Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xvij. Capittel.

1 Paulus predickt Christum tot Thessalonica. 4 Sommige Ioden ende vele Griecken gelooven. 5 andere verwecken tegen haer oproer, ende trecken Iason voor de Overste der stadt. 10 Doch Paulus ende Silas ontkomen, ende reysen na Bereen, daer sy oock prediken. 11 ende vele de Schrift neerstelick ondersoeckende worden geloovigh. 13 De Ioden van Thessalonica vervolgen hem oock aldaer, ’t volck beroerende. 14 maer de broeders geleyden Paulum tot Athenen. 16 alwaer hy hem ontstelt over de afgoderije. 18 ende wort van sommige Epicureesche ende Stoische Philosophen bespot. 19 op de richtplaetse gebracht. 20 ende van sijne leere naerder ondervraeght. 22 Waer over hy haer onderrecht van de ydelheyt der afgoden, ende van de kennisse ende dienst des waren Godts, die hemel en aerde geschapen heeft ende regeert, welcken sy oock onbekent eenen altaer hadden opgerecht. 30 Vermaent haer dan tot bekeeringe ende geloove in Christum, die van den dooden opgeweckt, ende tot een Rechter der werelt gestelt is. 32 ’t welck sommige bespotteden, ende sommige geloofden, onder dewelcke oock waren Dionysius Areopagita ende Damaris.

1

ENde door Ga naar margenoot1 Amphipolis Ga naar margenoot2 ende Apollonia [haren] wegh genomen hebbende, quamen sy tot Ga naar margenoot3 Thessalonica, alwaer een Synagoge der Ioden was.

2

Ende Paulus, gelijck hy gewoon was, gingh tot haer in, ende drie Sabbathen langh handelde hy met haer Ga naar margenoot4 uyt de Schriften,

3

[Deselve] Ga naar margenoot5 openende, ende voor [oogen] stellende, Ga naar margenoota dat de Christus moeste lijden ende opstaen uyt den dooden, ende dat dese Iesus is Ga naar margenoot6 de Christus, dien ick, [seyde hy] u-lieden verkondige.

4

Ga naar margenootb Ende sommige uyt haer Ga naar margenoot7 geloofden, ende wierden Paulo ende Sile Ga naar margenoot8 toegevoeght, ende van Ga naar margenoot9 Godtsdienstige Griecken een groote menighte, ende van de voorneemste vrouwen Ga naar margenoot10 niet weynige.

5

Maer de Ioden Ga naar margenoot11 die ongehoorsaem waren Ga naar margenoot12 [dit] benijdende, namen tot haer eenige boose mannen, uyt Ga naar margenoot13 de mercktboeven, ende Ga naar margenoot14 maeckten dat het volck te hoope liep, ende beroerden de stadt: ende op het huys Ga naar margenoot15 Iasons Ga naar margenoot16 aenvallende, sochten syse Ga naar margenoot17 tot het volck te brengen.

6

Ende als syse niet en vonden, trocken sy Iason ende eenige broeders voor de Overste der stadt, roepende, Ga naar margenootc Dese, die de werelt Ga naar margenoot18 in roere hebben gestelt, zijn oock hier gekomen.

7

Welcke Iason in [sijn huys] genomen heeft: ende alle dese doen tegen de Ga naar margenoot19 geboden des Keysers, Ga naar margenootd seggende datter Ga naar margenoot20 een ander Koningh is, [namelick] eenen Iesus.

8

Ende sy beroerden de schare, ende de Overste der stadt, die dit hoorden.

9

Doch als sy van Iason ende de andere Ga naar margenoot21 vergenoeginge ontfangen hadden, lieten syse gaen.

10

Ende de broeders sonden terstont Ga naar margenoote des nachts Paulum ende Silam Ga naar margenoot22 wech na Bereen: welcke Ga naar margenoot23 daer gekomen zijnde gingen henen na de Synagoge der Ioden.

11

Ende dese waren Ga naar margenoot24 edelder dan die te Thessalonica waren, [als] die Ga naar margenoot25 het woort ontfingen met alle Ga naar margenoot26 toegenegentheyt,

[Folio 67r]
[fol. 67r]

Ga naar margenootf Ga naar margenoot27 ondersoeckende dagelicks Ga naar margenoot28 de Schriften, of dese dingen alsoo waren.

12

Vele dan uyt haer geloofden, ende der Grieckscher eerlicke vrouwen ende der mannen niet weynige.

13

Maer als de Ioden van Thessalonica verstonden dat het woort Godts oock te Bereen van Paulo verkondight wiert, quamen sy oock daer, Ga naar margenootg ende Ga naar margenoot29 beweeghden de scharen.

14

Doch de broeders sonden doe van stonden aen Paulum wech, dat hy ginge Ga naar margenoot30 als na de zee: maer Silas ende Timotheus bleven aldaer.

15

Ende die Paulum Ga naar margenoot31 geleydden brachten hem tot Athenen toe: ende Ga naar margenooth als sy bevel gekregen hadden aen Silam ende Timotheum, dat sy op het spoedighste tot hem souden komen, vertrocken sy.

16

Ende terwijle Paulus haer te Athenen verwachtede, wiert sijnen Ga naar margenoot32 geest in hem Ga naar margenoot33 ontsteken, siende dat de stadt Ga naar margenoot34 soo seer afgodisch was.

17

Hij Ga naar margenoot35 handelde dan in de Synagoge met de Ioden, ende met de gene die Ga naar margenoot36 Godtsdienstigh waren, ende op de merckt alle dage met de gene Ga naar margenoot37 die [hem] voor quamen.

18

Ende sommige van de Ga naar margenoot38 Epicureische ende Ga naar margenoot39 Stoische Philosophen streden met hem: ende sommige seyden, Wat wil doch dese Ga naar margenoot40 klapper seggen? Maer andere [seyden,] Hy schijnt een verkondiger te zijn van vreemde Goden: om dat hy haer Iesum ende de opstandinge Ga naar margenoot41 verkondighde.

19

Ende sy namen hem, ende brachten [hem] op de [plaetse genaemt] Ga naar margenoot42 Areopagus, seggende, Konnen wy [niet] weten welcke dese nieuwe leere zy, daer ghy van spreeckt?

20

Want Ga naar margenoot43 ghy brenght eenige vreemde dingen voor onse ooren. Wy willen dan weten wat doch dit zijn wil.

21

(Die van Athenen nu alle, ende Ga naar margenoot44 de vreemdelingen die haer daer onthielden, en besteden [haren] tijt tot niet anders, dan om Ga naar margenoot45 wat nieuws te seggen ende te hooren)

22

Ende Paulus staende in het midden van de [plaetse genaemt] Areopagus, seyde, Ghy mannen van Athenen, ick Ga naar margenoot46 bemercke dat ghy allesins gelijck als Ga naar margenoot47 Godtsdienstiger zijt.

23

Want [de stadt] doorgaende, ende aenschouwende uwe Ga naar margenoot48 heylighdommen, hebbe ick oock eenen altaer gevonden, op welcken Ga naar margenoot49 een opschrift stont, DEN Ga naar margenoot50 ONBEKENDEN GODT. Desen dan dien ghy Ga naar margenoot51 niet kennende dient, verkondige ick u-lieden.

24

Ga naar margenooti De Godt die de werelt gemaeckt heeft, ende alles dat daer in is, dese zijnde een Heere des hemels ende der aerde, Ga naar margenootk en woont niet in tempelen met handen gemaeckt:

25

Ende en wort oock van menschen handen niet gedient, [als] Ga naar margenoot52 yets behoevende, Ga naar margenootl alsoo hy selve alleen het leven, ende den adem, ende alle dingen geeft.

26

Ende heeft uyt Ga naar margenoot53 eenen bloede het gantsche Ga naar margenoot54 geslachte der menschen gemaeckt, om Ga naar margenoot55 op den geheelen aerdtbodem te woo-[kolom]nen, Ga naar margenootm bescheyden hebbende de tijden te voren geordineert, ende de bepalingen van hare wooninge.

27

Op dat sy den Heere souden soecken, of sy hem Ga naar margenoot56 immers Ga naar margenoot57 tasten ende vinden mochten: hoewel hy niet verre en is van een yegelick van ons.

28

Want Ga naar margenoot58 in hem leven wy, ende bewegen ons, ende Ga naar margenoot59 zijn wy: gelijck oock Ga naar margenoot60 eenige van uwe Poëten geseght hebben, Want wy zijn oock Ga naar margenoot61 sijn geslachte.

29

Ga naar margenootn Wy dan zijnde Godts geslachte, en moeten niet meynen dat Ga naar margenoot62 de Godtheyt gout, oft silver, ofte steen gelijck zy, welcke door menschen Ga naar margenoot63 konste ende bedenckinge gesneden zijn.

30

Godt dan de tijden der Ga naar margenoot64 onwetenheyt Ga naar margenoot65 overgesien hebbende, Ga naar margenooto verkondight nu allen menschen alomme dat sy haer bekeeren.

31

Daerom dat hy eenen dagh gestelt heeft, op welcken hy Ga naar margenoot66 den aerdtbodem Ga naar margenoot67 rechtveerdelick sal oordeelen, door Ga naar margenoot68 eenen man, Ga naar margenootp dien hy [daer toe] geordineert heeft, Ga naar margenoot69 versekeringe [daer van] doende aen allen, dewijle hy hem uyt de dooden opgeweckt heeft.

32

Als sy nu de opstandinge der dooden hoorden, spotteden sommige [daer mede:] ende sommige seyden, Wy sullen u wederom hier van hooren.

33

Ende alsoo is Paulus uyt het midden van haer wech gegaen.

34

Doch sommige mannen hingen hem aen, ende geloofden: onder welcke was oock Dionysius Ga naar margenoot70 Areopagita, ende een vrouwe met name Damaris, ende andere met deselve.

margenoot1
Een stadt van Macedonien, niet verre van Philippus, alsoo genaemt, om datse van beyde zijden met de zee omringht was.
margenoot2
Een stadt mede in Macedonien, by Thessalonica.
margenoot3
Een van de voornaemste steden van Macedonien, aen eenen langen inham van de Egeische zee gelegen, alsoo genaemt, om dat de Koningh Philippus aldaer de Thessaliers hadde overwonnen.
margenoot4
Gr. van de Schriften.
margenoot5
D. met klare getuygenissen uyt deselve sekerlick bewijsende. siet Psal. 119. vers 130. Luce 24.32.
margenoota
Psalm 22.7. Matth.16.21. Luce 24.46.
margenoot6
De ware beloofde Messias, Ioan. 1. vers 42.
margenootb
Actor. 28.24.
margenoot7
Gr. lieten haer geseggen, ofte, overreden.
margenoot8
Gr. toegelotet, Actor. 13.48.
margenoot9
D. Iodegenooten, gelijck uytgedruckt wort Actor. cap. 13. vers 43. ofte, andere die de Ioodsche religie waren toegedaen.
margenoot10
D. seer vele.
margenoot11
Gr. die haer niet en wilden laten geseggen, ofte, overreden, D. die ongeloovigh bleven, Ioan. 3.36.
margenoot12
Ofte, hier over yverende, namelick met eenen verkeerden yver.
margenoot13
Dat is, eenige onnutte lieden, die gemeynlick aen de merckt ledigh staen.
margenoot14
Ofte, maeckten eenen oploop des volcks.
margenoot15
Sommige meynen dat dese Iason deselve is daer van men leest Rom. 16. vers 21.
margenoot16
Of, aen, of, tegen ’t huys staende.
margenoot17
Namelick, om haer te steenigen.
margenootc
Actor. 16.20.
margenoot18
Ofte, in oproer gebracht, of, gemaeckt dat door de gantsche werelt d’eene tegen den anderen opstaet.
margenoot19
Of, ordinantien.
margenootd
Luce 23.2. Ioan. 19.12.
margenoot20
Namel. als de Keyser van Roomen.
margenoot21
Gr. genoegh, D. genoeghsame verontschuldinge, ofte borge datse haer geroepen zijnde te rechte souden stellen.
margenoote
Actor. 9.25.
margenoot22
Namel. om het perijckel te ontvlieden, Matth. 10.23.
margenoot23
Namel. te Bereen.
margenoot24
Namel. van gemoedt, Want dat is een recht edel gemoedt, dat sijn geloove niet op het seggen van menschen, maer alleen op Godts woort bouwt, Ephes. 2.20. Van waer dese edelheyt voortkomt, siet Matth. 13.23.
margenoot25
Namelick, Godts, het Euangelium, dat haer gepredickt wiert.
margenoot26
Ofte, bereytheyt des herten.
margenootf
Iesa. 34.16. Luce 16.29. Ioan. 5.39.
margenoot27
Gr. met oordeel overleggende: ofte, het een tegen het ander vergelijckende: Namel. de predicatie des Apostels met de Heylige Schrift.
margenoot28
Namelick, der Propheten.
margenootg
1.Thessal. 2.14.
margenoot29
Dat is, maecktense gaende tegen de Apostelen.
margenoot30
Dat is, als of hy van daer te schepe wilde wech varen.
margenoot31
D. aengenomen hadden Paulum in een versekerde plaetse te stellen.
margenooth
Actor. 18.5.
margenoot32
Dat is, sijn gemoedt.
margenoot33
Namelick, met gramschap ofte yver tegen de groote afgoderije aldaer gepleeght.
margenoot34
Ofte, soo vol afgoden, ofte, afgoderije was. Dit getuygen oock van dese stadt de Heydensche schrijvers selve.
margenoot35
D. disputeerde. Siet vers 2.
margenoot36
D. Iodegenooten Siet vers 4.
margenoot37
D. die hem ontmoeteden, ofte die hy hier ende daer aentrefte, ende begeerden hem te hooren spreken.
margenoot38
Alsoo genaemt van eenen Epicurus, een discipel van Xenocrates, die de hooghste gelucksaligheyt stelden in de wellust, ende de voorsienigheyt Godts ontkenden.
margenoot39
Alsoo genaemt, om dat Zeno haren eersten meester in een stoa, dat is, galerije leerde, die de voorsienigheyt Godts bonden aen de middelen: ende leerden dat een wijs man geenerley beweginge des gemoedts moest onderworpen zijn.
margenoot40
Ofte, beuselaer. Het Griecks woort spermologos schijnt genomen van de gelijckenisse, ofte van sekere vogelen die het zaet van het lant lesen ende veel geruchts maken: ofte van verachte menschen, die te Athenen op de merckt het zaet dat uyt de sacken viel op lasen.
margenoot41
Gr. Euangelizeerde.
margenoot42
Dit was een Raethuys binnen Athenen, op een hooghte van de stadt gelegen, alsoo genaemt van haren afgodt Ares, D. Mars, alwaer het opperste hof van justitie was, ende niet dan seer sware ende gewichtige saken geoordeelt wierden.
margenoot43
Gr. ghy brenght in onse ooren in.
margenoot44
Gr. inwoonders, D. die elders geboren zijnde daer waren komen woonen.
margenoot45
Dit getuygen oock van de Atheniensen de Heydensche schrijvers Theophrastus de Charact. Demosthenes 3. olynth. ende Plutarchus de garr.
margenoot46
Of, sie.
margenoot47
Of, superstitieuser, bygelooviger, als andere, of, de Godtsdienstighste, namelick, van alle Heydenen.
margenoot48
Gr. sebasmata, waer door verstaen worden alle dingen waer aen, ofte waer door eenigen Godtsdienst gepleeght wort, als daer zijn tempelen, altaren, beelden, ende dergelijcke.
margenoot49
Gr. in welcken opgeschreven was. Van dit opschrift maken oock gewagh eenige Heydensche schrijvers, Pausanias, Laërtius, ende andere.
margenoot50
Namelick, is desen altaer ter eeren opgerecht. Die van Athenen waren soo seer genegen om allerley Goden te dienen, dat sy niet alleen alle de Goden, die de andere Heydenen hadden, dienden: maer vreesende datter noch ergens eenen onbekenden Godt soude mogen zijn, die sy niet en dienden, soo hebben sy denselven oock eenen altaer willen oprechten.
margenoot51
Ofte, onwetende.
margenooti
Genes. 1.2. 2.Paral. 6.30. Psalm 33.6. ende 124.8. ende 146.6. Iesa. 66.1. Actor. 14.15. Apocal. 14.7.
margenootk
Actor. 7.48.
margenoot52
Ofte, yemants.
margenootl
Genes. 2.7.
margenoot53
Namelick, Adams ende Eve.
margenoot54
Gr. volck.
margenoot55
Gr. op het geheel aengesichte der aerde. Ende wort hier van den Apostel in de volgende woorden seer klaerlick aengewesen, dat Godt door sijne voorsienigheyt alle menschen ende volckeren op der aerden haren tijt ende plaetse heeft verordineert, hoe lange ende waer sy op der aerden sullen woonen. Soo dat desen aengaende niet by gevalle, maer na de voorsienigheyt Godts alles geschiet. Siet oock Deuter. 30.20. Iob 14. versen 5, 6. Matth. 10.29.
margenootm
Deut. 32.8.
margenoot56
Ofte, eenighsins, misschien.
margenoot57
Godt die een geestelick, onlichamelick, ende onsienlick wesen is, en kan eygentlick niet getast worden, maer wort geseght getast te worden, om dat uyt de geschapene creaturen, ende uyt de onderhoudinge ende regeeringe der selve sijne eygenschappen soo klaerlick konnen worden gesien, als of men hem tastede, Rom. cap. 1. versen 19, 20.
margenoot58
Dat is, door hem ofte door sijne kracht, gelijck Rom. cap. 11. vers 36. siet 1.Corinth. 12.6.
margenoot59
Dat is, hebben wy al wat wy zijn na ziele ende lichaem, ende worden oock in het selve wesen onderhouden.
margenoot60
Namel. Aratus, die in het Griecksch geschreven heeft van den loop des hemels.
margenoot61
D. wy zijn van Godt afkomstigh door de scheppinge.
margenootn
Iesai. 40.18.
margenoot62
Ofte, het Goddelick wesen.
margenoot63
Gr. snijdinge, ofte, graveeringe der konste, Dat is, dat door de konste der menschen gesneden ofte gegraveert is, gelijck de beelden ende afgoden der Heydenen waren.
margenoot64
Namelick, als sy den waren Godt niet en kenden.
margenoot65
Namelick, als met ooghluyckinge.
margenooto
Luce 24.47.
margenoot66
Dat is, alle menschen die op den aerdtbodem geleeft hebben, leven, ende noch sullen leven.
margenoot67
Gr. in gerechtigheyt.
margenoot68
Namel. Iesum Christum.
margenootp
Actor. 10.42.
margenoot69
Gr. geloove.
margenoot70
Namel. een Rechter ofte Raetsheer in den Raet van Areopagus, waer van gesproken is vers 19.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken