Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het x. Capittel.

1 Een Engel verschijnt Cornelio den Hooftman te Cesareen, als hy vastede ende badt. 5 beveelt hem Petrum van Ioppe te ontbieden, om van hem onderricht te worden. 7 welcke sijne dienstknechten sendt. 9 Petrus wort onder des door een gesichte van eenen linnen doeck, met allerley soo reyne als onreyne dieren uyt den hemel neder gelaten, ende door aensprake onderwesen, dat het onderscheyt van Ioden ende Heydenen nu wech genomen was. 17 De dienstknechten Corneli komen tot Petrum. 19 die van Godt vermaent zijnde met haer reyst na Cesareen. 24 alwaer Cornelius met sijne vrienden vergadert is, ende hem met groote eerbiedinge ontfanght. 28 Petrus verhaelt wat hem van Godt geopenbaert was. 30 gelijck oock doet Cornelius. 34 Petrus predickt Christum Cornelio ende den sijnen. 44 ende sy ontfangen daer op den Heyligen Geest. 46 spreken met vreemde tongen. 47 ende worden gedoopt.

1

ENde daer was een seker man te Ga naar margenoot1 Cesareen met name Cornelius, een Hooftman over hondert, uyt de Ga naar margenoot2 bende genaemt Ga naar margenoot3 de Italiaensche:

2

Ga naar margenoot4 Godtsaligh, ende vreesende Godt, met geheel sijn huys, ende doende vele aelmoessen aen het volck, ende Godt geduerighlick biddende.

3

[Dese] sagh Ga naar margenoot5 in een gesichte klaerlick ontrent Ga naar margenoot6 de negenste ure des daeghs eenen Engel Godts tot hem in komen, ende tot hem seggende, Corneli.

4

Ende hy de oogen op hem houdende ende seer bevreest geworden zijnde, seyde, Ga naar margenoot7 Wat is ’t Heere? Ende hy seyde tot hem,

[Folio 62v]
[fol. 62v]

Uwe gebeden ende uwe aelmoessen zijn Ga naar margenoot8 tot gedachtenisse opgekomen voor Godt.

5

Ende nu sendt mannen na Ioppe, ende ontbiedt Simon, die toegenaemt wort Petrus.

6

Dese light te huys by eenen Simon lederbereyder, die [sijn] huys heeft by de zee: dese sal u seggen wat ghy doen moet.

7

Ende als de Engel, die tot Cornelium sprack wech gegaen was, riep hy twee van sijne huysknechten, ende eenen Godtsaligen krijghsknecht van de gene die geduerigh by hem waren:

8

Ende als hy haer alles verhaelt hadde, sondt hyse na Ioppe.

9

Ende des anderen daeghs, terwijle dese reysden, ende na by de stadt quamen, Ga naar margenoota klam Petrus Ga naar margenoot9 op het dack om te bidden, ontrent Ga naar margenoot10 de seste ure.

10

Ende hy wiert hongerigh, ende begeerde te eten. Ende terwijle sy het bereydden viel over hem Ga naar margenoot11 een vertreckinge van sinnen.

11

Ende hy sagh den hemel geopent, ende een seker vat tot hem neder dalen, gelijck een groot lijnen laken aen de vier Ga naar margenoot12 hoecken gebonden, ende neder gelaten op de aerde.

12

In het welcke waren Ga naar margenoot13 alle de viervoetige [dieren] der aerde, ende de wilde, ende de kruypende [dieren,] ende de vogelen des hemels.

13

Ende daer geschiedde een stemme tot hem, Staet op Petre, slacht ende eet.

14

Maer Petrus seyde, Geensins Heere, want Ga naar margenootb ick en hebbe noyt gegeten yet Ga naar margenoot14 dat gemeyn, ofte onreyn was.

15

Ende een stemme [geschiedde] wederom ten tweeden mael tot hem, Ga naar margenootc ’t Gene Godt gereynight heeft en sult ghy niet Ga naar margenoot15 gemeyn maken.

16

Ende dit geschiedde tot drie mael: ende het vat wiert wederom opgenomen in den hemel.

17

Ende alsoo Petrus in hemselven twijfelde wat doch het gesichte mochte zijn, dat hy gesien hadde, siet, de mannen die van Cornelio afgesonden waren, gevraeght hebbende na het huys Simonis, stonden aen de poorte.

18

Ende [yemant] geroepen hebbende vraeghden sy, of Simon, toegenaemt Petrus, daer te huys lagh.

19

Ende als Petrus op dat gesichte dachte, Ga naar margenoot16 seyde de Geest tot hem, Siet drie mannen soecken u:

20

Ga naar margenootd Ga naar margenoot17 Daerom staet op, gaet af, ende reyst met haer, Ga naar margenoot18 niet twijfelende: want ick hebbe haer gesonden.

21

Ende Petrus gingh af tot de mannen, die van Cornelio tot hem gesonden waren, ende seyde, Siet, ick ben het dien ghy soeckt: wat is de oorsake waerom ghy hier zijt?

22

Ende sy seyden, Cornelius een Hooftman over hondert, een rechtveerdigh man, ende vreesende Godt, ende die [goet] getuygenisse heeft van het gantsche Ga naar margenoot19 volck der Ioden, is door Goddelicke openbaringe vermaent van eenen heyligen Engel, dat hy u soude ontbieden tot sijnen huyse, ende dat hy van u Ga naar margenoot20 woorden der saligheyt soude hooren.

23

Als hy’se dan ingeroepen hadde, Ga naar margenoot21 ontfingh hyse in huys. Doch des anderen daeghs gingh Petrus met haer henen ende Ga naar margenoot22 sommige der broederen, die van Ioppe waren, gingen met hem.

24

Ende des anderen daeghs quamen sy tot Cesareen. Ende Cornelius verwachtede haer, te samen geroepen hebbende die [kolom] van sijn maeghschap ende Ga naar margenoot23 bysonderste vrienden.

25

Ende als het geschiedde dat Petrus in quam, gingh hem Cornelius te gemoete, ende vallende aen [sijne] voeten Ga naar margenoot24 aenbadt hy.

26

Maer Petrus rechtede hem op, seggende, Ga naar margenoote Staet op, ick ben oock selve een mensche.

27

Ende met hem sprekende gingh hy in, ende vondt’er vele die te samen gekomen waren.

28

Ende hy seyde tot haer, Ga naar margenootf Ghy weet hoe het eenen Ioodschen man Ga naar margenoot25 ongeoorloft is hem te voegen, ofte te gaen tot eenen Ga naar margenoot26 vreemden: Ga naar margenootg doch Godt heeft my getoont dat ick geen mensche en soude gemeyn ofte onreyn Ga naar margenoot27 heeten.

29

Daerom ben ick oock sonder tegenspreken gekomen, Ga naar margenoot28 ontboden zijnde. Soo vrage ick dan om wat reden ghylieden my hebt ontboden.

30

Ende Cornelius seyde, Over vier dagen was ick vastende Ga naar margenoot29 tot deser ure toe, ende ter negender ure badt ick in mijn huys.

31

Ende siet, Ga naar margenoot30 een man stont voor my Ga naar margenooth in een blinckende kleet, ende seyde, Corneli, uw’ gebedt is verhoort, ende uwe aelmoessen zijn voor Godt Ga naar margenoot31 gedacht geworden.

32

Sendt dan na Ioppe, ende ontbiedt Simonem die toegenaemt wort Petrus: dese light te huys in het huys van Simon den lederbereyder aen de zee, welcke hier gekomen zijnde, sal tot u spreken.

33

Soo hebbe ick dan van stonden aen tot u gesonden, ende ghy hebt wel gedaen dat ghy hier gekomen zijt. Wy zijn dan alle nu [hier] tegenwoordigh voor Godt, om te hooren al het gene u van Godt bevolen is.

34

Ende Petrus Ga naar margenoot32 den mont open doende, seyde, Ga naar margenoot33 Ick verneme in der waerheyt Ga naar margenooti dat Godt Ga naar margenoot34 geen aennemer des persoons en is,

35

Ga naar margenootk Maer in allen volcke, die hem vreest ende gerechtigheyt werckt is hem aengenaem.

36

Ga naar margenoot35 [Dit is] het woort dat hy gesonden heeft den kinderen Israëls, Ga naar margenootl Ga naar margenoot36 verkondigende Ga naar margenoot37 vrede door Iesum Christum: Dese is een Heere van alle.

37

Ghylieden Ga naar margenoot38 weet de sake die geschiet is door geheel Iudeam, Ga naar margenootm beginnende van Galilea, na den doop, welcken Ioannes gepredickt heeft:

38

[Belangende] Iesum van Nazareth, Ga naar margenootn hoe hem Godt Ga naar margenoot39 gesalft heeft met den Heyligen Geest, ende met kracht: welcke [het lant] doorgegaen is, goet doende, ende genesende alle die van den duyvel overweldight waren: want Ga naar margenoot40 Godt was met hem.

39

Ende wy zijn getuygen van al het gene hy gedaen heeft, beyde in het Iodische lant ende te Ierusalem: welcken sy gedoot hebben, [hem] hangende aen een hout.

40

Ga naar margenooto Desen heeft Godt opgeweckt ten derden dage, ende gegeven, dat hy openbaer soude worden:

41

Niet alle den volcke, maer den ge-

[Folio 63r]
[fol. 63r]

tuygen die van Godt Ga naar margenoot41 te voren verkoren waren, ons [namelick] die met hem gegeten ende gedroncken hebben, na dat hy uyt den dooden opgestaen was.

42

Ga naar margenootp Ende heeft ons geboden den volcke te prediken, ende te betuygen dat hy is de gene die Ga naar margenootq van Godt verordineert is, tot een Rechter van Ga naar margenoot42 levende ende doode.

43

Ga naar margenootr Desen geven getuygenisse alle de Propheten, Ga naar margenoots dat een yegelick die in hem gelooft vergevinge der sonden ontfangen sal Ga naar margenoot43 door sijnen name.

44

Ga naar margenoott Als Petrus noch dese woorden sprack, Ga naar margenoot44 viel de Heylige Geest op alle die het woort hoorden.

45

Ende de geloovige Ga naar margenoot45 die uyt de besnijdenisse waren, soo vele als’er met Petro waren gekomen, Ga naar margenoot46 ontsetteden haer dat de gave des Heyligen Geests oock op de Heydenen uytgestort wiert.

46

Ga naar margenootv Want sy hoorden haer spreken Ga naar margenoot47 met [vreemde] talen, ende Godt groot maken. Doe antwoordde Petrus,

47

Ga naar margenootx Kan oock yemant het water weeren, dat dese niet gedoopt en souden worden, welcke den Heyligen Geest ontfangen hebben gelijck als oock wy?

48

Ende Ga naar margenoot48 hy beval Ga naar margenoot49 dat sy souden gedoopt worden in den name des Heeren. Doe baden sy hem dat hy eenige dagen by [haer] wilde blijven.

margenoot1
Daer waren in dien tijt meer steden van desen name: maer hier wort gesproken van Caesarea Palestinae, te voren de toren Stratonis genaemt, ende van Herodes ter eeren des Keysers Augusti, Caesarea vernaemt: gelegen aen de middelantsche zee, ontrent eenen halven dagh reysens van Ioppe: zijnde een van de voornaemste ende sterckste steden van Palestina, daer de Romeynen ordinaris guarnisoen hielden. Siet Ioseph. de bell. lib. 1. cap. 16. ende lib. 3. cap. 14.
margenoot2
Gr. Speira. Dat is, Colonelschap, ofte regiment, waer uyt dit vaendel tot bewaringe dier stadt van den Roomschen Keyser geleght was.
margenoot3
Elck regiment hadde sijnen naem: ende dit wiert het Italiaensch genaemt om dat het bestont uyt Italiaensche soldaten.
margenoot4
Soo was hy dan alreede geloovigh ende wedergeboren, hebbende rechte kennisse van den waren Godt Israëls, ende van den Messias dien de Ioden verwachteden, sonder dewelcke dese deughden in niemant en konnen zijn. Siet de volgende 15, 22, 43 verssen.
margenoot5
Dat is, in een verschijninge voor de oogen sijns lichaems, gelijck blijckt uyt het volgende ende 31 vers. Want de Engelen meermaels in aengenomene lichamen den menschen zijn verschenen.
margenoot6
Dat is, de derde na den middagh, welcke den Ioden eene ordinaris ure des gebedts was, Actor. 3. vers 1. wanneer het avont-offer in den tempel te Ierusalem dagelicks begon geoffert te worden, Exod. 29.39.
margenoot7
Namel. dat ghy van my begeert.
margenoot8
Ofte, in gedachtenisse, ofte, tot een gedachtenisse. Een gelijckenisse genomen van de offeranden des Ouden Testaments, ende insonderheyt van het reuck-offer: waer door de aengenaemheyt sijner gebeden ende aelmoessen te kennen gegeven wort, alsoo die vruchten zijn van het ware geloove, sonder het welcke noch wy, noch onse wercken Gode en konnen behagen, Rom. 10.14. Hebr. cap. 11. vers 6. 1.Petr. 2.5.
margenoota
2.Reg. 4.33. Matth. 6.6.
margenoot9
Namelick, des huys, alsoo de Ioodsche huysen boven plat waren, namelick, om alleen te zijn, ende des te vrijer te bidden.
margenoot10
Dat is, ontrent den middagh, welke oock een ordinaris ure was van bidden by de Ioden. Siet Psalm 55.18. Dan. 6.11.
margenoot11
Gr. ecstasis, D. uytstant, wanneer de mensche buyten hemselven is: ende was een gesichte des geests, sonder middel van de uytwendige sinnen, die als dan stil houden, ende geen gebruyck en hadden. Sulcke gesichten hebben de Propheten dickwils gehadt. siet Iesa. 6. vers 1. Ezech. 1.1. ende doorgaens in de Openbaringe Ioannis.
margenoot12
Gr. beginselen.
margenoot13
D. allerley, ofte van alle soorten.
margenootb
Levit. 11.4. Deut. 14.7.
margenoot14
Dat is, yet het welck Godt in het Oude Testament verboden hadde tot spijse te gebruycken. Siet Levit. 11.4. Deuter. 14.7.
margenootc
Matth. 15.11. Rom. 14.17, 20. 1.Timoth. 4.4. Titum 1.15.
margenoot15
D. achten, ofte noemen.
margenoot16
Namelick, door een inwendige insprake, gelijck het gesichte inwendigh was geweest. Siet Actor. 11.12.
margenootd
Actor. 15.7.
margenoot17
Gr. maer.
margenoot18
Namel. of ghy sulcks meught doen, of niet, dewijle sy Heydenen zijn.
margenoot19
Namelick, daer hy mede gemeynschap hadde, ende in welcker wet hy onderwesen was, gelijck uyt het 43 vers blijckt dat hy de Propheten geloofde.
margenoot20
Ofte, dingen, saken, Namelick, die de saligheyt aengaen gelijck van Petro verklaert wort, Actor. 11.14.
margenoot21
Ofte, herberghdese, logeerdese.
margenoot22
Namelick, ses in het getal, gelijck uytgedruckt staet Actor. 11.12.
margenoot23
Gr. nootwendige.
margenoot24
Namelick, hem burgerlicke eerbiedinge bewijsende. Want alsoo Cornelius den waren Godt Israëls kende, ende vreesde, soo en is het niet gelooflick, dat hy Petrum als Godt soude ge-eert hebben: maer om dat de eere die hy hem bewees de mate te buyten gingh, ende eenigen schijn hadde van Goddelicke eere, soo heeft hem Petrus daer over met recht berispt, gelijck oock de Engel Ioannem in gelijcken gevalle bestraft, Apoc. 22.9.
margenoote
Actor. 14.14. Apoc. 19.10. ende 22.9.
margenootf
Exod. 23.32. ende 34.15. Deuter. 7.2. Ioan. 4.9. ende 18.28. Actor. 11.3.
margenoot25
Hoewel wy hier van geen klaer verbodt en vinden in het Oude Testament, nochtans was dit een ordinantie ende gebruyck onder de Ioden, op goede redenen gegront, dat sy met de Heydenen ende andere onheylige menschen niet te nauwe gemeynschap en mochten houden, om van haer niet verleydt te worden tot afgoderije, ofte andere hare sonden. Siet Exod. 23. vers 32. Ios. c. 23. versen 7, 12. 2.Cor. c. 6. vers 14. 2.Ioan. vers 10. Apoc. c. 18. vers 4, etc.
margenoot26
Gr. Allophylos, Dat is, die van een ander volck ofte geslachte is, Namel. vreemt van het geslachte der Ioden, ende volgens dien van de beloften Godts, Ephes. 2. vers 12.
margenootg
Actor. 15.8. Ephes. 3.6.
margenoot27
Gr. seggen. Siet van dese sake vers 34. ende 35.
margenoot28
Gr. besonden zijnde.
margenoot29
Nam. van dien dagh. Siet vers 3.
margenoot30
D. een Engel in mans gedaente, vers 3.
margenooth
Matth. 28.3. Marc. 16.5. Luce 24.4.
margenoot31
Siet d’aenteeckeninge op vers 4.
margenoot32
Van dese maniere van spreken siet d’aenteeckeninge op Matth. 5.2.
margenoot33
Dat is, bevinde, begrijpe.
margenooti
Deut. 10.17. 2.Paral. 19.7. Iob 34.19. Rom. 2.11. Galat. 2.6. Ephes. 6.9. Coloss. 3.25. 1.Petr. 1.17.
margenoot34
Dat Godt niet en siet op de uyterlicke gelegentheyt der menschen, dat yemant hem soude aengenaem zijn, om dat hy een Iode ofte Grieck is, arm ofte rijck, edel ofte onedel, Galat. 5.6. ende 6.15. Coloss. 3. vers 11. Ende hier wort insonderheyt gesien op de tijden des Nieuwen Testaments, in het welck het onderscheyt der Ioden ende Heydenen, ende volgens dien oock der werckinge des Heyligen Geests in ’t een volck meer als in het ander, door de komste Christi is wech genomen, gelijck blijckt uyt het volgende vers.
margenootk
Iesa. 56.6.
margenoot35
Ofte, na het woort dat: ofte, aengaende het woort.
margenootl
Iesa. 9.5. ende 52.7. Ioan. 16.33. Rom. 5.1. Coloss. 1.20.
margenoot36
Gr. euangelizeerende.
margenoot37
Namel. met Godt, ende alle andere volckeren met malkanderen. Siet Ephes. cap. 2. vers 13.
margenoot38
Namel. door de geruchten ende getuygenissen der gene die het gehoort ende gesien hebben, Matth. 4.24.
margenootm
Iesa. 8.23. ende 9.1. Matth. 4.12. Marc. 1. versen 14, 38, 39. Luce 4.14.
margenootn
Psalm 45.8. Iesa. 61.1. Luce 4.18.
margenoot39
D. overvloedelick begaeft, Ioan. 3.34.
margenoot40
Namel. de Vader was met Christo: niet alleen met sijne gaven na de menschelicke nature, maer oock met het selve wesen, ende deselve kracht, na sijne Goddelicke natuer, daer door hy alle dese wonderen dede. Siet Ioan. 10.30, 38. ende 14.9, 10.
margenooto
Actor. 2.24. Marc. 16.14. Luce 24.34. Ioan. 20.19. 1.Corinth. 15.5.
margenoot41
Het Griecks woort Cheirotonein, het welck hier gebruyckt wort, beteeckent eygentlick door opstekinge der handen, verkiesen, ofte ordineeren: ende wort hier na Actor. cap. 14. vers 23. van het verkiesen der ordinarise Dienaren met medestemminge der gemeynte gebruyckt, tegen welcke dese extra-ordinarise verkiesinge der Apostelen hier wort gestelt, als door opheffinge ofte opstekinge van Godts hant alleen gedaen.
margenootp
Matth. 28.19. Marc. 16.15. Ioan. 15.16.
margenootq
Actor. 17.31.
margenoot42
D. der gene die ten uytersten dage noch leven sullen, 1.Corinth. 15.51. 1.Thess. 4.15, 17.
margenootr
Genes. 3.15. ende 22.18. ende 26.4. ende 49.10. Deuter. 18.15. Psalm 132.11. Iesa. 4.2. ende 7.14. ende 9.5. ende 40.10. Ierem. 23.5. ende 33.14. Ezech. 34.23. ende 37.24. Dan. 9.24. Mich. 7.20.
margenoots
Actor. 15.9.
margenoot43
D. door hem, ofte om sijnent wille, als die een offerande voor onse sonden is geworden, ende daer door een eeuwige versoeninge voor alle die in hem gelooven heeft te wege gebracht, Hebr. cap. 5. vers 9. ende 9.12.
margenoott
Actor. 8.17.
margenoot44
D. quam over haer, door sijne extra-ordinarise gaven ende werckingen. siet vers 46.
margenoot45
Dat is, die uyt de Ioden waren, Rom. cap. 4. vers 12.
margenoot46
Namel. meynende dat dese belofte alleen den huyse Israëls toequam, uyt eenige spreucken der Propheten die sy qualick verstonden: welcke Paulus verklaert Rom. Capp. 9. 10. 11.
margenootv
Marc. 16.17. Actor. 2.4.
margenoot47
Gr. met tongen.
margenootx
Actor. 8.36. ende 11.17.
margenoot48
Namelick, ofte dat alles soude gereedt gemaeckt worden, op dat hyse selve soude doopen: ofte hy beval sulcks andere die met hem gekomen waren, ende oock Leeraers waren, gelijck de Apostelen meest altijt eenige by haer hadden, die desen dienst deden. Siet 1.Corinth. 1.17.
margenoot49
Namel. tot verzegelinge ende versterckinge hares geloofs, ende der gaven die sy alreede ontfangen hadden, gelijck Paulus spreeckt van de besnijdenisse aen Abraham geschiet, Rom. 4.11.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken