margenoot52 kint Iesum, welcken ghy Ga naar margenoot53 gesalft hebt, beyde Herodes ende Pontius Pilatus, met de Heydenen ende Ga naar margenoot54 de volcken Israëls:

28

Ga naar margenoot55 Om te doen al wat uwe Ga naar margenoot56 hant ende uwen raet Ga naar margenoot57 te voren bepaelt hadde dat geschieden soude.

29

Ende nu [dan,] Heere, Ga naar margenoot58 siet op hare dreygingen, ende geeft uwen Ga naar margenoot59 dienstknechten met alle vrymoedigheyt uw’ woort te spreken.

30

Ga naar margenootl Daer in, dat ghy Ga naar margenoot60 uwe hant uytstrecket tot Ga naar margenoot61 genesinge, ende dat teeckenen ende wonderen geschieden door den naem van uw’ heyligh Ga naar margenoot62 kint Iesus.

31

Ende als Ga naar margenoot63 sy gebeden hadden, wiert de plaetse, in welcke sy vergadert waren, Ga naar margenootm Ga naar margenoot64 beweeght. Ende sy wierden alle Ga naar margenoot65 vervult met den Heyligen Geest, ende spraken het woort Godts met vrymoedigheyt.

32

Ende der menighte van de gene die geloofden was Ga naar margenoot66 Ga naar margenootn een herte ende [een] ziele: ende niemant en seyde dat yet van het gene hy hadde, Ga naar margenoot67 sijn eygen ware, maer alle dingen waren haer gemeyn.

33

Ende de Apostelen gaven met groote Ga naar margenoot68 kracht getuygenisse van de opstandinge des Heeren Iesu: ende daer was groote Ga naar margenoot69 genade over haer alle.

34

Want daer en was oock niemant onder haer die gebreck hadde. Want soo vele als’er besitters waren van landen ofte huysen, die verkochten sy, ende brachten den prijs der verkochte [goederen,] ende leyden [dien] Ga naar margenoot70 aen de voeten der Apostelen.

35

Ga naar margenooto Ende aen een yegelick wiert uytgedeelt na dat elck van noode hadde.

36

Ende Ga naar margenoot71 Ioses, van de Apostelen toegenaemt Barnabas, (’t welck is, overgeset zijnde, een sone Ga naar margenoot72 der vertroostinge) Ga naar margenoot73 een Levijt, van geboorte uyt Ga naar margenoot74 Cypren,

37

Alsoo hy eenen acker hadde, verkocht [dien,] ende bracht Ga naar margenoot75 het gelt, ende leyde het aen de voeten der Apostelen.

margenoot1
D. de Overste der Romeynsche soldaten, die de wacht hielden voor den tempel, om te verhoeden dat onder de groote menighte des volcks dagelicks tot den tempel komende, geen ongemack en soude ontstaen, siet Matth. 27.65. Luce 22. versen 4, 52. Actor. 5.24, 26.
margenoot2
Van dese siet Matt. 3.7. ende 22. vers 23. Actor. c. 23. vers 8.
margenoot3
Ofte, door Iesum, Namelick, dat deselve door Iesum soude geschieden: ofte, dat Iesus van de dooden opgestaen was: gelijck vers 33. ende Actor. 2.24. ende 3.15. ofte, in den name Iesu.
margenoot4
Namelick, van eenige krijghsknechten ofte andere dienaren, sonder haer noch, soo het schijnt, in de gevangenisse te werpen.
margenoot5
D. de predicatie Petri van Christo, Actor. 3.12.
margenoot6
Namel. dat Iesus de Nazarener de ware Messias ende hare Salighmaker was.
margenoot7
Nam. ofte daer inne gereeckent de drie duysent, Actor. 2.41. of boven deselve noch vijf duysent.
margenoot8
Dese schijnen geweest te zijn de voornaemste hoofden van den grooten Raet Sanhedrin genaemt, bestaende niet alleen uyt Priesters, maer oock uyt andre voornaemste des volcks, voornamelick uyt Schriftgeleerde, ofte Wetgeleerde. Siet. vers 15.
margenoot9
Namelick, zijnde, ofte, uyt andere plaetsen te Ierusalem ontboden zijnde.
margenoot10
Van desen Annas, als oock van Cajaphas, siet Luce c. 3. vers 2. Ioan. 11. vers 49. ende 18.13.
margenoot11
Dese was een van de vijf sonen van Annas, andersins oock Ionathas genaemt. siet Ioseph. de bell. lib. 2. cap. 25.
margenoot12
Sommige meynen dat dese soude zijn die Alexander van welcken Iosephus gewagh maeckt, Antiq. lib. 20. cap. 3. om dat hy oock van Ioodsche afkomste was: doch alsoo deselve Stadthouder van Iudea was, soo en is het niet waerschijnlick, dat hy Hoogepriester is geweest.
margenoot13
Het welck verstaen kan worden ofte van sulcke die afkomstigh waren van Hoogepriesters, ofte van Overpriesters, dat is, van de Hoofden der Priesters, die in dagh-ordens verdeelt waren, 1.Chro. c. 24. vers 1. Luce 1. vers 5.
margenoot14
Namelick, Petrum ende Ioannem.
margenoota
Exod. 2.14. Matth. 21.23. Actor. 7.27.
margenoot15
Dat is, door wiens autoriteyt, of bevel.
margenoot16
Namelick, met een bysondere drijvinge ende beweginge des H. Geests.
margenoot17
Van dese Ouderlingen siet de aenteeck. op vers 5.
margenoot18
Gr. indien, ofte, soo.
margenoot19
Ofte, te rechte gestelt, gerechtet, geoordeelt worden.
margenoot20
Gr. behouden is geworden.
margenoot21
Dat is, door de kracht ende autoriteyt Iesu, ende door het geloove aen sijnen name, Act. 3.16.
margenoot22
Namelick, Iesum Christum, ofte door desen, te weten, name Iesu Christi, Actor. 3.6.
margenoot23
Namel. Iesus de Nazarener.
margenoot24
D. van u die gestelt zijt om de gemeynte met de salighmakende leere van den waren Messias te stichten.
margenootb
Psalm 118.22. Iesa. 28.16. Matth. 21.42. Marc. 12.10. Luce 20.17. Rom. 9.33. 1.Petr. 2.7.
margenoot25
Gr. vernietight, Dat is, als niet geacht is, ofte, verworpen.
margenoot26
Dat is, de voornaemste hoecksteen, daer het geheel gebouw op getimmert is. Siet Iesa. 28.16. Rom. 9.33. 1.Petr. cap. 2. vers 6.
margenootc
Matth. 1.21. Actor. 10.43. 1.Timoth. 2.5.
margenoot27
Dat is, door geenen anderen:
margenoot28
D. nergens in de geheele werelt.
margenoot29
Dat is, niemant anders, geen ander persoon.
margenoot30
Gr. in de menschen, Dat is, onder de menschen.
margenoot31
Namelick, van Godt, Ioan. 3.16.
margenoot32
Gr. in welcken.
margenoot33
Gr. ongeletterde, die in de scholen niet gestudeert en hadden.
margenoot34
Gr. idiotai: soo worden genaemt gemeene lieden, die alleen hare eygene moederlicke tale spreken, die geen geleertheyt ofte autoriteyt in de Politie ofte Kercke en hebben, 1.Corinth. 14.16, 23, 24. 2.Corinth. 11.6.
margenoot35
Namelick, op sijne voeten, over eynde, het welck hy te voren niet en hadde konnen doen.
margenoot36
Gr. wech te gaen: ’t welck niet en moet verstaen worden, datse geheel ontslagen wierden om te mogen henen gaen, maer datse uyt den Raet geleyt wierden.
margenootd
Ioan. 11.47.
margenoot37
Namelick, de mirakeleuse genesinge van desen kreupelen.
margenoot38
Gr. met dreyginge dreygen. Hebr.
margenoot39
Ofte, van desen naem, Dat is, van desen Iesu.
margenoot40
Dat is, geboden haer.
margenoot41
Namelick, noch van hem prediken, noch hem aenroepen, noch in sijnen name mirakelen doen.
margenoote
Actor. cap. 5. vers 29.
margenoot42
Dat is, voor het aengesichte Godts: in Godts tegenwoordigheyt, die alles weet ende oordeelt.
margenoot43
Namelick, alsoo wy van Godt daer toe geroepen zijn, om te getuygen het gene wy van Iesu Christo gehoort ende gesien hebben.
margenoot44
Dat is, onder wat pretext ofte schijn van recht.
margenootf
Actor. 5.26.
margenoot45
D. uyt vreese dat het volck tegen haer soude oproerigh worden.
margenootg
Actor. 3.7, 8.
margenoot46
Ende volgens dien een geloofweerdigh ende bekent man: ende die oock swaerder om te genesen was, soo vele jaren kreupel geweest zijnde.
margenooth
Actor. 12.12.
margenoot47
Namelick, tot de andere Apostelen, versen 29, 30, 31.
margenoot48
Gr. Despota. Welcke name Godt den Vader voornamelick wort toegeschreven, gelijck het woort Kyrios den Sone Iesu Christo. Siet Luce 2.29. 2.Petr. cap. 2. vers 1. Iude vers 4.
margenoot49
Of, uwes kints. Siet vers 27.
margenooti
Psalm 2.1.
margenoot50
Gr. briesschen, gelijck de moedige peerden alsse ten strijde gaen.
margenootk
Matth. 26.3. Marc. 14.1. Luce 22.2. Ioan. 11.47.
margenoot51
D. openbaerlick ende kenlick.
margenoot52
Ofte, knecht, dienaer. siet Actor. 3. versen 13, 26. siet oock Matth. 8.6. vergeleken met Luce 7.2. ende hier vers 25.
margenoot53
Namelick, met den Heyligen Geest tot den oppersten Priester, Propheet, ende Koningh der gemeynte.
margenoot54
Hoewel d’Israëliten maer een volck en waren, soo wordense nochtans oock volcken genaemt, in ’t getal van vele, om datse in twaelf stammen verdeelt waren, Genes. c. 28. vers 3. ende 48.4.
margenoot55
Dit moet verstaen worden niet ten aensien van haer voornemen, als of sy den raet Godts souden voorgenomen hebben uyt te voeren: maer ten aensien van de uytkomste der sake, die soo uytgevallen is, gelijck Godt in sijnen raet besloten hadde.
margenoot56
D. ghy selve, na uwe macht ende wijse bestieringe.
margenoot57
Of, te voren geschickt, geordineert, besloten. siet Act. 2. vers 23.
margenoot58
Namelick, van den hemel, van waer ghy alle dingen regeert.
margenoot59
Namel. d’Apostelen, Ephes. 6.19.
margenootl
Marc. 16.17.
margenoot60
D. uwe kracht.
margenoot61
Namelick, mirakeleuse.
margenoot62
Siet vers 27.
margenoot63
Namelick, de Apostelen, door welcke dit gebedt gedaen was.
margenootm
Actor. 16.26.
margenoot64
’t Griecks woort beteeckent eygentlick op ende neder beweeght worden gelijck de baren van de zee. Met dit wonderteecken toonde Godt dat haer gebedt verhoort was.
margenoot65
Siet vers 8. om het Euangelium vrymoedelick midden in de vervolginge te prediken.
margenoot66
D. seer groote eenigheyt, soo in de leere ende in het gevoelen, als in de gemoederen ende toegenegentheden tot malkanderen in liefde ende vrede.
margenootn
Actor. 2.44. 1.Petr. 3.8.
margenoot67
Siet hier van Actor. cap. 2. vers 44. ende 5.4.
margenoot68
Namelick, om de herten der menschen te bewegen, Rom. cap. 1. vers 16.
margenoot69
Dat is, gunste ende aengenaemheyt by het volck, het welck van haer als van heylige ende Godtsalige lieden veel hieldt.
margenoot70
Namelick, om van haer uytgedeelt te worden aen den armen, na een yeders noot, vers 35.
margenooto
Iesa. 58.7.
margenoot71
Anders, Ioseph.
margenoot72
Ofte, der vermaninge: van wegen de bysondere gaven die hy hadde, om de menschen uyt Godts woort te troosten ende vermanen. Siet Actor. cap. 11. versen 22, 23, 24.
margenoot73
Ofte, een Levijt van geboorte, geslachte, ofte, afkomste uyt Cypren.
margenoot74
De Ioden waren in alle gewesten der werelt verstroyt, 1.Petr. cap. 1. vers 1. ende oock in dit eylant, waer van siet Actor. cap. 11. vers 19. ende 13.4. ende 15.39. ende 21.3. ende 27.4.
margenoot75
Namelick, dat hy gemaeckt hadde van den verkochten acker.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken