Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[Folio 59r]
[fol. 59r]

Het v. Capittel.

1 Ananias wort van wegen sijne geveynstheyt ende leugen van Petro bestraft, ende van Godt met een haestige doot gestraft. 7 desgelijcks oock Sapphira sijn wijf. 12 Vele wonderwercken geschieden aen de krancke ende besetene door de Apostelen, ende oock door de schaduwe Petri. 17 De Apostelen worden gevangen. 19 ende door eenen Engel verlost. 21 De Ioodsche Raet vergadert zijnde sendt om haer te halen, maer vinden den kercker ledigh. 26 Sy worden uyt den tempel gehaelt, ende wederom voor den Raet gebracht. 25 by den welcken sy haer verantwoorden, ende getuygen van Christo ende sijne opstandinge. 33 De Raet neemt voor haer te dooden. 34 maer op Gamaliëls waerschouwinge worden sy los gelaten. 40 doch eerst gegeesselt zijnde. 41 waer over sy haer verblijden, ende even vrymoedigh in het prediken voort gaen.

1

ENde een seker man met name Ananias, met Sapphira sijn wijf, verkocht Ga naar margenoot1 een have:

2

Ende Ga naar margenoot2 ontrock van den prijs, oock met medeweten sijns wijfs: ende bracht een seker deel, ende leyde [dat] Ga naar margenoot3 aen de voeten der Apostelen.

3

Ende Petrus seyde, Anania, waerom heeft de satan uw’ herte Ga naar margenoot4 vervult, dat ghy den Heyligen Geest Ga naar margenoot5 liegen soudet, ende ontrecken van den prijs des lants?

4

Ga naar margenoot6 Soo het gebleven ware, en Ga naar margenoot7 bleef het niet uwe? ende verkocht zijnde, Ga naar margenoot8 en was het niet in uwe macht? Wat is het dat ghy dese daet in uw’ herte hebt Ga naar margenoot9 voorgenomen? Ghy en hebt den menschen Ga naar margenoot10 niet gelogen, maer Ga naar margenoot11 Gode.

5

Ende Ananias dese woorden hoorende viel neder, ende Ga naar margenoot12 gaf den geest. Ende daer quam groote vreese over alle die dit hoorden.

6

Ende Ga naar margenoot13 de jongelingen opstaende Ga naar margenoot14 schickten hem toe, ende droegen [hem] uyt, ende begroeven [hem.]

7

Ende het was ontrent Ga naar margenoot15 drie uren daer na, dat oock sijn wijf daer Ga naar margenoot16 in quam, niet wetende watter Ga naar margenoot17 geschiet was:

8

Ende Petrus Ga naar margenoot18 antwoordde haer, Seght my, hebt ghylieden het lant voor Ga naar margenoot19 soo veel verkocht? Ende sy seyde, Ia, voor soo veel.

9

Ende Petrus seyde tot haer, Wat is het dat ghy onder u hebt over een gestemt Ga naar margenoot20 te versoecken den Geest des Heeren? Siet de voeten der gene die uwen man begraven hebben zijn voor de deure, ende sullen u Ga naar margenoot21 uytdragen.

10

Ende sy viel terstont neder voor sijne voeten, ende gaf den geest. Ende de jongelingen ingekomen zijnde vondense doot, ende droegen[se] uyt, ende begroeven[se] by haren man.

11

Ende daer quam groote vreese over de geheele gemeynte, ende over alle die dit hoorden.

12

Ga naar margenoota Ende Ga naar margenoot22 door de handen der Apostelen geschiedden vele teeckenen ende wonderen onder het volck: Ende sy waren alle eendrachtelick in het Ga naar margenoot23 voorhof Salomons.

13

Ende van Ga naar margenoot24 de andere en durfde niemant sich by haer voegen: maer het volck Ga naar margenoot25 hieldse in groot-achtinge.

14

Ende daer wierdender Ga naar margenoot26 meer ende meer toegedaen, die den Heere geloofden, menighten beyde van mannen ende van vrouwen.

15

Alsoo dat sy de krancke uytdroegen [kolom] Ga naar margenoot27 op de straten, ende leyden op bedden ende beddekens, op dat als Petrus Ga naar margenoot28 quam, oock maer de schaduwe yemant van haer Ga naar margenoot29 beschaduwen mochte.

16

Ende oock de menighte uyt de omliggende steden quam gesamentlick te Ierusalem, brengende krancke, Ga naar margenootb ende die van onreyne geesten Ga naar margenoot30 gequelt waren: welcke alle genesen wierden.

17

Ende de Hoogepriester stont op, ende alle die met hem waren (welcke was Ga naar margenoot31 de secte Ga naar margenoot32 der Sadduceen) ende wierden vervult met Ga naar margenoot33 nijdigheyt.

18

Ende sloegen hare handen aen de Apostelen, ende settedense in de gemeyne gevangenisse.

19

Ga naar margenootc Maer de Engel des Heeren Ga naar margenoot34 opende des nachts de deuren der gevangenisse, ende leyddese uyt, ende seyde,

20

Gaet henen, ende Ga naar margenoot35 staet, ende spreeckt in den tempel tot het volck Ga naar margenoot36 alle de woorden deses levens.

21

Als sy nu [dit] gehoort hadden, gingen sy tegen den morgenstont in den tempel, ende leerden. Maer de Hoogepriester, ende die met hem waren, gekomen zijnde riepen Ga naar margenoot37 den Raet te samen, ende alle Ga naar margenoot38 de Oudtste der kinderen Israëls, ende sonden na den kercker, om haer te halen.

22

Doch als de dienaers daer quamen, en vonden sy haer in de gevangenisse niet, maer keerden wederom, ende boodtschapten [dit,]

23

Seggende, Wy vonden wel den kercker Ga naar margenoot39 met alle versekertheyt toegesloten, ende de wachters buyten staende voor de deuren, maer als wy [die] geopent hadden, en vonden wy niemant daer binnen.

24

Doe nu Ga naar margenoot40 de [Hooge-]priester, ende de Hooftman des tempels, ende de Overpriesters dese woorden hoorden, wierden sy twijfelmoedigh over haer, wat doch dit worden soude.

25

Ende daer quam een, ende boodschapte haer, seggende, Siet, de mannen die ghy in de gevangenisse gesett hebt, staen in den tempel, ende leeren het volck.

26

Doe gingh de Hooftman henen, met de dienaeren, ende brachtse, [doch] niet met gewelt. ( Ga naar margenootd want sy vreesden het volck, op dat sy niet gesteenight en wierden.)

27

Ende als sy haer gebracht hadden, stelden syse Ga naar margenoot41 voor den Raet: ende de Hoogepriester vraeghde haer, ende seyde,

28

Ga naar margenoote Hebben wy u niet Ga naar margenoot42 ernstelick aengeseght, dat ghy Ga naar margenoot43 in desen name niet en soudet leeren? ende siet, ghy hebt met dese uwe leere Ierusalem vervult, ende ghy wilt Ga naar margenoot44 het bloet deses menschen over ons brengen.

29

Maer Petrus ende de Apostelen antwoordden, ende seyden, Ga naar margenootf Men moet Gode meer gehoorsaem zijn dan den menschen.

30

Ga naar margenootg De Godt onser vaderen heeft Iesum Ga naar margenoot45 opgeweckt, welcken ghy omgebracht hebt, Ga naar margenooth hangende [hem] aen het hout.

31

Desen heeft Godt door sijne rechter [hant] Ga naar margenooti verhooght Ga naar margenoot46 [tot] eenen Vorst ende Salighmaker, om Ga naar margenoot47 Israël te geven bekeeringe ende vergevinge der sonden.

32

Ende wy zijn Ga naar margenootk sijne getuygen Ga naar margenoot48 van dese woorden: ende oock Ga naar margenoot49 de Heylige Geest, welcken Godt Ga naar margenootl gegeven heeft den genen die hem gehoorsaem zijn.

33

Als sy nu [dit] hoorden Ga naar margenoot50 berstede haer [het herte,] ende hielden raet om haer te dooden.

34

Maer een seker Pharizeus stont op

[Folio 59v]
[fol. 59v]

in den Raet, met name Ga naar margenoot51 Gamaliël, een Leeraer der wet, in weerde gehouden by al het volck, ende geboodt dat men de Apostelen Ga naar margenoot52 een weynigh soude doen buyten [staen.]

35

Ende seyde tot haer, Ghy Israëlitische mannen, siet voor u wat ghy doen sult, aengaende dese menschen.

36

Ga naar margenootm Want Ga naar margenoot53 voor dese dagen stont Ga naar margenoot54 Theudas op, seggende dat hy Ga naar margenoot55 wat was, dien een getal van ontrent vier hondert mannen Ga naar margenoot56 aenhingh: welcke is omgebracht, ende alle die hem gehoor gaven zijn verstroyt, ende tot niet geworden.

37

Ga naar margenoot57 Na hem stont op Ga naar margenoot58 Iudas Galileus, Ga naar margenoot59 in de dagen Ga naar margenoot60 der beschrijvinge, ende maeckte veel volcks afvalligh achter hem: ende dese is oock vergaen, ende alle die hem gehoor gaven, zijn verstroyt geworden.

38

Ende nu segge ick u-lieden, Ga naar margenoot61 houdt af van dese menschen, ende laetse [gaen,] Ga naar margenootn want indien Ga naar margenoot62 desen raet, ofte dit werck Ga naar margenoot63 uyt menschen is, soo sal het Ga naar margenoot64 gebroken worden.

39

Maer indien het Ga naar margenoot65 uyt Godt is, soo en kondt ghy dat niet Ga naar margenoot66 breken, op dat ghy niet Ga naar margenoot67 misschien gevonden en wort oock Ga naar margenooto tegen Godt te strijden.

40

Ende sy Ga naar margenoot68 gaven hem gehoor: ende als sy de Apostelen tot haer geroepen hadden Ga naar margenoot69 geesselden sy [deselve,] ende geboden [haer] datse niet en souden spreken Ga naar margenoot70 in den name Iesu: ende lietense gaen.

41

Sy dan gingen henen van het aengesicht des Raets, Ga naar margenootp verblijdt zijnde dat sy waren Ga naar margenoot71 weerdigh geacht geweest Ga naar margenoot72 om sijns naems wille smaetheyt te lijden.

42

Ende sy en hielden niet op alle dage in den tempel, ende Ga naar margenoot73 by de huysen te leeren, ende Iesum Christum te verkondigen.

margenoot1
Gr. een besittinge, wort vers 3. genaemt een lant, of hofstede.
margenoot2
Dat is, achterhielt met listigheyt, verstack het, ende bracht het niet te voorschijn.
margenoot3
Siet Act. 4.34.
margenoot4
Dat is, gantschelick ingenomen met gierigheyt ende geveynstheyt. Ofte, waerom hebt ghy den satan plaetse gegeven in uw’ herte?
margenoot5
D. tegen u gemoedt ende overtuyginge des Heyligen Geests met onwaerheyt seggen, dat het verkochte lant niet meer en soude gegolden hebben. Of, bedriegen, Dat is, onderstaen soudt te bedriegen, als denckende dat de Heylige Geest sulcks niet en wiste ende ons sulcks niet en soude openbaren.
margenoot6
Gr. blijvende, namelick, onverkocht.
margenoot7
D. en stont het niet in u believen het selve voor u te behouden, sonder genootsaeckt te zijn om te verkoopen?
margenoot8
Namelick, om met het gelt te doen wat u goet docht: het selve voor u te behouden, ofte hier te brengen. Waer uyt blijckt dat dese gemeynschap der goederen niet en was ten aensien van den eygendom, maer ten aensien van het gebruyck, in tijt van noot. Siet Actor. 2. vers 42.
margenoot9
Gr. gestelt, ofte, geset.
margenoot10
D. niet soo seer, ofte niet alleen gelijck ghy meyndet.
margenoot11
Namelick, dewijle ghy den Heyligen Geest gelogen hebt, vers 3. die met den Vader ende Soon de waerachtige Godt is. Siet 1.Corinth. cap. 3. vers 16. vergeleken met 1.Cor. cap. 6. vers 19.
margenoot12
Gr. gaf den adem uyt. Petrus heeft de geveynstheyt van desen mensche, tot waerschouwinge van alle andere geveynsde, aldus met eene haestige doot gestraft, door een bysonder ingeven Godts, ende door een extra-ordinarise kracht, met welcke de Apostelen voorsien waren. Siet dergelijcke Actor. 13.11. ’t welck dan niet en moeten noch mogen navolgen, die sulck ingeven ende macht niet en hebben.
margenoot13
Namelick, die daer in de vergaderinge waren.
margenoot14
Namelick, met uyttreckinge der kleederen, inwindinge in grafdoecken, ende andersins, om hem te begraven. Ofte, namen hem wech.
margenoot15
Gr. een tusschenstant van ontrent drie uren.
margenoot16
Namelick, in de plaetse daer de Apostelen met de gemeynte vergadert waren, Actor. 2.46.
margenoot17
Nam. aen haren man.
margenoot18
Dat is, sprack haer aen ende seyde. Hebr.
margenoot19
Petrus heeft sonder twijfel den prijs uytgedruckt, dien hy van den man verstaen hadde.
margenoot20
Dat is, tegen u gemoedt te doen dingen die Godt verboden heeft, gelijck of ghy soudt willen beproeven, of Godts Geest oock rechtveerdigh ende alwetende zy.
margenoot21
Namel. na dat ghy terstont oock sult doot neder gevallen zijn.
margenoota
Marc. 16. vers 17. Actor. 2.43.
margenoot22
Dat is, door den dienst der Apostelen. Want deselve waren maer dienaers ende instrumenten: de kracht quam van den Heere, Actor. 3. vers 12. ende 4.30. ende 7.35.
margenoot23
Siet van desen voorhof, 1.Reg. 6.3. Ioan. 10.23. Actor. 3.11.
margenoot24
Namelick, die van eenigh aensien waren, ende haer noch tot de gemeynte niet en hadden begeven.
margenoot25
Gr. maecktense groot, Luce cap.1. vers 46. 2.Corinth. 10.15.
margenoot26
Ofte, des te meer, Namelick, niet tegenstaende dese straffe aen Anania ende sijne huysvrouwe geschiet was. Ofte, boven de voorgaende menighte, Actor. 2.47. ende 4.4.
margenoot27
Ofte, van straten tot straten, Dat is, doorgaens op de straten.
margenoot28
D. daer voorby gingh.
margenoot29
Namelick, om daer door genesen te worden, Ioan. 14. vers 12.
margenootb
Marc. 16.17. Actor. 8.7. ende 16.18. ende 19.12.
margenoot30
Siet dergelijck Luce 6.18.
margenoot31
Gr. Hairesis: door welck woort beteeckent wort een wijse van Godtsdienst, die yemant voor hemselven verkoren heeft ende volght, Actor. 26.5. ende 28.22. ende schijnt dit woort in den beginne soo wel ten goede als ten quade genomen geweest te zijn: maer daer na is het altijt ten quade genomen, voor eenen valschen Godtsdienst, waer van komt het woort heresie ende heretijck, Dat is, ketterije ende ketter.
margenoot32
Siet van deselve Matth. 3. vers 7. ende cap. 22. vers 23. Actor. 23.8.
margenoot33
Ofte, yver, namelick, eenen verkeerden yver voor de wet, Rom. 10.2.
margenootc
Actor. 12.7. ende 16.26.
margenoot34
Verstaet, ende slootse daer na wederom toe, vers 23.
margenoot35
Dat is, vertoont u daer openbaerlick ende vrymoedelick.
margenoot36
Ofte, alle dese woorden des levens, Dat is, dese Euangelische leere, waer door den menschen aengewesen wort de rechte wegh, om tot het eeuwige leven te komen, Ioan. 6.68.
margenoot37
Gr. Synedrion. siet daer van Matth. cap. 5. vers 22.
margenoot38
Ofte, vergaderinge der oude van de kinderen Israëls.
margenoot39
Gr. in alle sekerheyt.
margenoot40
Gr. de Priester, waer door de Hoogepriester verstaen wort, alsoo die het hooft was van desen Raet, vers 27. Siet dergelijck 2.Chron. cap. 24. vers 2.
margenootd
Matth. 21.26. Actor. 4.21.
margenoot41
Gr. in.
margenoote
Actor. 4.18.
margenoot42
Gr. met aensegginge aengeseght. Hebr.
margenoot43
D. van desen Iesu. siet Actor. 4.18.
margenoot44
D. de straffe van het bloet dat wy vergoten hebben, desen Iesum doodende, als of wy sijn bloet onschuldelick vergoten souden hebben. Siet Matth. c. 27. versen 24, 25.
margenootf
Actor. 4.19.
margenootg
Actor. 3.15.
margenoot45
Namelick, uyt den dooden. Of, gestelt ende gesonden tot eenen Salighmaker, Actor. 13.23.
margenooth
Deuter. 21.23. Actor. 10.39. ende 13.29. 1.Petr. 2.24.
margenooti
Actor. 2.33. ende 3.15. Philip. 2.9.
margenoot46
Ofte, zijnde een Vorst ende Salighmaker.
margenoot47
D. de ware Israëliten, Rom. 9.6. Galat. 6.16.
margenootk
Ioan. 15.27.
margenoot48
D. van dese saken. Hebr. Luce 1.37. Actor. 10.37.
margenoot49
D. de krachtige werckinge des Heyligen Geests in de herten der menschen, tot hare bekeeringe, mitsgaders dese sichtbare gaven des selven.
margenootl
Actor. 2.4.
margenoot50
Gr. sy wierden als in tween gesneden ofte gezaeght: Namel. in ’t herte van boosheyt ende toorne. siet. Actor. 7.54.
margenoot51
Dese meynt men den selven te zijn, aen wiens voeten d’Apostel Paulus in de wet onderwesen is geweest, Act. 22.3.
margenoot52
Gr. eenen korten, Namel. tijt.
margenootm
Actor. 21.38.
margenoot53
Dat is, voor desen tijt: Want het was al eenige jaren geleden.
margenoot54
De historyschrijver Iosephus Antiq. lib. 20. cap. 2. maeckt mentie van eenen oproerigen Theudas, die hem opgeworpen heeft als Cuspius Fadus Stadthouder over Iudea was onder den Keyser Claudius, maer sulcks is na desen tijt geschiet ende na de doot van Herodes Agrippa. Soo dat Gamaliël hier dan spreeckt van eenen anderen Theudas, die ten tijden des Keysers Augusti ofte Tiberij geweest is.
margenoot55
D. wat groots, gelijck Actor. 8.9.
margenoot56
Gr. aenkleefde.
margenoot57
Dat is, na desen Theudas.
margenoot58
Dese wort anders genaemt Iudas Gaulonites, die het volck oproerigh maeckte, als Archelaus afgeset ende gebannen zijnde, de Romeynen het lant van Iudea tot een provincie maeckten, ende door hare Stadthouders voortaen lieten regeeren, ende tot dien eynde het lant lieten beschrijven. Siet Ioseph. lib. 18. cap. 1. ende lib. 20. cap. 3. Iosephus maeckt noch mentie van eenen anderen oproerigen Iudas, den sone van den moordenaer Ezechias, die voor desen oproer verweckte als Archelaus na Roomen was gereyst, om in sijns vaders Herodis plaetse gestelt te worden, Antiq. lib. 17. cap. 12. ende de bell. Iud. lib. 2. cap. 2.
margenoot59
Dat is, ten tijde.
margenoot60
Dese beschrijvinge en is niet deselve daer van gesproken wort Luce 2. versen 1, 2. want die geschiedde sonder oproer: ende wort de eerste genaemt ten aensien van dese tweede, die daer na gedaen is over Iudea, ende met oproer gemenght: welcken dese Iudas verweckte, Iosephus Antiq. lib. 18. cap. 1.
margenoot61
Namelick, dat ghy haer geen quaet meer en doet.
margenootn
Proverb. cap. 21. vers 30. Iesa. 8.10. Matth. 15.13.
margenoot62
Dat is, dit onderstaen ofte bedrijf der Apostelen.
margenoot63
D. van menschen ende uyt menschelicke autoriteyt aengenomen, Matth. 21.25.
margenoot64
Gr. ontbonden.
margenoot65
Dat is, uyt Godtlicke autoriteyt ende bevel aengestelt.
margenoot66
Gr. ontbinden.
margenoot67
Ofte, t’eeniger tijt.
margenooto
Actor. 9.5. ende 23.9.
margenoot68
Dat is, sy lieten haer bewegen ende overreden datse sijnen raet volghden.
margenoot69
Gr. sloegen, Namelick, met roeden ofte geesselen. Dit was haer van Christo voorseght, Matth. 10.17. ende 23.34. het selve is oock aen Paulus gedaen, 2.Cor. 11.24.
margenoot70
Siet Actor. 4.18.
margenootp
Matth. 5.12.
margenoot71
Namelick, van Godt, die haer uyt genade dese eere ende weerdigheyt gegeven hadde, Philip. cap. 1. vers 29.
margenoot72
Dat is, om de sake ende leere Christi.
margenoot73
Ofte, van huys tot huys. Siet Actor. cap. 2. vers 46. ende cap. 20. vers 20.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken